2002022737

22 AUGUSTUS 2002. - Wet betreffende de rechten van de patiënt. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-09-2002 en tekstbijwerking tot 23-02-2024)

Bron: Sociale Zaken - Volksgezondheid en Leefmilieu

Publicatie: 26 september 2002

Nummer: 2002022737

bladzijde: 43719

Dossiernummer: 2002-08-22/45

Inwerkingtreding : 6 oktober 2002

Erratum :Publicatie van 20 december 2002, nummer 2002023007, bladzijde 57406 beeld van de officiële publicatie

Deze tekst heeft de volgende teksten gewijzigd:

1987800433 1993009167 1992011257

8 gearchiveerde versies

17 uitvoeringbesluiten

Inhoudstafel

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Definities en toepassingsgebied.
Art. 2-4, 4/1
HOOFDSTUK III. - Rechten van de patiënt.
Art. 5-8, 8/1, 8/2, 8/3, 9, 9/1, 10-11, 11/1, 11bis
HOOFDSTUK IV. - Vertegenwoordiging van de patiënt.
Art. 12-15
HOOFDSTUK V. [1 - Federale commissie "Rechten van de patiënt" en ombudsdienst "Rechten van de patiënt".]1
Art. 16, 16/1, 16/2
HOOFDSTUK VI. - Wijzigende en slotbepalingen.
Art. 17-19

Tekst

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.

  Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel [1 74]1 van de Grondwet.
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  HOOFDSTUK II. - Definities en toepassingsgebied.

  Art. 2.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder :
  1° patiënt : de natuurlijke persoon [3 die gezondheidszorg ontvangt]3, al dan niet op eigen verzoek;
  2° gezondheidszorg : diensten verstrekt door een [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt [1 , om het uiterlijk van een patiënt om voornamelijk esthetische redenen te veranderen of om de patiënt bij het sterven te begeleiden]1;
  3° beroepsbeoefenaar : de beoefenaar bedoeld in [3 de gecoördineerde wet van 10 mei 2015]3 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen alsmede de beroepsbeoefenaar van een niet-conventionele praktijk bedoeld in de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen;
  [3 4° kwaliteitswet: de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg;
   5° vroegtijdige zorgplanning: het continu denk- en communicatieproces tussen de patiënt, de gezond-heidszorgbeoefenaar(s) en op verzoek van de patiënt de naasten met als doel de waarden, levensdoelen en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg te bespreken;
   6° voorafgaande wilsverklaring: het schriftelijk, hetzij op papier, hetzij elektronisch vastleggen van de wil van de patiënt voor het geval de patiënt niet meer zelf kan beslissen;
   7° vertrouwenspersoon: een persoon die een patiënt bijstaat bij de uitoefening van zijn rechten als patiënt;
   8° vertegenwoordiger: een persoon die de rechten van de patiënt uitoefent indien de patiënt niet in staat is om zelf zijn rechten als patiënt uit te oefenen.]3
  ----------
  (1)<W 2013-05-23/21, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 12-07-2013>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (3)<W 2024-02-06/05, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 3.[1 § 1. Deze wet is van toepassing op gezondheidszorgbeoefenaars in het kader van het verstrekken van gezondheidszorg. De gezondheidszorgbeoefenaar leeft de bepalingen van deze wet na binnen de perken van de hem door of krachtens de wet toegewezen bevoegdheden.
   § 2. De Koning kan na advies van de in artikel 16 bedoelde commissie nadere regels bepalen inzake de toepassing van de wet of de toepassing van specifieke rechten omschreven in deze wet op door Hem vast te stellen gezondheidszorgbeoefenaars en verstrekkingen van gezondheidszorg teneinde rekening te houden met de nood aan specifieke bescherming.
   § 3. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de naleving van bepaalde rechten bedoeld in deze wet verplichten voor personen die geen gezondheidszorgbeoefenaar zijn, maar wel gemachtigd zijn om bepaalde verstrekkingen van gezondheidszorg uit te voeren]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 4.[1 § 1. De gezondheidszorgbeoefenaar en de patiënt werken samen aan de optimale verstrekking van gezondheidszorg voor de patiënt.
   § 2. De patiënt en de gezondheidszorgbeoefenaar gedragen zich respectvol tegenover elkaar, andere patiënten en andere gezondheidszorgbeoefenaars.]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 4/1. [1 De gezondheidszorgbeoefenaar pleegt in het belang van de patiënt multidisciplinair overleg.
   Op verzoek van de patiënt pleegt de gezondheidszorgbeoefenaar overleg met de naasten van de patiënt die hij aanwijst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-06/05, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  

  HOOFDSTUK III. - Rechten van de patiënt.

  Art. 5.De patiënt heeft, [2 ...]2 zonder enig onderscheid op welke grond ook, tegenover de [1 gezondheidszorgbeoefenaar]1 recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften.
  [2 De gezondheidszorgbeoefenaar eerbiedigt de menselijke waardigheid en de zelfbeschikking van de patiënt en houdt rekening met diens doelstellingen en waarden. In voorkomend geval organiseert de gezondheidszorgbeoefenaar daartoe de vroegtijdige zorgplanning.]2
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 6.[1 § 1. De patiënt heeft recht op vrije keuze van de gezondheidszorgbeoefenaar en recht op wijziging van deze keuze behoudens, in beide gevallen, beperkingen opgelegd krachtens de wet.
   § 2. De gezondheidszorgbeoefenaar informeert de patiënt over de mate waarin hij ten gevolge van opgelegde maatregelen niet voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn beroep en zijn praktijkvoering.
   Op verzoek van de patiënt informeert de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt over zijn beroepsbekwaamheid en beroepservaring.
   § 3. De gezondheidszorgbeoefenaar informeert de patiënt of hij al dan niet beschikt over een verzekeringsdekking of een andere individuele of collectieve vorm van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid.]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 7.§ 1. De patiënt heeft tegenover de [1 gezondheidszorgbeoefenaar]1 recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan.
  § 2. [2 De gezondheidszorgbeoefenaar stelt zich tijdens overleg op de hoogte van de situatie en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg van de patiënt. Hij verstrekt de in § 1 bedoelde informatie op een kwaliteitsvolle wijze en op maat van de patiënt. De gezondheidszorgbeoefenaar voorziet hiervoor voldoende tijd en nodigt de patiënt uit om vragen te stellen. Hij verstrekt op verzoek of wanneer hij dit voor de patiënt pertinent acht, bijkomend schriftelijk, hetzij op papier, hetzij elektronisch de in de § 1 bedoelde informatie.]2
  § 3. De informatie wordt niet aan de patiënt verstrekt indien deze hierom uitdrukkelijk verzoekt tenzij het niet meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt of derden oplevert en mits de [1 gezondheidszorgbeoefenaar]1 hierover voorafgaandelijk een andere [1 gezondheidszorgbeoefenaar]1 heeft geraadpleegd en de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon, bedoeld in [2 artikel 11/1]2, heeft gehoord.
  Het verzoek van de patiënt wordt opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier.
  § 4. [2 Indien de gezondheidszorgbeoefenaar meent dat het meedelen van alle informatie klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen, gaat de gezondheidszorgbeoefenaar na of de bedoelde informatie gradueel kan worden meegedeeld.
   Uitzonderlijk kan de gezondheidszorgbeoefenaar beslissen geen enkele in § 1 bedoelde informatie aan de patiënt mee te delen, mits hij hierover een andere gezondheidszorgbeoefenaar heeft geraadpleegd.
   In de gevallen als bedoeld in het eerste en tweede lid, voegt de gezondheidszorgbeoefenaar een schriftelijke motivering toe aan het patiëntendossier en licht hij de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 11/1, § 1, in. Op geregelde tijdstippen gaat de gezondheidszorgbeoefenaar na of het klaarblijkelijk ernstig nadeel nog aanwezig is. Zodra het meedelen van de informatie niet langer het in het eerste lid bedoelde nadeel oplevert, moet de gezondheidszorgbeoefenaar de informatie alsnog meedelen.]2
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 8.[1 § 1. De patiënt heeft het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de gezondheidszorgbeoefenaar. De patiënt en de gezondheidszorgbeoefenaar streven ernaar om samen tot een besluit te komen.
   § 2. De gezondheidszorgbeoefenaar informeert de patiënt voorafgaand en tijdig over de voorgenomen tussenkomsten overeenkomstig de voorwaarden en de modaliteiten geformuleerd in artikel 7, §§ 2 en 3.
   De inlichtingen verbonden aan de tussenkomst, die overeenkomstig het eerste lid aan de patiënt verstrekt worden, hebben minstens betrekking op:
   1° het doel de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie;
   2° de te verwachte ontwikkelingen en nazorg van de tussenkomsten;
   3° de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico's;
   4° de mogelijke alternatieven, al dan niet uitgevoerd door een andere gezondheidszorgbeoefenaar;
   5° andere voor de patiënt relevante verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de wettelijke bepalingen die met betrekking tot een tussenkomst dienen te worden nageleefd.
   Overeenkomstig het eerst lid, informeert de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt over de financiële gevolgen van de tussenkomst onverminderd artikel 73, § 1 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
   § 3. De in de eerste paragraaf bedoelde toestemming wordt uitdrukkelijk gegeven behalve wanneer de gezondheidszorgbeoefenaar, na de patiënt overeenkomstig de eerste paragraaf voldoende te hebben geïnformeerd, uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens toestemming kan afleiden.
   Op verzoek van de patiënt of van de gezondheidszorgbeoefenaar wordt de toestemming schriftelijk, hetzij op papier, hetzij elektronisch vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier.]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 8/1.[1 De patiënt heeft het recht om een tussenkomst te weigeren of om de in artikel 8 bedoelde toestemming in te trekken.
   Op verzoek van de patiënt of de gezondheidszorgbeoefenaar wordt de weigering of intrekking van de toestemming schriftelijk, hetzij op papier, hetzij elektronisch vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier.
   De gezondheidszorgbeoefenaar licht de patiënt in over de mogelijke gevolgen ingeval van weigering of intrekking van de toestemming en overlegt met de patiënt over mogelijke alternatieve tussenkomsten, al dan niet uitgevoerd door de gezondheidszorgbeoefenaar.
   De weigering of intrekking van de toestemming heeft niet tot gevolg dat het in artikel 5 bedoelde recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking jegens de gezondheidszorgbeoefenaar ophoudt te bestaan.]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 8/2.[1 § 1. Een patiënt heeft het recht om zijn wilsuiting over een welomschreven tussenkomst voor een moment waarop hij niet in staat is zijn rechten als patiënt uit te oefenen, op te nemen in een voorafgaande wilsverklaring.
   De Koning kan de nadere regels bepalen voor de manier waarop een patiënt een voorafgaande wilsverklaring kan opstellen.
   § 2. Onverminderd artikel 4 van de Kwaliteitswet, houdt de gezondheidszorgbeoefenaar rekening met een voorafgaande wilsverklaring.
   Indien de patiënt in een voorafgaande wilsverklaring als bedoeld in paragraaf 1 te kennen heeft gegeven een welomschreven tussenkomst van de gezondheidszorgbeoefenaar te weigeren, eerbiedigt de gezondheidszorgbeoefenaar deze weigering zolang de patiënt ze niet herroept op een moment dat hij in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen.
   § 3. Indien hij daarvan kennis heeft, kan desgevallend de in artikel 11/1 bedoelde vertrouwenspersoon of de in artikel 14 bedoelde vertegenwoordiger een gezondheidszorgbeoefenaar op de hoogte brengen van het bestaan van een voorafgaande wilsverklaring zoals bedoeld in paragrafen 1 en 2.
   De Koning kan de wijze bepalen waarop de patiënt op elektronische wijze een voorafgaande wilsverklaring zoals bedoeld in paragrafen 1 en 2 kan opstellen, alsook de wijze waarop en de voorwaarden waaronder een gezondheidszorgbeoefenaar ervan kennis krijgt.]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 8/3. [1 Wanneer in een spoedgeval geen duidelijkheid aanwezig is omtrent de werkelijke wil van de patiënt of geen vertegenwoordiger aanwezig is overeenkomstig hoofdstuk IV, gebeurt iedere noodzakelijke tussenkomst van de gezondheidszorgbeoefenaar onmiddellijk in het belang van de gezondheid van de patiënt. De gezondheidszorgbeoefenaar maakt hiervan melding in het in artikel 9 bedoelde patiëntendossier en handelt zodra dit mogelijk is overeenkomstig de artikelen 8, 8/1 en 8/2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-06/05, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  

  Art. 9.§ 1. De patiënt heeft ten opzichte van de [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier.
  Op verzoek van de patiënt voegt de [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier [3 , in het bijzonder wat betreft de waarden, levensdoelen en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg en voorafgaande wilsverklaringen van de patiënt]3.
  § 2. De patiënt heeft recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier. [3 De patiënt heeft recht op toelichting over de inhoud van het hem betreffende patiëntendossier.]3
  Aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier wordt onverwijld en ten laatste binnen 15 dagen na ontvangst ervan gevolg gegeven.
  [3 Gegevens]3 die betrekking hebben op derden zijn van het recht op inzage uitgesloten.
  [3 ...]3
  Indien het patiëntendossier een schriftelijke motivering bevat zoals bedoeld in artikel 7, § 4, tweede lid, die nog steeds van toepassing is, oefent de patiënt zijn inzagerecht uit via een door hem aangewezen [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 [3 ...]3.
  [1 De situatie bedoeld in het vorige lid waarbij de patiënt het recht op inzage in zijn patiëntendossier enkel kan uitoefenen via een door hem aangewezen [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 wanneer het patiëntendossier een schriftelijke motivering bevat zoals omschreven in artikel 7, § 4, tweede lid, die nog steeds van toepassing is, is in overeenstemming met artikel 23 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).]1
  § 3. De patiënt heeft recht op afschrift van het geheel of een gedeelte van het hem betreffend patiëntendossier (...), overeenkomstig de in § 2 bepaalde regels. [3 De patiënt bepaalt of hij dit afschrift schriftelijk, hetzij op papier, hetzij in elektronische vorm ontvangt. Elk eerste afschrift is gratis. Er kan voor bijkomende afschriften enkel een administratieve kost aangerekend worden die redelijk en verantwoord moet zijn en niet meer kan bedragen dan de reële kostprijs.]3 <W 2006-12-13/35, art. 63, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 weigert dit afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen.
  § 4. Na het overlijden van de patiënt hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, via een door de verzoeker aangewezen [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2, het in § 2 bedoelde recht op inzage voorzover hun verzoek voldoende gemotiveerd en gespecifieerd is en de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet. [3 ...]3
  [3 § 4/1. Na het overlijden van een minderjarige patiënt bedoeld in artikel 12, mag de persoon die overeenkomstig artikel 12, § 1 op het moment van overlijden van de patiënt handelde als vertegenwoordiger van deze laatste en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, onverminderd artikel 15, § 1, het in § 2 bedoelde recht op inzage en het in § 3 bedoelde recht op afschrift uitoefenen. Het verzoek van de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt is voldoende gemotiveerd en gespecificeerd. Indien de minderjarige patiënt tijdens het leven zijn rechten zelfstandig uitoefende zoals bedoeld in artikel 12, § 2, in fine, komt dit recht toe aan de persoon die overeenkomstig artikel 12, § 1 de minderjarige patiënt zou hebben vertegenwoordigd. Het recht op inzage en afschrift kan niet worden uitgeoefend indien de patiënt, als bedoeld in artikel 12, § 2 in fine zich uitdrukkelijk heeft verzet. De betrokken persoon heeft recht op toelichting over de inhoud van het betreffende patiëntendossier. De gezondheidszorgbeoefenaar weigert het bedoelde afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de betrokken persoon onder druk wordt gezet om een afschrift van het patiëntendossier aan derden mee te delen. De Koning kan het maximumbedrag vaststellen dat aan de betrokken persoon mag worden gevraagd per afschrift.]3
  ----------
  (1)<W 2018-10-30/06, art. 69, 007; Inwerkingtreding : 26-11-2018>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (3)<W 2024-02-06/05, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 9/1. [1 Onverminderd artikel 34 van de Kwaliteitswet, heeft de patiënt vanaf een door de Koning te bepalen datum recht op de elektronische ontsluiting van zijn gezondheidsgegevens. De Koning kan voor de verschillende gezondheidszorgbeoefenaars een verschillende datum bepalen.
   De gezondheidszorgbeoefenaar gebruikt voor de dataontsluiting de toegangsplatformen voor gezondheidsgegevens ter beschikking gesteld of gevalideerd door de publieke overheid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-06/05, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  

  Art. 10.[1 § 1. Onverminderd de algemene verordening gegevensbescherming, heeft de patiënt recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst van de gezondheidszorgbeoefenaar en inzonderheid betreffende de informatie die verband houdt met zijn gezondheid evenals tijdens de verwerking van zijn gezondheidsgegevens buiten de zorgrelatie.
   § 2. De patiënt heeft recht op respect voor zijn intimiteit. Behoudens akkoord van de patiënt en onverminderd, op verzoek van de patiënt, de bijstand door een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 11/1, kunnen enkel de personen waarvan de aanwezigheid is verantwoord in het kader van de dienstverstrekking van de gezondheidszorgbeoefenaar, aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandelingen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 11.§ 1. [2 Onverminderd artikel 45 van de kwaliteitswet, heeft de patiënt]2 het recht een klacht in verband met de uitoefening van zijn rechten toegekend door deze wet neer te leggen bij de bevoegde [2 ombudsfunctie, zoals bedoeld in artikel 16/1]2.
  § 2. [2 ...]2
  § 3. [2 ...]2
  [2 § 4. Na het overlijden van een minderjarige patiënt bedoeld in artikel 12, mag de persoon die op het moment van overlijden van de patiënt handelde als vertegenwoordiger van deze laatste, het in § 1 bedoelde recht uitoefenen. Indien de minderjarige patiënt tijdens het leven zijn rechten zelfstandig uitoefende zoals bedoeld in artikel 12, § 2, in fine, komt dit recht toe aan de persoon die overeenkomstig artikel 12, § 1, de minderjarige patiënt zou hebben vertegenwoordigd voor zover de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet.
   Na het overlijden van de meerderjarige patiënt bedoeld in artikel 14 hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonende partner, de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt en de persoon die op het moment van overlijden van de patiënt handelde als vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 14, het recht om het in § 1 bedoelde recht uit te oefenen, voor zover de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet.]2
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 11/1. [1 § 1. De patiënt heeft het recht zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of vertrouwenspersonen bij de uitoefening van de in dit hoofdstuk vervatte rechten. De patiënt bepaalt de draagwijdte van de bevoegdheid van de vertrouwenspersoon.
   De Koning kan de wijze bepalen waarop de patiënt desgevallend op elektronische wijze een vertrouwenspersoon kan aanduiden en de draagwijdte bepalen.
   § 2. De patiënt heeft het recht de in artikel 7, § 1, en 8, § 2, bedoelde informatie, het in artikel 9, § 2, bedoelde inzagerecht en het in artikel 9, § 3, bedoelde recht op afschrift, uit te oefenen via een vertrouwenspersoon. De Koning kan de wijze bepalen waarop de patiënt desgevallend op elektronische wijze de vertrouwenspersoon kan aanduiden om de in het vorige lid bedoelde rechten uit te oefenen, alsook de wijze waarop een gezondheidszorgbeoefenaar kennis krijgt van de identiteit en het mandaat van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-06/05, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  

  Art. 11bis. <ingevoegd bij L 2004-11-24/42, art. 2 ; Inwerkingtreding : 27-10-2005> Elkeen behoort van de beroepsbeoefenaars in de zorgsector de meest aangepaste zorg te krijgen om de pijn te voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten.

  HOOFDSTUK IV. - Vertegenwoordiging van de patiënt.

  Art. 12.§ 1. Bij een patiënt die minderjarig is, worden de rechten zoals vastgesteld door deze wet uitgeoefend door de [1 personen die conform Boek I titel IX van het oude BW]1 het gezag over de minderjarige uitoefenen of door zijn voogd.
  § 2. De patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. De in deze wet opgesomde rechten kunnen door de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zelfstandig worden uitgeoefend.
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 13.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 214, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 14.[1 § 1. De in deze wet vervatte rechten van een meerderjarige persoon [2 ...]2 worden door de persoon zelf uitgeoefend voor zover hij hiertoe wilsbekwaam is.
   Deze rechten worden evenwel uitgeoefend door [5 een vertegenwoordiger als bedoeld in paragraaf 1/1, 2 en 3]5, voor zover en zolang hij niet in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen. [5 De vertegenwoordiger oefent de rechten van de patiënt uit in het belang van de patiënt en overeenkomstig de door de patiënt geuite waarden, voorkeuren van actuele en toekomstige zorg en levensdoelen. Hij betrekt de patiënt zoveel mogelijk en in verhouding tot het begripsvermogen van de patiënt.]5
  [5 § 1/1.]5 [5 De patiënt kan een persoon aanwijzen om als vertegenwoordiger op te treden.]5 De aanwijzing [5 ...]5 geschiedt bij een gedagtekend en door de patiënt en deze persoon ondertekend bijzonder schriftelijk mandaat waaruit de toestemming van laatstgenoemde blijkt. Dit mandaat kan door de patiënt of door de door hem aangewezen vertegenwoordiger door middel van een gedagtekend en ondertekend geschrift worden herroepen. [5 Indien de patiënt meerdere personen aanwijst als vertegenwoordiger, bepaalt hij de volgorde waarin deze personen als vertegenwoordiger optreden. De patiënt kan de naasten aanduiden die de vertegenwoordiger bijstaan in de uitoefening van de rechten van de patiënt.]5
  [5 De Koning kan de wijze bepalen waarop de patiënt desgevallend op elektronische wijze de vertegenwoordiger en de naasten kan aanduiden, alsook de wijze waarop een gezondheidszorgbeoefenaar kennis krijgt van de identiteit van de vertegenwoordiger.]5
   § 2. Heeft de patiënt geen vertegenwoordiger aangewezen of treedt de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger niet op, dan worden de rechten bepaald bij deze wet uitgeoefend door de bewindvoerder over de persoon, [3 aangewezen door de vrederechter overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vierde lid]3, van [5 het Oud Burgerlijk]5 Wetboek [5 ...]5.
   § 3. Is er geen bewindvoerder die bevoegd is om de patiënt krachtens § 2 te vertegenwoordigen, dan worden de rechten bepaald bij deze wet uitgeoefend door de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of de feitelijk samenwonende partner.
   Indien de persoon die krachtens het eerste lid kan optreden dat niet wenst te doen of ontbreekt, worden de rechten in opeenvolgende volgorde uitgeoefend door een meerderjarig kind, een ouder, een meerderjarige broer of zus van de patiënt.
   Indien ook de persoon die krachtens het tweede lid kan optreden dat niet wenst te doen of ontbreekt, behartigt de betrokken [4 gezondheidszorgbeoefenaar]4, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, de belangen van de patiënt. Dit is eveneens het geval bij conflict tussen twee of meer personen die krachtens § 2 of krachtens het eerste en het tweede lid kunnen optreden.
   § 4. [5 ...]5
   § 5. Het in artikel 11 bedoelde klachtrecht kan in afwijking van [5 §§ 1/1]5, 2 en 3 worden uitgeoefend door de in voornoemde paragrafen bedoelde personen die door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad zijn aangewezen zonder dat de voorziene volgorde in acht moet worden genomen.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 215, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 214, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 88, 008; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (4)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (5)<W 2024-02-06/05, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 15.§ 1. Met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt zoals bedoeld in artikel 10, kan de betrokken [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 het verzoek van de in artikel 12 [1 ...]1 en 14 bedoelde persoon om inzage of afschrift zoals bedoeld in artikel 9, § 2, of § 3, [3 of een verzoek om inzage of afschrift als bedoeld in artikel 9 § 4/1,]3 geheel of gedeeltelijk weigeren. In dergelijk geval wordt het recht op inzage of afschrift uitgeoefend door een door de vertegenwoordiger [3 of door de in artikel 9, § 4/1, bedoelde persoon]3 aangewezen [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2.
  § 2. In het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden, wijkt de betrokken [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, af van de beslissing genomen door de in artikel 12 [3 en 14]3 bedoelde persoon. [3 De gezondheidszorgbeoefenaar wijkt hiervan slechts af voor zover die persoon de uitdrukkelijke wil van de patiënt niet kan bewijzen]3.
  § 3. In de gevallen van § 1, en § 2, voegt de [2 gezondheidszorgbeoefenaar]2 een schriftelijke motivering toe aan het patiëntendossier.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 216, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  (3)<W 2024-02-06/05, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  HOOFDSTUK V. [1 - Federale commissie "Rechten van de patiënt" en ombudsdienst "Rechten van de patiënt".]1
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 16.§ 1. Bij [2 de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu]2 wordt een Federale commissie " Rechten van de patiënt " opgericht.
  § 2. Bedoelde commissie heeft tot taak :
  1° verzamelen en verwerken van nationale en internationale informatie met betrekking tot patiëntenrechtelijke aangelegenheden;
  2° op verzoek of op eigen initiatief adviseren van de minister bevoegd voor de Volksgezondheid met betrekking tot rechten en plichten van patiënten en beroepsbeoefenaars;
  3° [2 op het einde van haar mandaat een evaluatie te maken van deze wet en zijn toepassing en terzake aanbevelingen formuleren;]2
  4° evalueren van de werking van de ombudsfuncties [1 en terzake aanbevelingen formuleren]1;
  5° [1 ...]1.
  § 3. [2 ...]2
  § 4. De Koning bepaalt nadere regelen inzake de samenstelling en de werking van de Federale commissie " Rechten van de patiënt ". In de samenstelling wordt een evenwichtige verhouding gewaarborgd tussen vertegenwoordigers van de patiënten, van de beroepsbeoefenaars, de ziekenhuizen en verzekeringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 2, i, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Als leden met raadgevende stem kunnen eveneens ambtenaren van betrokken ministeriële departementen of overheidsdiensten worden voorzien.
  § 5. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door de ambtenaar-generaal aangeduid door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid.
  ----------
  (1)<W 2014-04-10/23, art. 176, 005; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
  (2)<W 2024-02-06/05, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 16/1. [1 § 1. De in artikel 11 bedoelde ombudsfunctie heeft volgende opdrachten:
   1° het voorkomen van vragen en klachten door de communicatie tussen de patiënt en de gezondheidszorgbeoefenaar te bevorderen;
   2° het bemiddelen bij de in artikel 11 bedoelde klachten met het oog op het bereiken van een oplossing;
   3° het inlichten van de patiënt inzake de mogelijkheden voor de afhandeling van zijn klacht bij gebrek aan het bereiken van een in 2° bedoelde oplossing of wanneer de patiënt daar om verzoekt;
   4° het verstrekken van informatie over de organisatie, de werking en de procedureregels van de ombudsfunctie;
   5° het formuleren van aanbevelingen ter voorkoming van herhaling van tekortkomingen die aanleiding kunnen geven tot een in § 1 bedoelde klacht;
   6° het opstellen van een jaarverslag.
   § 2. De documenten opgemaakt en de schriftelijke of mondelinge mededelingen gedaan door de ombudsfunctie of de betrokken partijen in de loop en ten behoeve van de bemiddeling zoals bedoeld in paragraaf 1, 2°, zijn vertrouwelijk.
   Ze mogen niet worden gebruikt buiten de context van bedoelde bemiddeling in het bijzonder in een gerechtelijke, administratieve, disciplinaire of arbitrale procedure of in enige andere procedure voor de oplossing van het conflict en ze zijn niet toelaatbaar als bewijs.
   Behoudens schriftelijk uitgedrukte andersluidende wil van de partijen, vallen het document met de vraag tot bemiddeling dat door de ombudsfunctie wordt opgesteld voor de gezondheidszorgbeoefenaar, het bemiddelingsakkoord, evenals het eventuele document opgesteld door de ombudsfunctie dat het feit van de mislukking van de bemiddeling vaststelt, niet onder deze vertrouwelijkheidsplicht.
   Daarnaast kan de vertrouwelijkheidsplicht, met schriftelijke instemming van de partijen, en binnen de grenzen die zij bepalen, worden opgeheven.
   Vertrouwelijke documenten en mededelingen die desondanks zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de vertrouwelijkheidsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
   § 3. Onverminderd zijn wettelijke verplichtingen, mag de ombudsfunctie de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn functie kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag door de partijen niet worden opgeroepen als getuige in een burgerrechtelijke, administratieve of arbitrale procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij kennis heeft genomen in de loop van zijn bemiddeling. Hij mag evenmin de reden van de mislukking van deze vorm van minnelijke conflictoplossing onthullen, ook niet aan de rechter of arbiter bij wie een geschil tussen de partijen van de bemiddeling aanhangig is gemaakt.
   Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de ombudsfunctie.
   § 4. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad regelt de Koning de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie dient te voldoen wat betreft de onafhankelijkheid, het beroepsgeheim, de deskundigheid, de juridische bescherming, de organisatie, de werking, de financiering, de procedureregeling en de gebiedsomschrijving.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-06/05, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  

  Art. 16/2. [1 § 1. Bij de commissie als bedoeld in artikel 16 wordt een Federale ombudsdienst "Rechten van de patiënt" opgericht.
   § 2. Bedoelde ombudsdienst heeft tot taak:
   1° een klacht van een patiënt in verband met de uitoefening van zijn rechten toegekend door deze wet, door te verwijzen naar de bevoegde ombudsfunctie;
   2° bij ontstentenis van de mogelijkheid bedoeld in 1°, deze zelf te behandelen, zoals bedoeld in artikel 16/1, § 1, 2° en 3° ;
   3° de coördinatie van de ombudsfuncties waar te nemen;
   4° evalueren van de werking van de ombudsfuncties en terzake aanbevelingen formuleren;
   5° een jaarverslag op te stellen m.b.t. een overzicht van het aantal ontvangen, doorverwezen en zelf behandelde klachten en een overzicht van de jaarverslagen ontvangen van de ombudsfuncties, bedoeld in artikel 11.
   De Koning kan de modaliteiten van het jaarverslag en de lijst van instanties en personen aan wie het jaarverslag moet worden toegezonden bepalen.
   § 3. De documenten opgemaakt en de schriftelijke of mondelinge mededelingen gedaan door de ombudsdienst of de betrokken partijen in de loop en ten behoeve van de bemiddeling zoals bedoeld in paragraaf 2, 2°, zijn vertrouwelijk.
   Ze mogen niet worden gebruikt buiten de context van bedoelde bemiddeling in het bijzonder in een gerechtelijke, administratieve, disciplinaire of arbitrale procedure of in enige andere procedure voor de oplossing van het conflict en ze zijn niet toelaatbaar als bewijs.
   Behoudens schriftelijk uitgedrukte andersluidende wil van de partijen, vallen het document met de vraag tot bemiddeling dat door de ombudsfunctie wordt opgesteld voor de gezondheidszorgbeoefenaar alsook het eventuele document opgesteld door de ombudsfunctie dat het feit van de mislukking van de bemiddeling vaststelt, niet onder deze vertrouwelijkheidsplicht.
   Daarnaast kan de vertrouwelijkheidsplicht, met schriftelijke instemming van de partijen, en binnen de grenzen die zij bepalen, worden opgeheven.
   Vertrouwelijke documenten en mededelingen die desondanks zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de vertrouwelijkheidsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
   § 4. Onverminderd zijn wettelijke verplichtingen, mag de ombudsfunctie de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt functie kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag door de partijen niet worden opgeroepen als getuige in een burgerrechtelijke, administratieve of arbitrale procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij kennis heeft genomen in de loop van zijn bemiddeling. Hij mag evenmin de reden van de mislukking van deze vorm van minnelijke conflictoplossing onthullen, ook niet aan de rechter of arbiter bij wie een geschil tussen de partijen van de bemiddeling aanhangig is gemaakt.
   § 5. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de ombudsdienst.
   § 6. De Koning bepaalt nadere regelen inzake de samenstelling en de werking van de Federale ombudsdienst "Rechten van de patiënt".]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-06/05, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
  

  HOOFDSTUK VI. - Wijzigende en slotbepalingen.

  Art. 17. In de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In titel 1 wordt een hoofdstuk V (nieuw) ingevoegd, luidend als volgt :
  " HOOFDSTUK V. - Naleving van de rechten van de patiënt. ";
  2° Er wordt een artikel 17novies ingevoegd, luidend als volgt :
  Art. 17novies. Ieder ziekenhuis leeft, binnen zijn wettelijke mogelijkheden, de bepalingen na van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt wat betreft de medische, verpleegkundige en andere gezondheidszorgberoepsmatige aspecten in zijn rechtsverhoudingen jegens de patiënt. Bovendien waakt ieder ziekenhuis erover dat ook de beroepsbeoefenaars die er niet op basis van een arbeidsovereenkomst of een statutaire benoeming werkzaam zijn, de rechten van de patiënt eerbiedigen.
  Ieder ziekenhuis waakt erover dat alle klachten in verband met de naleving van het vorig lid, kunnen worden neergelegd bij de in artikel 70quater bedoelde ombudsfunctie om er te worden behandeld.
  Op zijn verzoek heeft de patiënt het recht om uitdrukkelijk en voorafgaandelijk informatie inzake de in het eerste lid bedoelde rechtsverhoudingen te ontvangen die door de Koning wordt bepaald na advies van de in artikel 16 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bedoelde commissie.
  Het ziekenhuis is aansprakelijk voor de tekortkomingen, begaan door de er werkzame beroepsbeoefenaars, in verband met de eerbiediging van de in deze wet bepaalde rechten van de patiënt, met uitzondering van de tekortkomingen begaan door beroepsbeoefenaars ten aanzien van wie in de in het vorige lid bedoelde informatie uitdrukkelijk anders is bepaald. ";
  3° Er wordt een artikel 70quater ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 70quater. Om te worden erkend moet ieder ziekenhuis beschikken over een ombudsfunctie zoals bedoeld in artikel 11, § 1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt met dien verstande dat de Koning de voorwaarden kan omschrijven waaronder bedoelde ombudsfunctie via een samenwerkingsakkoord tussen ziekenhuizen mag worden uitgeoefend. "

  Art. 18.§ 1. Het eerste lid van artikel 10, § 2, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zoals gewijzigd door de wet van 11 december 1998 wordt als volgt gewijzigd :
  " Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 9, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, heeft elke persoon het recht om hetzij op rechtstreekse wijze hetzij met behulp van een [1 gezondheidszorgbeoefenaar]1 in de gezondheidszorg kennis te krijgen van de persoonsgegevens die betreffende zijn gezondheid worden verwerkt. "
  § 2. Het tweede lid van artikel 10, § 2, van dezelfde wet, wordt als volgt gewijzigd :
  " Onverminderd het bepaalde in artikel 9, § 2, van voornoemde wet, kan op verzoek van de verantwoordelijke van de verwerking of op verzoek van de betrokkene, de mededeling gebeuren door tussenkomst van een door de betrokkene gekozen [1 gezondheidszorgbeoefenaar]1 in de gezondheidszorg. "
  ----------
  (1)<W 2024-02-06/05, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 04-03-2024>

  Art. 19. Artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 95. - Medische informatie - De door de verzekerde gekozen arts kan de verzekerde die erom verzoekt de geneeskundige verklaringen afleveren die voor het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst nodig zijn. Deze verklaringen beperken zich tot een beschrijving van de huidige gezondheidstoestand.
  Deze verklaringen mogen uitsluitend aan de adviserend arts van de verzekeraar worden bezorgd. Deze mag de verzekeraar geen informatie geven die niet-pertinent is gezien het risico waarvoor de verklaringen werden opgemaakt of betreffende andere personen dan de verzekerde.
  Het medisch onderzoek, noodzakelijk voor het sluiten en het uitvoeren van de overeenkomst, kan slechts steunen op de voorgeschiedenis van de huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde en niet op technieken van genetisch onderzoek die dienen om de toekomstige gezondheidstoestand te bepalen.
  Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de adviserend arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak.
  Wanneer er geen risico meer bestaat voor de verzekeraar, bezorgt de adviserend arts de geneeskundige verklaringen, op hun verzoek, terug aan de verzekerde of, in geval van overlijden, aan zijn rechthebbenden.
  

Parlementaire werkzaamheden

   Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : [50-1642/2001/2002] : Nr. 1 : Wetsontwerp. - Nrs. 2 tot 11 : Amendementen. - Nr. 12 : Verslag. - Nr. 013 : Tekst aangenomen door de commissie. - Nr. 14 : Amendement. [- Nr. 15 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering.] Integraal verslag : 15 juli 2002. Stukken van de Senaat : 2-1250-2001-2002 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Amendementen. [- Nr 3 : Verslag.] - Nr. 4 : Amendement. - Nr. 6 : Beslissing om niet te amenderen. Handelingen van de Senaat : 19 juli 2002. .

Handtekening

   Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 22 augustus 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu,
Mevr. M. AELVOET
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN.

Aanhef

   ALBERT II, Koning der Belgen,
   Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
   De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Wijziging(en)