J U S T E L     -     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Wijziging(en)
Inhoudstafel 48 uitvoeringbesluiten 104 gearchiveerde versies
Handtekening Einde Franstalige versie
 
belgiëlex . be     -     Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/1804/03/21/1804032150/justel

Titel
21 MAART 1804. - [OUD] BURGERLIJK WETBOEK. - INLEIDENDE TITEL EN BOEK I : Personen (art. 1-515). (Opschrift gewijzigd door W 2019-04-13/28, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 01-11-2020)
(NOTA : art. 374/1-374/2 gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij W 2018-07-30/54, art. 2; Inwerkingtreding : onbepaald)
(NOTA : art. 362-3 gewijzigd in de toekomst door W 2018-06-18/03, art. 157, 082; Inwerkingtreding : onbepaald)
(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-01-1995 en tekstbijwerking tot 29-03-2024)

Publicatie : 03-09-1807 nummer :   1804032150 bladzijde : 0       PDF : geconsolideerde versie
Dossiernummer : 1804-03-21/30
Inwerkingtreding / Uitwerking : 13-09-1807

Inhoudstafel Tekst Begin
INLEIDENDE TITEL. - BEKENDMAKING, GEVOLGEN EN TOEPASSING VAN DE WETTEN IN HET ALGEMEEN.
Art. 1-2
BOEK I. - PERSONEN.
TITEL I. - GENOT EN VERLIES VAN DE BURGERLIJKE RECHTEN.
HOOFDSTUK I. [1 ...]1
Art. 3-5
HOOFDSTUK II. [1 ...]1
AFDELING I. [1 ...]1
AFDELING II. [1 ...]1
TITEL II. [1 - DE BURGERLIJKE STAND.]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene principes van de burgerlijke stand.]1
Afdeling 1. [1 Doelstellingen van de burgerlijke stand]1
Art. 6
Afdeling 2. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand]1
Art. 7-13
Afdeling 3. [1 De akten van de burgerlijke stand]1
Art. 14-22
Afdeling 4. [1 Bewijskracht van akten van de burgerlijke stand]1
Art. 23-27
Afdeling 5. [1 Uittreksels en afschriften]1
Art. 28-29
Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 30
Afdeling 6. [1 Wijzigingen van akten van de burgerlijke stand]1
Art. 31
Afdeling 7. [1 Meldingen op akten van de burgerlijke stand]1
Art. 32
Afdeling 8. [1 Verbetering en nietigverklaring van akten van de burgerlijke stand]1
Onderafdeling 1. [1 Verbetering door de ambtenaar van de burgerlijke stand]1
Art. 33-34
Onderafdeling 2. [1 Ambtshalve nietigverklaring van een akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand]1
Art. 34/1
Onderafdeling 2. Onderafdeling 3 [1 Verbetering en nietigverklaring door de familierechtbank]1
Art. 35
Afdeling 9. [1 Aansprakelijkheid van en controle op de ambtenaar van de burgerlijke stand]1
Art. 36-40
HOOFDSTUK II. [1 - De verschillende akten van de burgerlijke stand.]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepaling]1
Art. 41
Afdeling 2. [1 De akten van geboorte]1
Onderafdeling 1. [1 De akte van geboorte]1
Art. 42-44
Onderafdeling 2.[1 Akte van geboorte van een vondeling]1
Art. 45-46
Onderafdeling 3. [1 Akte van geboorte in geval van geboorte aan boord van een schip of een luchtvaartuig]1
Art. 47
Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepalingen]1
Art. 48-49
Afdeling 3. [1 De akten van erkenning]1
Onderafdeling 1. [1 Akte van prenatale erkenning]1
Art. 50
Onderafdeling 2. [1 Akte van erkenning]1
Art. 51
Art. 51 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 4. [1 Akte van verklaring van naamskeuze]1
Art. 52
Afdeling 5. [1 Akte van aanpassing van de registratie van het geslacht]1
Art. 53
Afdeling 6. [1 Akte van huwelijk]1
Art. 54
Afdeling 7. [1 Akten van overlijden]1
Onderafdeling 1. [1 Akte van overlijden]1
Art. 55-56
Onderafdeling 2. [1 Akte van overlijden in geval van een overlijden aan boord van een schip of een luchtvaartuig]1
Art. 57
Onderafdeling 3.[1 Akte van een levenloos kind]1
Art. 58-59
Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepaling]1
Art. 60
Afdeling 8. [1 Akte van afwezigheid]1
Art. 61
Afdeling 9. [1 Akte van voornaamsverandering]1
Art. 62
Afdeling 10.[1 Akte van naamsverandering]1
Art. 63
Art. 63 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 11. [1 Akte van echtscheiding]1
Art. 64
Afdeling 12. [1 Akte van adoptie]1
Art. 65
Afdeling 13. [1 Akte van herroeping of herziening van adoptie [2 ...]2 of van nietigverklaring]1
Art. 66
Afdeling 14. [1 Akten van Belgische nationaliteit]1
Art. 67
Afdeling 15. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse akte]1
Art. 68
Art. 68 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 69
Afdeling 16. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing]1
Art. 70
Art. 70 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 3. [1 De databank voor de akten van de burgerlijke stand]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 71-72
Afdeling 2. [1 Beheer van de DABS]1
Art. 73
Art. 73 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 74
Art. 74 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 75-77
Afdeling 3. [1 Toegang tot de DABS]1
Art. 78-101
TITEL III. - WOONPLAATS.
Art. 102-111
TITEL IV. - AFWEZIGEN.
HOOFDSTUK I. - (AFWEZIGHEID). <W 2007-05-09/44, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Afdeling I. - Vermoeden van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 112-117
Afdeling II. - Verklaring van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 11; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 118-124
Afdeling III. - Gevolgen van de afwezigheid of van het vermoeden van afwezigheid voor de minderjarige kinderen <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 20; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 125
HOOFDSTUK lI. - Gerechtelijke verklaring van overlijden <W 2007-05-09/44, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 126-135
TITEL IV/1. [1 - Aanpassing van de registratie van het geslacht.]1
Art. 135/1, 135/2, 136-142
TITEL V. - HET HUWELIJK.
HOOFDSTUK I. - HOEDANIGHEDEN EN VOORWAARDEN VEREIST OM EEN HUWELIJK TE MOGEN AANGAAN.
Art. 143-145, 145/1, 146, 146bis, 146ter, 147-155, 155bis, 156-160, 160bis, 161-164
HOOFDSTUK II. [1 - Formaliteiten betreffende het huwelijk.]1
Afdeling I. [1 - Aangifte van het huwelijk]1
Art. 164/1, 164/2, 164/3, 164/4, 164/5, 164/6, 164/7
Afdeling 2. [1 - Voltrekking van het huwelijk]1
Art. 165, 165/1, 166-170, 170bis, 170ter, 171
HOOFDSTUK III. <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art.4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>
Art. 172-179
HOOFDSTUK IV. - VORDERINGEN TOT NIETIGVERKLARING VAN HET HUWELIJK.
Art. 180-193, 193bis, 193ter, 194-202
HOOFDSTUK V. - VERPLICHTINGEN DIE UIT HET HUWELIJK (OF DE AFSTAMMING) ONTSTAAN. <W 31-03-1987, art. 31>
Art. 203, 203bis, 203ter, 203quater, 204-205, 205bis, 206-211
HOOFDSTUK VI. - WEDERZIJDSE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN ECHTGENOTEN.
Art. 212-226, 226bis, 226ter, 226quater, 226quinquies, 226sexies, 226septies
HOOFDSTUK VII. - ONTBINDING VAN HET HUWELIJK.
Art. 227
HOOFDSTUK VIII. - TWEEDE HUWELIJK.
Art. 228
TITEL VI. - ECHTSCHEIDING.
HOOFDSTUK I. - GRONDEN TOT ECHTSCHEIDING.
Art. 229-233
HOOFDSTUK II. - ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
AFDELING I. - VORM VAN DE ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
Art. 234-266, 266bis
AFDELING II. - VOORLOPIGE MAATREGELEN WAARTOE DE EIS TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN AANLEIDING KAN GEVEN.
Art. 267-271
AFDELING III. - GRONDEN VAN NIET-ONTVANKELIJKHEID TEGEN DE VORDERING TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
Art. 272-274
HOOFDSTUK III. - ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING.
Art. 275-294, 294bis
HOOFDSTUK IV. - GEVOLGEN VAN ECHTSCHEIDING.
Art. 295-301, 301bis, 302-307, 307bis
HOOFDSTUK V. - SCHEIDING VAN TAFEL EN BED.
Art. 308-310, 310bis, 311, 311bis, 311ter, 311quater
TITEL VII. - (...) AFSTAMMING.
HOOFDSTUK 1. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MOEDERSZIJDE.
Art. 312-313
Art. 313 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 314
HOOFDSTUK 2. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN VADERSZIJDE.
AFDELING 1. - VERMOEDEN VAN VADERSCHAP.
Art. 315-316, 316bis, 317-318
AFDELING 2. - ERKENNING.
Art. 319, 319bis
Art. 319bis TOEKOMSTIG RECHT
Art. 320-321
AFDELING 3. - ONDERZOEK NAAR HET VADERSCHAP.
Art. 322-325
HOOFDSTUK 2/1. [1 - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MEEMOEDERSZIJDE.]1
AFDELING 1. [1 - ALGEMENE BEPALINGEN.]1
Art. 325/1
AFDELING 2. [1 - VERMOEDEN VAN MEEMOEDERSCHAP.]1
Art. 325/2, 325/3
AFDELING 3. [1 - ERKENNING.]1
Art. 325/4, 325/5, 325/6
Art. 325/6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 325/7
AFDELING 4. [1 - ONDERZOEK NAAR HET MEEMOEDERSCHAP.]1
Art. 325/8, 325/9, 325/10
HOOFDSTUK 3. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN NOPENS DE WIJZE WAAROP DE AFSTAMMING WORDT VASTGESTELD.
AFDELING 1. - HET TIJDSTIP VAN DE VERWEKKING.
Art. 326
AFDELING 2. - DE ERKENNING.
Art. 327, 327/1, 327/2
Art. 327/2 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 328, 328bis, 329, 329bis, 330, 330/1, 330/2, 330/3
HOOFDSTUK 4. - VORDERINGEN MET BETREKKING TOT DE AFSTAMMING.
AFDELING 1. - ALGEMEEN.
Art. 331, 331bis, 331ter, 331quater, 331quinquies, 331sexies, 331septies, 331octies, 331nonies, 331decies
AFDELING 2. - DE VORDERINGEN IN HET BIJZONDER.
Art. 332, 332bis, 332ter, 332quater, 332quinquies
AFDELING 3. - BEKENDMAKING VAN DE RECHTERLIJKE BESLISSING IN [1 de DABS]1.
Art. 333
HOOFDSTUK 5. - GEVOLGEN VAN DE AFSTAMMING.
Art. 334, 334bis, 334ter, 334quater, 335, 335bis, 335ter
Art. 335ter TOEKOMSTIG RECHT
Art. 335quater
Art. 335quinquies TOEKOMSTIG RECHT
Art. 335sexies TOEKOMSTIG RECHTsexies
HOOFDSTUK 6. - VORDERING TOT UITKERING VOOR LEVENSONDERHOUD, OPVOEDING EN PASSENDE OPLEIDING.
Art. 336-338, 338bis, 339, 339bis, 340-342
TITEL VIII. - Adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
HOOFDSTUK I. - Intern recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Algemene bepaling. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 343
Afdeling 2. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide vormen van adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Voorwaarden voor adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Grondvoorwaarden. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 344-1-344-3
B. Leeftijd. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 345
C. Geschiktheid. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 346-1, 346-1/1, 346-1/2, 346-2, 346-2/1
D. Nieuwe adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 347-1-347-3
E. Toestemmingen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 348-1-348-5, 348-5/1, 348-6-348-11
§ 2. Gevolgen van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 349-1-349-3
§ 3. Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde na de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 350
§ 4. Herziening van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 351
§ 5. Tussenpersonen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 352
Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan iedere vorm van adoptie <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-59-2005>
§ 1. Gewone adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 353-1-353-4, 353-4bis, 353-5-353-18
B. Herroeping. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 354-1-354-3
§ 2. Volle adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Leeftijdsvoorwaarde. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 355
B. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 356-1-356-4
HOOFDSTUK II. - Internationaal recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Bijzondere bepalingen van internationaal privaatrecht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 357-359-6
Afdeling 2. - Totstandkoming van een adoptie die de interlandelijke overbrenging van een kind onderstelt. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Definities. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 360-1-360-2
§ 2. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 361-1-361-2, 361-2/1, 361-3-361-6
§ 3. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in België. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 362-1-362-4
§ 4. Beschermingsmaatregelen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 363-1-363-6
Afdeling 3. - Uitwerking van buitenlandse beslissingen inzake adoptie in België <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Erkenning van adopties beheerst door het Verdrag. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 364-1-364-3
§ 2. Erkenning van adopties die niet door het Verdrag zijn beheerst. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 365-1-365-5
§ 2/1. [1 Afwijkende bepaling inzake erkenning van de adopties in het hoger belang van het kind.]1
Art. 365-6
§ 3. Erkenning van buitenlandse beslissingen van herroeping, herziening en nietigverklaring van een adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 366-1-366-3
§ 4. [1 Akte van adoptie]1
Art. 367-1-367-3
HOOFDSTUK III. - Administratieve formaliteiten. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 368-1-370
TITEL VIII/1. [1 - Namen en voornamen.]1
HOOFDSTUK 1. [1 - Vastheid van naam.]1
Art. 370/1
HOOFDSTUK 2. [1 - Toegelaten voornamen.]1
Art. 370/2
HOOFDSTUK 3. [1 - Verandering van naam en voornamen.]1
Art. 370/3, 370/4, 370/5, 370/6, 370/7, 370/8, 370/9
TITEL VIIIbis. - VERLATING VAN EEN MINDERJARIGE. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>
Art. 370bis, 370ter, 370quater
TITEL IX. [1 - Ouderlijk gezag en pleegzorg.]1
HOOFDSTUK I. [1 - Ouderlijk gezag.]1
Art. 371-374, 374/1, 374/2, 375, 375bis, 376-387, 387bis, 387ter
HOOFDSTUK II. [1 - Pleegzorg.]1
Art. 387quater, 387quinquies, 387sexies, 387septies, 387octies, 387novies, 387decies, 387undecies, 387duodecies, 387terdecies, 387quaterdecies
HOOFDSTUK III. [1 - Broers en zussen.]1
Art. 387quinquiesdecies, 387sexiesdecies, 387septiesdecies
TITEL X. - MINDERJARIGHEID, VOOGDIJ EN ONTVOOGDING.
HOOFDSTUK I. - MINDERJARIGHEID.
Art. 388
HOOFDSTUK II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - VOOGDIJ.
Afdeling I. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Ontstaan van de voogdij.
Art. 389
Afdeling II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Organisatie van de voogdij.
Art. 390-401
Afdeling III. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Toeziende voogd.
Art. 402-404
Afdeling IV. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Werking van de voogdij.
Art. 405-412
Afdeling V. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdijrekeningen en voogdijverslag.
Art. 413-420
HOOFDSTUK IIbis. - PLEEGVOOGDIJ.
Art. 475bis, 475ter, 475quater, 475quinquies, 475sexies, 475septies
HOOFDSTUK III. - ONTVOOGDING.
Art. 476-487
HOOFDSTUK IV. [1 Opschorting van het stemrecht van de minderjarigen ouder dan zestien jaar voor de verkiezing van het Europees Parlement]1
Art. 487bis, 487ter, 487quater, 487quinquies, 487sexies, 487septies, 487octies
TITEL XI. - [1 Meerderjarigheid en beschermde personen]1
HOOFDSTUK I. - MEERDERJARIGHEID.
Art. 488
HOOFDSTUK Ibis. - VOORLOPIG BEWIND OVER DE GOEDEREN TOEBEHOREND AAN EEN MEERDERJARIGE. <W 18-07-1991, art. 2>
Art. 488bis
HOOFDSTUK II. - [1 Beschermde personen]1
Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied]1
Art. 488/1, 488/2
Afdeling 2. - [1 Buitengerechtelijke bescherming]1
Art. 489-490, 490/1, 490/2
Afdeling 3. - [1 Rechterlijke bescherming]1
Onderafdeling 1. [1 Definities]1
Art. 491
Onderafdeling 2. - [1 De onbekwaamheid]1
Art. 492, 492/1, 492/2, 492/3, 492/4, 492/5
Onderafdeling 3. - [1 Sanctionering]1
Art. 493, 493/1, 493/2, 493/3
HOOFDSTUK II/1. [1 Het bewind]1
Afdeling 1. [1 Definities]1
Art. 494
Afdeling 2. [1 Ontstaan van het bewind]1
Art. 495
Afdeling 3. [1 Organisatie van het bewind]1
Art. 496, 496/1, 496/2, 496/3, 496/4, 496/5, 496/6, 496/7
Afdeling 4. [1 De werking van het bewind]1
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 497, 497/1, 497/2, 497/3, 497/4, 497/5, 497/6, 497/7, 497/8
Onderafdeling 2. - [1 Bijstand]1
Art. 498, 498/1, 498/2, 498/3, 498/4
Onderafdeling 3. - [1 Vertegenwoordiging en beheer]1
Art. 499, 499/1, 499/2, 499/3, 499/4, 499/5, 499/6, 499/7, 499/8, 499/9, 499/10, 499/11, 499/12, 499/13, 499/14, 499/15, 499/16, 499/17, 499/18, 499/19, 499/20, 499/21, 499/22
Onderafdeling 4. - [1 Het bewind uitgeoefend door de ouders]1
Art. 500, 500/1, 500/2, 500/3, 500/4
Onderafdeling 5. [1 Vertrouwenspersoon]1
Art. 501, 501/1, 501/2, 501/3
Afdeling 5. [1 De beëindiging van het bewind]1
Art. 502-512
HOOFDSTUK III.
Art. 513-515

Tekst Inhoudstafel Begin
INLEIDENDE TITEL. - BEKENDMAKING, GEVOLGEN EN TOEPASSING VAN DE WETTEN IN HET ALGEMEEN.

  Artikel 1.
  <Opgeheven bij W 2022-04-28/24, art. 1, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

  Art. 2.
  <Opgeheven bij W 2022-04-28/25, art. 62, 097; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

  BOEK I. - PERSONEN.

  TITEL I. - GENOT EN VERLIES VAN DE BURGERLIJKE RECHTEN.

  HOOFDSTUK I. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 3.[1 (oud artikel 7)]1 De uitoefening van de burgerlijke rechten is onafhankelijk van de hoedanigheid van staatsburger, die alleen overeenkomstig de Grondwet wordt verkregen en behouden.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 4.[1 (oud artikel 8)]1 Ieder Belg heeft het genot van de burgerlijke rechten.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 5.[1 (oud artikel 11)]1 <W 15-12-1980, art. 84> Een vreemdeling heeft in België het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten behoudens de uitzonderingen door de wet gesteld.
  Een vreemdeling die gemachtigd is zich in het Rijk te vestigen en die in het bevolkingsregister is ingeschreven, heeft het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten zolang hij in België verblijf houdt.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  HOOFDSTUK II. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  AFDELING I. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  AFDELING II. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  TITEL II. [1 - DE BURGERLIJKE STAND.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  HOOFDSTUK I. [1 - Algemene principes van de burgerlijke stand.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 1. [1 Doelstellingen van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 6. [1 § 1. De burgerlijke stand heeft als voornaamste doelstellingen :
   - de rechtsfeiten en rechtshandelingen vast te stellen die de staat van een persoon bepalen of wijzigen;
   - de rechtzekerheid inzake de staat van de persoon te garanderen;
   - het bewijs van de staat van de persoon te verzekeren, door middel van de akten van de burgerlijke stand, en dit bewijs zorgvuldig te bewaren.
   § 2. De staat van een persoon is het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie in de familie en in de maatschappij bepalen en die hem onderscheiden van de andere personen wat het bezit en de uitoefening van bepaalde rechten betreft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 2. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 7. [1 Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor het beheer van de burgerlijke stand.
   De burgemeester, of een hiertoe door het college aangeduide schepen, vervult de taak van ambtenaar van de burgerlijke stand. Hij zorgt in het bijzonder voor het nauwkeurig naleven van alle bepalingen in verband met de akten van de burgerlijke stand.
   Bij verhindering van de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt deze tijdelijk vervangen door de burgemeester, een schepen of een raadslid in de volgorde van hun benoemingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 8. [1 Wanneer binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht overeenkomstig artikel 41 van de Grondwet, kan het college van burgemeester en schepenen, in afwijking van artikel 7, één of meer schepenen aanwijzen voor de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand wanneer de burgemeester deze taak niet uitoefent, die elk voor één of meer binnengemeentelijke territoriale organen bevoegd zullen zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 9.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand kan voor alle taken inzake het opmaken van akten van burgerlijke stand, met inbegrip van het afleveren van afschriften en uittreksels ervan [2 en het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 35, § 1, tweede lid]2, een speciale schriftelijke machtiging verlenen aan één of meer beambten van het gemeentebestuur. [3 Deze machtiging wordt gemeld voor de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur, aan wie de machtiging is verleend.]3
   [2 Deze machtiging is niet mogelijk voor :
   1° de opmaak van de akte van huwelijk, in toepassing van artikel 165/1, eerste lid;
   2° de opmaak van de akte van nietigverklaring in toepassing van artikel 34/1.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 2, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 10. [1 De consulaire ambtenaren, bij het Consulair Wetboek bevoegd verklaard inzake burgerlijke stand, zijn bevoegd voor de bediening van de burgerlijke stand onder de voorwaarden bepaald in het Consulair Wetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 11.[1 [2 De officier aangeduid door de minister van Defensie of de hiertoe gedelegeerde autoriteit maakt, van zodra mogelijk, een proces-verbaal van overlijden op]2 van de personen van Belgische nationaliteit in dienst van de Belgische strijdkrachten, alsook van het personeel van Defensie van Belgische nationaliteit waarvan de aanwezigheid bij deze Strijdkrachten is vereist, overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek indien het, bij militaire operaties buiten het Belgisch grondgebied, onmogelijk is om een akte van overlijden op te stellen volgens de bepalingen van het Consulair wetboek.]1
  [2 Het proces-verbaal van overlijden bevat de gegevens bedoeld in artikel 56 en wordt zo spoedig mogelijk bezorgd aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van overlijden opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 3, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 12. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand of zijn gemachtigde mag geen akte van de burgerlijke stand opmaken die betrekking heeft op zichzelf, zijn echtgenoot of echtgenote, zijn wettelijk samenwonende partner, zijn bloedverwanten in de opgaande en in de nederdalende lijn of zijn bloedverwanten in de zijlijn tot de tweede graad.
   Artikel 7, derde lid, is in dit geval van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 13.[1 Tenzij de wet anders bepaalt, is de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand deze van :
   - de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,
  [2 - de laatste plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,]2
   - de actuele verblijfplaats van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,
   - Brussel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 3. [1 De akten van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 14. [1 De akten van de burgerlijke stand zijn authentieke akten.
   De akten van de burgerlijke stand worden, behoudens wettelijke uitzonderingen, in gedematerialiseerde vorm opgemaakt in de Databank Akten Burgerlijke Stand (afgekort DABS).
   Ze worden bewaard via een gekwalificeerde dienst van elektronische archivering, beoogd in artikel I.18, 18°, van het Wetboek van economisch recht en beantwoorden aan de voorwaarden van boek XII, titel 2 van hetzelfde wetboek.
   Indien het door uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk is om een akte in gedematerialiseerde vorm op te maken, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de plaats hiervan een proces-verbaal op. Van zodra mogelijk maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte in gedematerialiseerde vorm op. Het proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt, tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 15. [1 De bijlagen worden slechts in de DABS gevoegd, bij de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking hebben, wanneer de wet dit uitdrukkelijk vermeldt en voor zover ze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron.
   Indien de partijen bijlagen hebben overgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, worden de originelen van deze bijlagen aan hen teruggeven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 16. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand vermeldt in de akten die hij opmaakt niets anders dan wat hem door de partijen moet worden verklaard en wat hem door de wet wordt opgelegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 17. [1 De personen waarop de akte betrekking heeft of die betrokken zijn bij de totstandkoming ervan zijn verplicht de ambtenaar van de burgerlijke stand alle informatie mee te delen die de ambtenaar nodig heeft om de akte op te maken, voor zover deze informatie niet beschikbaar is in een andere authentieke bron.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 18.[1 § 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand tekent de door hem opgemaakte of, overeenkomstig afdeling 6, gewijzigde akten [2 en processen-verbaal]2, tenzij de wet anders bepaalt.
   § 2. [2 Onverminderd artikel 8.15, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, kan de handtekening uit een handgeschreven handtekening bestaan in geval van toepassing van artikel 14, vierde lid.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 5, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 19. [1 Door de ondertekening van de in artikel 18, § 1, bedoelde akten waarborgt de ambtenaar van de burgerlijke stand :
   - de juiste verbinding van die akten met de akten waarop deze akten betrekking hebben, van de betrokkene of, in voorkomend geval, van zijn afstammelingen tot de eerste graad, en
   - de wijziging van de akten waarop deze akten betrekking hebben, van de betrokkene of, in voorkomend geval, van zijn afstammelingen tot de eerste graad,
   tenzij de wet anders bepaalt.
   De akten van de burgerlijke stand die de wijziging van de in het eerste lid bedoelde akten tot stand brengen zijn zichtbaar in de DABS.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 20. [1 Er wordt niets bij afkorting in de akten van de burgerlijke stand vermeld.
   De data worden in cijfers uitgedrukt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 21.[1 De belanghebbende partijen kunnen zich bij alle akten [2 en aangiften]2, met uitzondering van de huwelijksakte, laten vertegenwoordigen door een lasthebber door middel van een bijzondere en authentieke volmacht.
   De volmacht wordt als bijlage [2 bij de akte]2 in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 6, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 22. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de akte voorlezen. In elk geval wordt de akte voorgelezen op verzoek van één van de verschijnende partijen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 4. [1 Bewijskracht van akten van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 23. [1 Enkel de akten van de burgerlijke stand gelden als enige bewijs van de staat van de persoon, tenzij de wet het anders bepaalt.
   Enkel de processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden als enige bewijs van de staat van de persoon, zolang er op basis hiervan geen akte van de burgerlijke stand werd opgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 24.[1 De na [2 31 maart 2019]2 in de DABS opgenomen akten, alsook de afschriften en uittreksels daarvan, gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 25.[1 § 1. De in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand op basis van de vóór [2 31 maart 2019]2 op papier opgemaakte akten, gelden tot bewijs van het tegendeel.
   De oorspronkelijke papieren akten gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.
   In geval van tegenstrijdigheid tussen een oorspronkelijke papieren akte en dezelfde, in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akte, heeft de oorspronkelijke papieren akte voorrang op deze laatste.
   § 2. De in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand op basis van op papier opgemaakte processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden tot bewijs van het tegendeel.
   De oorspronkelijke op papier opgemaakte processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 26. [1 Indien een akte van de burgerlijke stand vernietigd of verloren is gegaan, kan de akte vervangen worden overeenkomstig artikel 35.
   De vernietiging of het verlies en de inhoud van de akte kunnen bewezen worden door geschriften, door andere authentieke bronnen of door getuigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 27. [1 Elke persoon kan de vervangende akte van de burgerlijke stand aan elke verzoekende overheid overleggen, indien hij aantoont dat hij nog steeds in de onmogelijkheid verkeert de betrokken akte van de burgerlijke stand te verkrijgen, voor zover de juistheid van de erin vervatte gegevens niet wordt weerlegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 5. [1 Uittreksels en afschriften]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 28.[1 § 1. Er kunnen zowel uittreksels als afschriften worden afgeleverd van de akten van de burgerlijke stand.
   § 2. Een uittreksel vermeldt de actuele gegevens van de akte, zonder de historiek van de staat van de persoon op wie de akte betrekking heeft.
   Een afschrift vermeldt de oorspronkelijke gegevens van de akte en de historiek van de staat van de persoon op wie de akte betrekking heeft.
   Afschriften vermelden, in voorkomend geval, de basis voor de opmaak van de akte zoals bepaald in artikel 41, § 1, 5°.
  § 3. [2 Een afgedrukte versie van de buitenlandse akte of de buitenlandse gerechtelijke of administratieve beslissing, en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, zoals als bijlage opgenomen in de DABS, worden, op verzoek, gehecht aan het afschrift van een akte van de burgerlijke stand opgemaakt op basis van een buitenlandse akte of op basis van een buitenlandse gerechtelijke of administratieve beslissing.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 7, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 29. [1 § 1. Eenieder heeft recht op een uittreksel of afschrift van :
   - akten van overlijden van meer dan vijftig jaar oud;
   - akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
   - anderen akten van meer dan honderd jaar oud.
   De persoon op wie de akte betrekking heeft, zijn echtgenoot of echtgenote, zijn wettelijk samenwonende, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bloedverwanten in de opgaande of nederdalende lijn, zijn erfgenamen, hun notaris en hun advocaat hebben recht op een uittreksel of afschrift van akten bedoeld in het eerste lid van respectievelijk minder dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud.
   Voor akten die gewijzigd werden met toepassing van Titel IV/1 of met toepassing van artikel 1385quaterdecies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek wordt het recht op een afschrift beperkt tot de persoon op wie de akte betrekking heeft, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn erfgenamen, hun notaris en hun advocaat.
   § 2 Uittreksels en afschriften worden afgeleverd door de ambtenaar van de burgerlijke stand die erom wordt verzocht dan wel elektronisch via de DABS.
   De uittreksels en afschriften worden bij aflevering voorzien van een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
   De Koning stelt vast door wie en op welke wijze de afschriften en uittreksels voor akten bedoeld in het eerste lid van respectievelijk minder dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud worden afgeleverd.
   § 3. De uittreksels en afschriften bestemd om in het buitenland te worden gebruikt, worden, voor zover vereist, gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken of door de door hem gemachtigde ambtenaar.
   § 4. De uittreksels en afschriften vermelden de gegevens zoals voorzien in de modellen die hiertoe door de Koning worden bepaald.
   § 5. De uittreksels en afschriften vermelden de datum van afgifte en worden geauthentificeerd door het elektronisch zegel van de DABS.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 § 1. [2 Eenieder heeft recht op een uittreksel van:
   1° akten van overlijden;
   2° akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
   3° anderen akten van meer dan honderd jaar oud.]2
  [2 § 1/1. Eenieder heeft recht op een afschrift van:
   1° akten van overlijden opgemaakt na 31 maart 2019;
   2° akten van overlijden opgemaakt voor 31 maart 2019 van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
   3° akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
   4° anderen akten van meer dan honderd jaar oud.]2
  [2 § 1/2. Enkel de volgende personen hebben recht op een uittreksel of afschrift van andere akten dan deze bedoeld in de paragrafen 1 en 1/1:
   1° elke persoon van wie de akte de staat van de persoon vaststelt of wijzigt;
   2° de wettelijke vertegenwoordiger van de persoon bedoeld in de bepaling onder 1° ;
   3° de echtgenoot of echtgenote, de wettelijk samenwonende, de bloedverwanten in de opgaande of nederdalende lijn in de eerste graad en de erfgenamen van de persoon bedoeld in de bepaling onder 1°, mits bewijs van een gerechtvaardigd belang;
   4° de erfgenamen van de persoon bedoeld in de bepaling onder 1° voor akten die gewijzigd werden met toepassing van titel IV/1 of met toepassing van artikel 1385quaterdecies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, mits bewijs van een gerechtvaardigd belang.
   De Koning bepaalt, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, een limitatieve lijst van gerechtvaardigde belangen alsook de wijze waarop deze gerechtvaardigde belangen kunnen worden bewezen voor de toepassing van het eerste lid.]2
   § 2. Uittreksels en afschriften worden afgeleverd door de ambtenaar van de burgerlijke stand die erom wordt verzocht dan wel elektronisch via de DABS.
   De uittreksels en afschriften worden bij aflevering voorzien van een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
   De Koning stelt vast door wie en op welke wijze de afschriften en uittreksels voor akten bedoeld in het eerste lid van respectievelijk minder dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud worden afgeleverd.
   § 3. De uittreksels en afschriften bestemd om in het buitenland te worden gebruikt, worden, voor zover vereist, gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken of door de door hem gemachtigde ambtenaar.
   § 4. De uittreksels en afschriften vermelden de gegevens zoals voorzien in de modellen die hiertoe door de Koning worden bepaald.
   § 5. De uittreksels en afschriften vermelden de datum van afgifte en worden geauthentificeerd door het elektronisch zegel van de DABS.]1
  

----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 8, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  

  Art. 30.[1 § 1. Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt vóór [2 31 maart 2019]2 neemt een afschrift van een akte de vorm aan van een afdruk van de in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen oorspronkelijke akte met de hierop aangebrachte randmeldingen en de metadata van de wijzigingen van deze akte na [2 31 maart 2019]2.
   § 2. Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt vóór [2 31 maart 2019]2 worden de uittreksels opgemaakt op dezelfde wijze als deze afgeleverd voor akten opgemaakt na [2 31 maart 2019]2.
   § 3. Wanneer het afgeleverde uittreksel of afschrift op basis van een op papier opgemaakte akte voor [2 31 maart 2019]2 niet wordt aanvaard of wanneer het wordt betwist voor het doel waartoe het dient, wordt een uittreksel of afschrift afgeleverd op basis van het papieren register met toevoeging van de bijwerkingen op de akte in de DABS.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 6. [1 Wijzigingen van akten van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<W 2020-07-31/03, art. 3, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

  Art. 31.[1 § 1. In geval een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing een wijziging van één of meerdere akten van de burgerlijke stand tot gevolg heeft, en voor zover hiervan geen akte van de burgerlijke stand kan worden opgemaakt zoals bepaald in hoofdstuk 2, maakt de bevoegde ambtenaar de gewijzigde akte of akten op.
   Indien het een Belgische rechterlijke beslissing betreft, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de wijziging via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en neemt de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing als bijlage op in de DABS.
   De gewijzigde akte vermeldt :
   1° de rechterlijke instantie die de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing heeft uitgesproken en de datum van de uitspraak;
   2° de aard van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing, met name of het gaat om :
   a) een betwisting van de afstamming en/of vaststelling van een afstammingsband [2 of de nietigverklaring van een erkenning]2;
   b) een verbetering van een akte;
   c) [3 ...]3
   § 2. [2 De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte of akten van de burgerlijke stand verbetert overeenkomstig artikel 33 of een akte wijzigt op basis van een andere akte of van een aangifte maakt onmiddellijk de gewijzigde akte of akten op.
   De gewijzigde akte maakt hier melding van.
  [3 Elke verbetering of wijziging van een akte bedoeld in het eerste lid wordt via de DABS genotificeerd aan de bevoegde procureur des Konings.]3]2
   § 3. De ambtenaar van de burgerlijke stand tekent de gewijzigde akte of akten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 4, 089; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 9, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 7. [1 Meldingen op akten van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 32.[1 § 1. [3 De volgende rechterlijke beslissingen of administratieve beslissingen geven aanleiding tot een melding:
   1° een nietigverklaring van een akte, als bedoeld in de artikelen 122, vierde lid, 134, vierde lid, 193ter, derde lid, in artikel 391octies, § 4, tweede lid, van het Strafwetboek, en in artikel 79quater, § 4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   2° een vergunning tot naamsverandering, als bedoeld in artikel 370/7, tweede lid, en de intrekking of de vernietiging van een vergunning tot naamsverandering als bedoeld in artikel 370/8, tweede lid;
   3° een echtscheiding, als bedoeld in de artikelen 1275, § 2, tweede lid, en 1303, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
   4° een scheiding van tafel en bed of een verzoening na een scheiding van tafel en bed, als bedoeld in de artikelen 1306, tweede lid, en 1307, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.]3
   De melding wordt ondertekend door een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
   § 2. De meldingen bevatten :
   1° de vermelding van de basis bedoeld in artikel 41, § 1, 5°, a) en c);
   2° het aktenummer van de akte waarop de melding betrekking heeft;
   3° [3 in het geval van een vergunning tot naamsverandering: de vergunning, bedoeld in artikel 370/7, eerste lid, alsook de datum ervan, en in voorkomend geval, de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en de nieuwe naam van de betrokkene;]3
  [3 3° /1 in het geval van de intrekking of de vernietiging van een vergunning tot naamsverandering: de beslissing tot intrekking of het arrest van de Raad van State, bedoeld in artikel 370/8, alsook de datum ervan en de naam die de betrokkene droeg voorafgaand aan de ingetrokken of vernietigde vergunning tot naamsverandering;]3
   4° in het geval van een echtscheiding : de gegevens bedoeld in artikel 64, 1° en 3°;]1
  [2 5° in het geval van een nietigverklaring: de gegevens bedoeld in artikel 66;]2
  [3 6° in geval van een scheiding van tafel en bed of een verzoening na een scheiding van tafel en bed: het aktenummer van de huwelijksakte en de namen en voornamen van de partijen.]3
  [3 § 3. In geval van een fout in de verzending van de gegevens met het oog op de meldingen bedoeld in paragraaf 1, worden de meldingen vervangen door de griffier of door de ambtenaar bedoeld in artikel 370/3, § 2/1, in geval van een naamsverandering.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 5, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 10, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 8. [1 Verbetering en nietigverklaring van akten van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<W 2020-07-31/03, art. 7, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

  Onderafdeling 1. [1 Verbetering door de ambtenaar van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 33.[1 § 1. De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die een materiële vergissing vaststellen op een akte van de burgerlijke stand, op basis van een authentieke akte of officieel attest, verbetert deze akte van de burgerlijke stand.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of de akten die de materiële vergissing staven beschikbaar zijn in de DABS.
   Indien de akten niet beschikbaar zijn in de DABS verzoekt hij, voor akten die in België werden opgemaakt of in België werden overgeschreven vóór [2 31 maart 2019]2, de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akten in de DABS.
   In zoverre de ambtenaar van de burgerlijke stand niet beschikt over de officiële attesten, vraagt hij deze zelf op bij de bevoegde Belgische instanties of instellingen.
   Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand niet over de documenten beschikt op basis van de voorgaande leden, legt de betrokkene de akten of officiële attesten die de materiële vergissing staven zelf voor.
   § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand als bedoeld in § 1, eerste lid, maakt de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand ten gevolge van de verbetering op.
   De authentieke akte of het officiële attest, op basis waarvan de akte wordt verbeterd, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 34.[1 § 1. Een materiële vergissing houdt in dat een ambtenaar van de burgerlijke stand, bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand, bij vergissing een gegeven heeft opgenomen in deze akte dat niet volledig overeenstemt met de vermelding van dit gegeven op de authentieke akten of officiële attesten die hij op dat ogenblik in zijn bezit had.
   Onder een materiële vergissing wordt verstaan :
   1° een schrijf- of typfout in namen en voornamen, of een verwisseling tussen beide;
   2° een schrijf- of typfout in datum, plaats of uur van het rechtsfeit of de rechtshandeling die de akte vaststelt;
   3° de verwisseling van personen vermeld in de akte;
   4° het ontbreken van voornamen of delen van een naam van een persoon in een andere akte van de burgerlijke stand dan de akte van geboorte van de betrokkene, die wel voorkomen in de akte van geboorte van de betrokkene;
   5° de vermelding van foutieve diakritische gegevens;
   6° een fout in of het ontbreken van de gegevens van een getuige in de akte van huwelijk;
   7° het foutief of niet overnemen in een akte van de burgerlijke stand van bepaalde gegevens vermeld in de authentieke akten of officiële attesten die bij het opmaken van de akte werden voorgelegd.
  [2 Elke verbetering van een akte overeenkomstig artikel 33 wordt via de DABS genotificeerd aan de bevoegde procureur des Konings.]2
   § 2. De gevallen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, worden, naar analogie, beschouwd als materiële vergissing, indien ze worden vastgesteld in een proces-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 45, 47, 55, § 2, en 57.
   Het verbeterde proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
   § 3. Worden ook beschouwd als materiële vergissingen : fouten in een akte van de burgerlijke stand gebaseerd op een medisch attest als bedoeld in de artikelen 42, 48, 55, § 1, en 58.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de akte van de burgerlijke stand verbeteren voor zover het medisch attest werd verbeterd door de arts of vroedvrouw.
   Het verbeterde medisch attest wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<W 2020-07-31/03, art. 6, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 11, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Onderafdeling 2. [1 Ambtshalve nietigverklaring van een akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/03, art. 8, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  

  Art. 34/1.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van de burgerlijke stand heeft opgemaakt kan deze akte ambtshalve nietig verklaren, in de volgende gevallen :
   1° de akte heeft betrekking op een rechtsfeit dat of rechtshandeling die nooit heeft plaatsgevonden;
   2° de akte heeft betrekking op een rechterlijke of administratieve beslissing die nooit werd uitgesproken;
   3° de akte werd opgemaakt zonder dat aan de wettelijke vereiste voorwaarden hiervoor voldaan was;
   4° de ambtenaar van de burgerlijke stand was niet bevoegd of niet gemachtigd om de akte op te maken.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand kan in de gevallen bedoeld in het eerste lid ook een proces-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, [2 vierde lid]2, 45, 47, 55, § 2, en 57 ambtshalve nietig verklaren.
   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van nietigverklaring op en verbindt deze met de akte van de burgerlijke stand waarop de nietigverklaring betrekking heeft en maakt, in voorkomend geval, de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand op.
   De ambtshalve nietigverklaring is slechts mogelijk binnen een maand na de opmaak van de akte van de burgerlijke stand of van het proces-verbaal, en voor zover deze de rechtstoestand van de personen op wie de akte of het proces-verbaal betrekking heeft niet in gevaar brengt. Na verloop van deze termijn is artikel 35 van toepassing.
  [2 Elke ambtshalve nietigverklaring van een akte wordt via de DABS genotificeerd aan de bevoegde procureur des Konings.]2
   Het beheerscomité DABS, bedoeld in artikel 74, maakt jaarlijks een lijst op van het aantal akten dat ambtshalve werd vernietigd. Ze bezorgt deze lijst aan de minister van Justitie, voor 31 januari van het jaar volgend op het voorbije burgerlijke jaar. De minister van Justitie legt deze lijst neer in de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/03, art. 9, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 12, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Onderafdeling 2. Onderafdeling 3 [1 Verbetering en nietigverklaring door de familierechtbank]1
  ----------
  (1)<W 2020-07-31/03, art. 10, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

  Art. 35.[1 § 1. De persoon die een akte wil laten verbeteren [2 of laten nietig verklaren]2 of een ontbrekende akte wil laten vervangen overeenkomstig [2 artikel 26]2 kan hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank.
  De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die deze akte wil laten verbeteren [3 of laten nietig verklaren]3, kan hiertoe een verzoekschrift [2 ondertekend door hemzelf of een advocaat]2 indienen bij de familierechtbank.
  [3 De procureur des Konings kan bij de familierechtbank de verbetering of de nietigverklaring van een akte vorderen of een ontbrekende akte laten vervangen bedoeld in artikel 26, indien hij een fout in of het ontbreken van de akte vaststelt.]3
   § 2. [3 ...]3
   § 3. De griffier stuurt de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte overeenkomstig afdeling 6 ten gevolge van de verbetering [2 , voor de opmaak van de akte van nietigverklaring]2 of voor de opmaak van de vervangende akte via de DABS onmiddellijk naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en neemt de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing als bijlage op in de DABS.
   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand ten gevolge van de verbetering [2 , de akten van nietigverklaring]2 of de vervangende akte op [2 en verbindt deze, in voorkomend geval, met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking hebben]2.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 11, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 13, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 9. [1 Aansprakelijkheid van en controle op de ambtenaar van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 36.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand is verantwoordelijk voor de door hem opgemaakte, verbeterde [2 , gewijzigde of ambtshalve nietig verklaarde]2 akten van de burgerlijke stand.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 12, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

  Art. 37.[1 In geval van ernstige twijfel omtrent het opmaken van de akten van de burgerlijke stand kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de procureur des Konings verzoeken hierover advies uit te brengen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 38.[1 [2 De ambtenaar van de burgerlijke stand is]2 burgerrechtelijk aansprakelijk voor het niet naleven van de in het kader van zijn functie opgelegde voorschriften, behoudens verhaal op de personen die hem verhinderd hebben deze voorschriften uit te voeren, indien daartoe grond bestaat.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 14, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 39.[1 Elke onrechtmatige verandering en elke valsheid in de akten van de burgerlijke stand leveren grond op tot schadevergoeding aan de partijen, onverminderd de straffen voorzien in het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 40.[1 § 1. De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waartoe de gemeente van de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt behoort, houdt toezicht op de naleving van de bepalingen inzake de burgerlijke stand.
   Het College van procureurs-generaal kan richtlijnen uitvaardigen ter verduidelijking van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde controle wordt uitgeoefend. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep waken over de uitvoering van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.
   § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt de procureur des Konings bedoeld in paragraaf 1 onmiddellijk op de hoogte van elke fout of onregelmatigheid die hij vaststelt.
   § 3. De procureur des Konings onderzoekt en vervolgt de door de ambtenaar van de burgerlijke stand in de uitoefening van zijn functie gepleegde inbreuken.]1
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 15, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  HOOFDSTUK II. [1 - De verschillende akten van de burgerlijke stand.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 1. [1 Algemene bepaling]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 41.[1 § 1. De akten van de burgerlijke stand vermelden steeds :
   1° de naam, de voornaam en de handtekening van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de overeenkomstig artikel 9 gemachtigde beambte, die de akte heeft opgemaakt;
   2° de datum van opmaak van de akte;
   3° de plaats van opmaak van de akte;
   4° het aktenummer;
   5° in voorkomend geval, de vermelding van de basis voor de opmaak van de akte, met name :
   a) de rechterlijke beslissing, alsook de rechterlijke instantie, de datum van de uitspraak, de datum van het in kracht van gewijsde treden ervan, en het identificatienummer van deze rechterlijke beslissing;
   b) het proces-verbaal, zoals voorzien in de artikelen 14, vierde lid, 47, 55, § 2 of 57;
   c) [2 het koninklijk besluit bedoeld in artikel 370/4, § 1, in artikel 370/8, eerste lid, alsook de datum hiervan en, in voorkomend geval, de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad of het arrest tot vernietiging bedoeld in artikel 370/8, eerste lid;]2
   d) de buitenlandse akte, alsook de autoriteit die de akte heeft opgemaakt en de datum en plaats van opmaak;
   e) de buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing, alsook de buitenlandse autoriteit die de beslissing heeft genomen en de datum van de beslissing.
   De basis voor de opmaak van de akte wordt als bijlage in de DABS opgenomen.
  De akten van de burgerlijke stand vermelden, voor zover nodig, de datum waarop het proces-verbaal, de beslissing of de akte op basis waarvan ze werden opgemaakt, uitwerking heeft.
   § 2. De personen op wie de akte betrekking heeft worden geïdentificeerd aan de hand van [2 het Rijksregisternummer]2. [2 De getuigen bedoeld in artikel 54, 4°, zijn geen personen op wie de akte betrekking heeft.]2
   [2 Het Rijksregisternummer]2 maakt geen deel uit van de akte van de burgerlijke stand. Hoofdstuk 1, afdeling 8, is hierop niet van toepassing.
  [2 § 2/1. Om het operationeel beheer van de DABS te waarborgen zijn de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken voor de DABS, bedoeld in artikel 73, gemachtigd om:
   1° gebruik te maken van het Rijksregisternummer; en
   2° toegang te verkrijgen tot de gegevens uit het Rijksregister die nodig zijn voor het operationeel beheer.]2
   § 3. De akten van de burgerlijke stand vermelden verder de gegevens zoals voorzien in dit hoofdstuk.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 16, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 2. [1 De akten van geboorte]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 1. [1 De akte van geboorte]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 42.[1 De kennisgeving van de geboorte, met medisch attest, wordt gedaan aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, uiterlijk de eerst volgende werkdag na de geboorte door :
   1° in geval van geboorte in een ziekenhuis of andere verzorgingsinrichting, de verantwoordelijke van de inrichting of zijn afgevaardigde;
   2° in de overige gevallen de arts, vroedvrouw, de andere personen die bij de geboorte aanwezig waren of de persoon bij wie de geboorte heeft plaatsgehad.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 43.[1 § 1. De vader of de meemoeder, en de moeder, of één van hen, doen de geboorteaangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, binnen vijftien dagen na de geboorte. Is de laatste dag van die termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
   § 2. Indien er geen aangifte werd gedaan overeenkomstig § 1, of wanneer de ouders zich hiervan onthouden, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand de geboorteakte op, op basis van de kennisgeving bedoeld in artikel 42.
   § 3. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van de geboorte.
   § 4. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van geboorte onmiddellijk op.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 44.[1 De akte van geboorte vermeldt :
   1° de geboortedatum, de geboorteplaats, het uur van geboorte, het geslacht, de naam en de voornamen van het kind, hetzij, in de gevallen bedoeld in artikel 43, § 2, en artikel 45, de op het ogenblik van de opmaak van de akte beschikbare gegevens;
   2° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder en van de vader, indien de afstamming langs vaderszijde vaststaat, of van de meemoeder, indien de afstamming langs haar zijde vaststaat;
   3° in voorkomend geval, het aktenummer van de akte van prenatale erkenning, of de erkenning door de vader of de meemoeder, met vermelding van :
   a) de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis;
   b) de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
   c) de datum, plaats en autoriteit waar de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de toestemming werd vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 2.[1 Akte van geboorte van een vondeling]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 45.[1 Elke persoon die een pasgeboren kind gevonden heeft, geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de openbare hulpdiensten en deelt hen alle nuttige informatie hierover mee.
   De hulpdienst doet aangifte van de geboorte van de vondeling bij de ambtenaar van de burgerlijke stand [2 van de plaats waar het kind gevonden is]2.
   [2 Deze ambtenaar]2 van de burgerlijke stand maakt de akte van geboorte op. Het proces-verbaal van de politie wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 17, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 46.[1 De akte van geboorte vermeldt in dit geval de gegevens bedoeld in artikel 44, 1°.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 3. [1 Akte van geboorte in geval van geboorte aan boord van een schip of een luchtvaartuig]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 1, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 47.[1 § 1. In geval van geboorte tijdens een zeereis aan boord van een schip onder Belgische vlag, of tijdens de vlucht van een Belgisch luchtvaartuig, ontvangt de gezagvoerder persoonlijk de geboorteaangifte van de vader of de meemoeder en de moeder of één van hen, of, bij gebrek hieraan, van een persoon die bij de geboorte aanwezig was. Het kind wordt ingeschreven op de passagierslijst. De gezagvoerder maakt, van zodra mogelijk en uiterlijk bij het eerste aanleggen of de eerste landing, van de geboorteaangifte een proces-verbaal op dat de gegevens bedoeld in artikel 44 bevat.
   § 2. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in België is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de dichtstbijzijnde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van geboorte opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage bij de akte van geboorte in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
   § 3. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in het buitenland is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de consulaire beroepspost in wiens consulair ressort de haven of landingsplaats zich bevindt.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepalingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 48.[1 Indien het geslacht van een kind onduidelijk is, kunnen de vader of de meemoeder en de moeder, of één van hen, aangifte doen van het geslacht binnen drie maanden na de geboorte, met voorlegging van een medisch attest.]1
  [2 De ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats wijzigt de geboorteakte door toevoeging van het geslacht van het kind.]2
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 18, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 49.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van geboorte opmaakt van een kind van wie de afstamming ten aanzien van zijn ouders niet vaststaat of die een akte van de burgerlijke stand wijzigt ten gevolge van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de betwisting van de afstamming wordt toegewezen ten aanzien van de ouders of ten aanzien van de enige ouder met betrekking tot wie de afstamming vaststaat, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter bedoeld in artikel 390.
   De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 3. [1 De akten van erkenning]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 1. [1 Akte van prenatale erkenning]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 50.[1 De akte van prenatale erkenning vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder;
   2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
   3° de toestemming van de moeder, met vermelding van de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de toestemming werd vastgesteld. De rechterlijke beslissing wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 2. [1 Akte van erkenning]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 51.[1 De akte van erkenning vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind;
   2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats, en, in voorkomend geval de overlijdensdatum en de overlijdensplaats van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststond voor de erkenning;
   3° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
   4° in voorkomend geval, de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis of de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld, met vermelding van :
   a) de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
   b) de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld;
   5° in voorkomend geval, de nieuwe naam en de verklaring van naamskeuze door de vader of de meemoeder en de moeder;
   6° in voorkomend geval, de nieuwe voornaam;
   7° in voorkomend geval, het feit dat de in artikel 329bis, § 3, bedoelde personen niet hebben toegestemd.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 51 TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 De akte van erkenning vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind;
   2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats, en, in voorkomend geval de overlijdensdatum en de overlijdensplaats van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststond voor de erkenning;
   3° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
   4° in voorkomend geval, de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis of de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld, met vermelding van :
   a) de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
   b) de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld;
   5° in voorkomend geval, de nieuwe naam en de verklaring van naamskeuze door de vader of de meemoeder en de moeder;
  [2 5° /1 in voorkomend geval, de nieuwe naam en de verklaring van naamskeuze door het meerderjarige kind;]2
   6° in voorkomend geval, de nieuwe voornaam;
   7° in voorkomend geval, het feit dat de in artikel 329bis, § 3, bedoelde personen niet hebben toegestemd.]1
  

----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-12-19/05, art. 2, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Afdeling 4. [1 Akte van verklaring van naamskeuze]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 52.[1 De akte van verklaring van naamskeuze vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind of de kinderen op wie de verklaring betrekking heeft;
   2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, en de geboorteplaats van de moeder en de vader of de meemoeder;
   3° de verklaring van naamskeuze door de ouders en de nieuwe naam van het kind of de kinderen;
   4° de wettelijke basis van de verklaring op basis waarvan de akte werd opgesteld.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 5. [1 Akte van aanpassing van de registratie van het geslacht]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 53.[1 De akte van aanpassing van de registratie van het geslacht vermeldt :
   - de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de betrokkene;
   - het nieuwe geslacht van de betrokkene.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 6. [1 Akte van huwelijk]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 54.[1 De akte van huwelijk vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de echtgenoten;
   2° de datum [2 en de plaats]2 van het huwelijk;
   3° de door een echtgenoot gekozen naam [3 en/of de voornaam]3 na voltrekking van het huwelijk, overeenkomstig het recht van de Staat waarvan hij de nationaliteit heeft;
   4° in voorkomend geval, de naam, voornamen, de geboortedatum en geboorteplaats van de getuigen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 13, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 19, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 7. [1 Akten van overlijden]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 1. [1 Akte van overlijden]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 55.[1 § 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van overlijden maakt onmiddellijk een akte van overlijden op, van zodra hem een overlijdensattest wordt voorgelegd dat werd opgesteld door de arts die het overlijden heeft vastgesteld.
   § 2. In geval van overlijden van een onbekend persoon, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een proces-verbaal op dat alle informatie bevat die hij heeft kunnen inwinnen omtrent de overledene.
   Het proces-verbaal wordt als bijlage opgenomen bij de akte van overlijden in de DABS.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 56.[1 De akte van overlijden vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en geboorteplaats van de overledene, of, in geval het gaat om een onbekende, de op het ogenblik van de opmaak van de akte beschikbare gegevens;
   2° de plaats, de datum en het uur van het overlijden of [2 van de vaststelling van het overlijden]2.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 20, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Onderafdeling 2. [1 Akte van overlijden in geval van een overlijden aan boord van een schip of een luchtvaartuig]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 57.[1 § 1. In geval van overlijden tijdens een zeereis, aan boord van een schip onder Belgische vlag, of tijdens de vlucht van een Belgisch luchtvaartuig, maakt de gezagvoerder, van zodra mogelijk en uiterlijk bij het eerste aanleggen of de eerste landing, een proces-verbaal op dat de gegevens bedoeld in artikel 56 bevat. Het overlijden wordt vermeld op de passagierslijst.
   § 2. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in België is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de dichtstbijzijnde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van overlijden opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
   § 3. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in het buitenland gelegen is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de consulaire beroepspost in wiens consulair ressort de haven of landingsplaats zich bevindt.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 3.[1 Akte van een levenloos kind]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 58.[1 § 1. Wanneer een kind overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand [2 van de plaats van de bevalling]2 een akte van een levenloos kind op, op basis van een medisch attest voorgelegd door een persoon die de inlichtingen kan meedelen welke vereist zijn voor het opmaken van de voornoemde akte.
   § 2. Wanneer een kind overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw na een zwangerschapsduur van honderdveertig dagen tot honderdnegenenzeventig dagen te rekenen van de verwekking, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van een medisch attest en op verzoek van de moeder of op verzoek van de vader of de meemoeder die is gehuwd met de moeder of die een prenatale erkenning heeft gedaan, of, op verzoek van de vader of de meemoeder die niet is gehuwd met de moeder noch het verwekt kind heeft erkend en met toestemming van de moeder, een akte van een levenloos kind op.
  [3 § 2/1. Indien de moeder voor 31 maart 2019 bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, kunnen de ouders, bij een gemeenschappelijke verklaring of bij verklaring van de langstlevende ouder, in geval van vooroverlijden van de andere ouder, bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, vragen om de voornamen en/of de naam van hun kind te vermelden in de akte van een levenloos kind overeenkomstig artikel 59, eerste lid, 5° en 6°. De ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van een levenloos kind ten gevolge van deze verklaring.
   Indien de moeder voor 31 maart 2019 bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdveertig dagen tot honderdnegenenzeventig dagen te rekenen van de verwekking, kunnen de ouders bij een gemeenschappelijke verklaring of bij verklaring van de langstlevende ouder, in geval van vooroverlijden van de andere ouder, aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand vragen een akte van een levenloos kind op te maken overeenkomstig paragraaf 2.]3
   § 3. Het kind dat overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw, heeft geen rechtspersoonlijkheid.
   De akte van een levenloos kind heeft geen rechtsgevolgen uitgezonderd deze uitdrukkelijk door de wet bepaald.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 21, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (3)<W 2024-03-27/02, art. 49, 105; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

  Art. 59.[1 De akte van een levenloos kind vermeldt :
   1° de datum, de plaats, het uur van de bevalling en het geslacht van het kind;
   2° de zwangerschapsduur;
   3° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder;
   4° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de vader of de meemoeder, die gehuwd is met de moeder of die een prenatale erkenning heeft gedaan, of, op zijn of haar verzoek en met toestemming van de moeder, de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder noch het verwekt kind heeft erkend;
   5° de voornamen van het kind, indien om de vermelding ervan wordt verzocht;
   6° de naam van het kind waarvan de moeder bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, indien om de vermelding ervan wordt verzocht.
   Voor de toekenning van de naam bedoeld in het eerste lid, 6°, zijn de artikelen 335 en 335ter van overeenkomstige toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepaling]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 60.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt van de enige ouder of adoptieve ouder van een minderjarige of van een persoon die optrad als voogd over een minderjarige, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter bedoeld in artikel 390.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, ingeval de overledene een krachtens artikel 492/1 beschermde persoon of zijn bewindvoerder was.
   De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 8. [1 Akte van afwezigheid]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 61.[1 De akte van afwezigheid vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de afwezige.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 9. [1 Akte van voornaamsverandering]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 62.[1 De akte van voornaamsverandering vermeldt :
   1° de naam, de voornaam of voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de betrokkene;
   2° de nieuwe voornaam of voornamen van de betrokkene.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 10.[1 Akte van naamsverandering]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 63.[1 De akte van naamsverandering vermeldt :
   1° [2 in voorkomend geval, de datum van het verzoek;]2
   2° de naam en de voornamen van de betrokkene;
   3° de geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene;
   4° de nieuwe naam van de betrokkene.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

  Art. 63 TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 De akte van naamsverandering vermeldt :
   1° [2 in voorkomend geval, de datum van het verzoek;]2
   2° de naam en de voornamen van de betrokkene;
   3° de geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene;
   4° de nieuwe naam van de betrokkene;
  [3 5° in geval van toepassing van artikel 335sexies, het aktenummer van de akte van erkenning die als basis heeft gediend voor de opmaak van de akte van naamsverandering.]3]1
  

----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-12-19/05, art. 3, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Afdeling 11. [1 Akte van echtscheiding]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 64.[1 De akte van echtscheiding vermeldt :
   1° [2 het aktenummer van de Belgische huwelijksakte of, bij gebrek hieraan, de datum en plaats van het huwelijk;]2
   2° [2 ...]2
   3° de naam en de voornamen van de personen die uit de echt gescheiden zijn;
  [3 3° /1 in voorkomend geval, de naam en/of de voornaam na echtscheiding;]3
   4° de geboortedatum en geboorteplaats van de personen die uit de echt gescheiden zijn.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 15, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 22, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 12. [1 Akte van adoptie]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 65.[1 De akte van adoptie vermeldt :
   1° de naam, de voornamen, de geboorteplaats en de geboortedatum van de adoptanten;
   2° de naam, de voornamen, de geboorteplaats en de geboortedatum van de geadopteerde;
   3° de nieuwe naam en, in voorkomend geval, de nieuwe voornaam van de geadopteerde na de adoptie;
   4° de vorm van adoptie : gewone of volle adoptie;
   5° in voorkomend geval, de datum van de erkenning van de buitenlandse adoptie door de federale centrale autoriteit;]1
  [2 6° in geval van een adoptie geregeld in Titel VIII, hoofdstuk 1, de datum van het verzoekschrift.]2
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 16, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

  Afdeling 13. [1 Akte van herroeping of herziening van adoptie [2 ...]2 of van nietigverklaring]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-07-20/19, art. 3, 100; Inwerkingtreding : 01-10-2023>

  Art. 66.[1 De akte van herroeping of herziening van adoptie [3 ...]3 of van nietigverklaring, vermeldt :
   1° het aktenummer van de akte waarop het betrekking heeft;
   2° [2 indien het een rechterlijke beslissing betreft,]2 de aard van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing, met name of het gaat om :
   - een herroeping of herziening van een adoptie;
  [3 ...]3
   - een nietigverklaring van een aanpassing van de registratie van het geslacht;
   - een nietigverklaring van een volledige akte;
   - een nietigverklaring van een volledige akte ten gevolge van een beslissing genomen op basis van artikel 463 van het Wetboek van strafvordering;]1
  [2 3° in geval van toepassing van artikel 34/1, de reden van de nietigverklaring van de akte.]2
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 17, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-07-20/19, art. 3, 100; Inwerkingtreding : 01-10-2023>

  Afdeling 14. [1 Akten van Belgische nationaliteit]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 67.[1 § 1. De akten van nationaliteit bedoeld in de artikelen 15 en 22, § 4, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit vermelden :
   1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de persoon op wie de akte betrekking heeft;
   2° de wettelijke basis van de verklaring op basis waarvan de akte werd opgesteld;
   3° in geval van nationaliteitstoekenning op basis van de artikelen 8, § 1, 2°, b), 9, 2°, b), en 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de verklaarder of verklaarders.
   § 2. De akte van vervallenverklaring van Belgische nationaliteit vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de persoon op wie de akte betrekking heeft [2 en de wettelijke basis van de vervallenverklaring]2.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 23, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 15. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse akte]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 68.[1 § 1. Iedere Belg, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verzoeken om een akte van de burgerlijke stand, bedoeld in dit hoofdstuk, op te maken op basis van een buitenlandse akte van de burgerlijke stand die op hem betrekking heeft.
   Het verzoek kan gericht worden aan hetzij de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister, of bij gebrek hieraan, van zijn plaats van laatste inschrijving in één van deze registers, of bij gebrek hieraan, van Brussel.
   Ook de Procureur des Konings kan hierom verzoeken.
   § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte bedoeld in paragraaf 1 op indien hem een buitenlandse akte wordt voorgelegd bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 68 TOEKOMSTIG RECHT.

[1 § 1. Iedere Belg, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, legt elke buitenlandse authentieke akte die op hem betrekking heeft, voor zover deze een wijziging van de staat van een persoon tot gevolg heeft, voor aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt vervolgens een akte van de burgerlijke stand, als bedoeld in dit hoofdstuk, op basis van een buitenlandse authentieke akte op.
   De buitenlandse authentieke akte wordt voorgelegd aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand van de persoon die de akte voorlegt.
   De procureur des Konings kan verzoeken dat op basis van een buitenlandse akte een akte wordt opgemaakt.
   § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte op basis van een buitenlandse akte op indien hem een buitenlandse authentieke akte wordt voorgelegd bij de opmaak of de wijziging van een akte van de burgerlijke stand of bij een aanpassing van het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.]1

----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 24, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  

  Art. 69.[1 § 1. De akte van de burgerlijke stand op basis van een buitenlandse akte vermeldt uitsluitend de gegevens zoals voorzien in dit hoofdstuk en die erkend kunnen worden overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht.
   Indien de buitenlandse akte een materiële vergissing zoals bedoeld in artikel 34 bevat, vastgesteld op basis van een in de DABS opgenomen akte, vermeldt de akte op basis van een buitenlandse akte de door de ambtenaar van de burgerlijke stand verbeterde of aangevulde gegevens van de buitenlandse akte.
   § 2. Een afschrift of een uittreksel van de buitenlandse akte en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 16. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 70.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van de burgerlijke stand, bedoeld in dit hoofdstuk, op basis van een buitenlandse in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing of van een buitenlandse definitieve administratieve beslissing op, voor zover deze een wijziging van de staat van een persoon tot gevolg heeft, en de staat niet gewijzigd kan worden op een akte van de burgerlijke stand overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 6.
   Een afschrift van de buitenlandse rechterlijke beslissing of de buitenlandse administratieve beslissing en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 70 TOEKOMSTIG RECHT.

[1 § 1. Iedere Belg of zijn wettelijke vertegenwoordiger legt elke buitenlandse in kracht van gewijsde gegane rechterlijke of buitenlandse definitieve administratieve beslissing, die op hem betrekking heeft, voor zover deze een wijziging van de staat van een persoon tot gevolg heeft, voor aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van de burgerlijke stand op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing op, of wijzigt een akte van de burgerlijke stand overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 6, op basis van deze beslissing.
   De buitenlandse beslissing wordt voorgelegd aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand van de persoon die de buiten-landse beslissing voorlegt.
   De procureur des Konings kan verzoeken dat op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing een akte wordt opgemaakt.
   § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van de burgerlijke stand, bedoeld in dit hoofdstuk, op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing op of wijzigt een akte van de burgerlijke stand, indien hem een buitenlandse in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing of een buitenlandse definitieve administratieve beslissing wordt voorgelegd bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand of bij een aanpassing van het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
   § 3. Een afschrift van de buitenlandse rechterlijke beslissing of van de buitenlandse administratieve beslissing en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1

----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 25, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  

  HOOFDSTUK 3. [1 De databank voor de akten van de burgerlijke stand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 71.[1 De DABS wordt opgericht bij de Federale Overheidsdienst Justitie en heeft tot taak:
   1° het ondersteunen van de ambtenaren van de burgerlijke stand en van de consulaire ambtenaren in hun wettelijke opdrachten inzake het opmaken en bijhouden van de akten en de registers van de burgerlijke stand;
   2° het als authentieke bron waarborgen van de opslag, de bewaring en de ter beschikkingstelling van alle in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand, zonder te raken aan de wettelijke opdrachten van het Rijksregister als authentieke bron voor de identi-ficatiegegevens van natuurlijke personen;
   3° het verzekeren van een dienstverlening aan de burgers, ongeacht waar ze zich bevinden;
   4° het vereenvoudigen van administratieve procedures door het verplicht hergebruik van de in de DABS beschikbare akten en gegevens;
   5° het ondersteunen van de rechterlijke orde bij de uitvoering van hun opdrachten;
   6° te voorzien in een uniform en centraal toezicht op het opmaken en het bewaren van de akten en het afleveren van uittreksels en afschriften ervan;
   7° de uitvoering van de internationale verdragen en akkoorden op het gebied van de burgerlijke stand mogelijk te maken;
   8° het opmaken van globale en geanonimiseerde statistieken met betrekking tot de burgerlijke stand mogelijk te maken;
   9° het instaan voor de bewaring van de akten van de burgerlijke stand tot op het ogenblik van de overdracht ervan aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën;
   10° te voorzien in een gelijktijdige actualisatie van de gegevens van het Rijksregister op basis van de gegevens opgenomen in de DABS.]1
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 26, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 72.[1 In de DABS worden opgenomen:
   1° alle in gedematerialiseerde vorm opgemaakte akten van de burgerlijke stand, de wijzigingen van akten van de burgerlijke stand, de meldingen op akten van de burgerlijke stand en de door de wet vereiste bijlagen, voor zover deze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron;
   2° alle administratieve bijwerkingen van de akten van de burgerlijke stand sinds de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing;
   3° de metadata en de gedematerialiseerde kopieën van de door de gemeenten en Belgische consulaten opgenomen akten van de burgerlijke stand die op papier werden opgemaakt voor de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing;
   4° de metadata en de gedematerialiseerde kopieën van de in toepassing van artikel 31 van het Wetboek van internationaal privaatrecht geregistreerde, geweigerde of erkende buitenlandse akten van de burgerlijke stand, buitenlandse rechterlijke beslissingen van de bur-gerlijke stand en administratieve buitenlandse beslissingen van echtscheiding en naamsverandering.
   De DABS geldt als authentieke bron voor alle akten opgemaakt na 31 maart 2019, en de gegevens die erin zijn opgenomen.]1
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 27, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 2. [1 Beheer van de DABS]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 73.[1 § 1. De DABS wordt, in opdracht van de Federale Overheidsdienst Justitie, opgericht bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken die verantwoordelijk is voor het operationeel beheer ervan, onverminderd de bevoegdheid van de minister van Justitie betreffende de burgerlijke stand.
   § 2. De Federale Overheidsdienst Justitie is de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens in de DABS in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 73 TOEKOMSTIG RECHT.

[1 De Federale Overheidsdienst Justitie, de gemeentelijke overheden en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken zijn de gezamenlijke verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens in de DABS in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).]1

----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 28, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  

  Art. 74.[1 § 1. De DABS wordt beheerd door het Beheerscomité DABS, hierna genoemd "beheerscomité".
   § 2. Het beheerscomité staat in voor de inrichting en het beheer van de DABS en bepaalt de noodzakelijke maatregelen om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van de akten van de burgerlijke stand in de DABS te waarborgen.
   § 3. Het beheerscomité is samengesteld uit :
   1° negen vertegenwoordigers van de gemeentelijke overheden;
   2° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst justitie;
   3° een vertegenwoordiger van het College van het openbaar ministerie;
   4° een vertegenwoordiger van het College van de hoven en rechtbanken;
   5° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
   6° een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken;
   7° een vertegenwoordiger van het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
   § 4. Het beheerscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheden.
   § 5. De Koning bepaalt de nadere regels van de samenstelling en de werking van het beheerscomité.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 74 TOEKOMSTIG RECHT.

[1 § 1. Het beheerscomité van de DABS, hierna genoemd "beheerscomité", oefent de gezamenlijke verwerkingsverantwoorde-lijkheid uit.
   Het beheerscomité heeft een coördinerende functie.
   Het beheerscomité bepaalt ook welke nieuwe toegangen tot de DABS worden verleend, in uitvoering van artikel 78, § 3.
   Het beheerscomité staat daarnaast in voor de inrichting en het beheer van de DABS en bepaalt de noodzakelijke maatregelen om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van de akten van de burgerlijke stand in de DABS te waarborgen.
   § 2. De gemeentelijke overheden en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken staan in voor de invoer en de wijziging van de akten van de burgerlijke stand, de inzameling en de validatie van de gegevens opgenomen in de DABS.
   § 3. De Federale Overheidsdienst Justitie, de gemeentelijke overheden en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken staan samen in voor het beheer en de ter beschikkingstelling van de gegevens opgenomen in de DABS.
   § 4. Het beheerscomité is samengesteld uit:
   1° vijf vertegenwoordigers van de gemeentelijke overheden;
   2° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Justitie;
   3° een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken.
   Het beheerscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheden.
   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de samenstelling en de werking van het beheerscomité.
   § 5. Een overlegcomité wordt opgericht. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de samenstelling en de werking ervan en stelt haar taken vast.
   Het overlegcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheden.
   Het overlegcomité is samengesteld als volgt:
   1° de leden van het beheerscomité;
   2° een vertegenwoordiger van het College van het openbaar ministerie;
   3° een vertegenwoordiger van het College van de hoven en rechtbanken;
   4° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
   5° een vertegenwoordiger van het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
   Indien de coördinatie tussen de DABS en het Rijksregister of een impact van de DABS op de werking van het Rijksregister wordt beoogd, en in het bijzonder de uitvoering van artikel 71, 10°, is het overlegcomité samengesteld als volgt:
   1° de leden van het beheerscomité;
   2° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.]1

----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  

  Art. 75.[1 De Federale Overheidsdienst Justitie stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan voor de persoonsgegevens en de informatie die in het kader van deze wet worden verwerkt.
   Deze is meer bepaald belast met :
   1° het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van de persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;
   2° het informeren en adviseren van de Federale Overheidsdienst Justitie over haar verplichtingen binnen het kader van deze wet en binnen het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de privacy;
   3° het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
   4° het vormen van het contactpunt voor de Gegevensbeschermingsautoriteit;
   5° de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
   Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk. Hij brengt rechtstreeks verslag uit aan de Federale Overheidsdienst Justitie die het beheerscomité daarvan in kennis stelt, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn opdrachten.
   De Koning kan, na advies van de Gegevens-beschermingsautoriteit, nadere regels volgens dewelke de functionaris voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert, bepalen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 76.[1 De gegevens bedoeld in [2 artikel 72]2, worden bewaard tot op het ogenblik van de overdracht ervan aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
   De Koning bepaalt, na advies te hebben ingewonnen van het beheerscomité, de nadere regels van deze overdracht.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 30, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 77.
  <Opgeheven bij W 2023-09-13/08, art. 31, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Afdeling 3. [1 Toegang tot de DABS]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 78.[1 § 1. De DABS is geen openbaar register.
   § 2. De gegevens van de DABS kunnen elektronisch meegedeeld worden aan de volgende personen, overheden of instellingen, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten:
   1° de ambtenaren van de burgerlijke stand en de door hen gemachtigde beambten;
   2° de Belgische consulaire ambtenaren, de door hen gemachtigde agenten alsook de ambtenaren van de bevoegde diensten zoals aangewezen door de Koning, voor de consulaire werkzaamheden, in het bijzonder deze inzake de burgerlijke stand;
   3° de parketten;
   4° de magistraten bij de rechtscolleges en hun griffies;
   5° de ambtenaren van de diensten aangewezen door de Koning, die bevoegd zijn voor het personenrecht en voor de burgerlijke stand.
   § 3. De relevante in de DABS beschikbare elektronische gegevens kunnen meegedeeld worden aan alle overheidsdiensten, instellingen of beroepsgroepen, in het kader van hun wettelijke opdracht of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag die aan hen is opgedragen en dit, voor zover mogelijk, volgens de principes van de dienstenintegratie.
   Hiertoe wordt een protocol afgesloten overeenkomstig artikel 20 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de modaliteiten van de mededeling ervan op eenzelfde wijze gedocumenteerd zijn in een wet of regelgevende norm.]1
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 32, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 79.[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de Gegevensbeschermingsautoriteit, [2 door wie, waar en welke akten]2 raadpleegbaar zijn voor genealogische [2 of historische]2 doeleinden.]1
  [2 De aflevering van afschriften en uittreksels of de raadpleging van de akten in het kader van genealogisch of historisch onderzoek kunnen aanleiding geven tot een vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs, vastgesteld door de afleverende autoriteit.]2
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 33, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 80.
  <Opgeheven bij W 2023-09-13/08, art. 34, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 81.[1 De overheden, de instellingen en de personen die gemachtigd zijn de [2 authentieke]2 gegevens van de DABS te raadplegen [2 ...]2, mogen de betreffende gegevens niet meer opvragen via de betrokkene [2 of een andere overheid of instelling]2.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 35, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 82.[1 § 1. [2 Het recht op rectificatie overeenkomstig artikel 16 van de algemene verordening gegevensbescherming wordt uitgeoefend ten aanzien van de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die de vermelding, de inschrijving of de wijziging verbetert overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 8.]2
   § 2. Alle overheden en instellingen, die toegang hebben tot de gegevens van de DABS zijn gehouden, van zodra zij hetzij foutieve of het ontbreken van gegevens vaststellen in de DABS, hetzij vaststellen dat een inschrijving of wijziging niet is gebeurd, dit te melden aan het [2 ...]2 beheerscomité.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 36, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 83.[2 § 1.]2 [1 Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in [2 artikel 72]2 bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.
   Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen toepasselijk.]1
  [2 § 2. De overheidsdiensten, de instellingen en de beroepsgroepen die op enige wijze toegang hebben gekregen tot de gegevens van de DABS moeten de uitgevoerde verwerkingen kunnen verantwoorden, ongeacht of deze uitgevoerd zijn door een individuele gebruiker of door een automatisch informaticasysteem.
   Daartoe houden zij minstens logbestanden bij van elke verzameling, wijziging, raadpleging, mededeling en verwijdering van akten van de burgerlijke stand, meldingen en van metagegevens.
   Het logbestand vermeldt:
   1° het uniek identificatienummer van de individuele gebruiker en/of van het proces of het systeem dat toegang tot de gegevens heeft verkregen;
   2° het uniek identificatienummer van de betrokkene van wie de persoonsgegevens werden verwerkt;
   3° de (categorieën van) persoonsgegevens die verwerkt werden;
   4° de wijze waarop de persoonsgegevens verwerkt werden, met name de verzameling, de wijziging, de raadpleging, de mededeling of de verwijdering;
   5° de reden van de verwerking, met vermelding van de verwerkingsactiviteit, het dossiernummer en de wettelijke basis ervan;
   6° de datum en het tijdstip van de verwerking;
   7° de systemen die deze persoonsgegevens hebben verwerkt.
   De logbestanden worden tien jaar bewaard vanaf de datum van de raadpleging. De logbestanden worden ter beschikking gehouden van de Gegevens beschermingsautoriteit.]2
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 37, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 84.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 85.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 86.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 87.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 88.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 89.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 90.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 91.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 92.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 93.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 94.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 95.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 96.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 97.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 98.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 99.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 100.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 101.
  <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  TITEL III. - WOONPLAATS.

  Art. 102. De woonplaats van ieder Belg, wat betreft de uitoefening van zijn burgerlijke rechten, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

  Art. 103. Verandering van woonplaats wordt teweeggebracht doordat men werkelijk gaat wonen in een andere plaats, met het voornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen.

  Art. 104. Het voornemen wordt bewezen door een uitdrukkelijke verklaring, gedaan zowel bij het gemeentebestuur van de plaats die men verlaat, als bij dat van de plaats waar men zijn woonplaats heeft overgebracht.

  Art. 105. Bij gebreke van een uitdrukkelijke verklaring wordt het bewijs van het voornemen afgeleid uit de omstandigheden.

  Art. 106. De burger die tot een tijdelijk of herroepelijk openbaar ambt benoemd wordt, behoudt de woonplaats die hij tevoren had, indien hij het tegenovergestelde voornemen niet heeft te kennen gegeven.

  Art. 107. Het aanvaarden van een voor het leven verleend ambt heeft tot gevolg dat de woonplaats van de ambtenaar onmiddellijk wordt overgebracht naar de plaats waar hij zijn ambt moet uitoefenen.

  Art. 108. <W 1995-04-13/37, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De niet-ontvoogde minderjarige heeft zijn woonplaats in de gezamenlijke verblijfplaats van zijn ouders of, indien die niet samenleven, in de verblijfplaats van één van beiden.
  Degene die onder voogdij is geplaatst, heeft zijn woonplaats bij zijn voogd.

  Art. 109. Meerderjarigen die gewoonlijk bij een ander dienen of werken, hebben dezelfde woonplaats als de persoon bij wie zij dienen of werken, indien zij met hem in hetzelfde huis wonen.

  Art. 110. De woonplaats bepaalt de plaats waar een erfenis openvalt.

  Art. 111. Wanneer de partijen of een van hen in een akte, met het oog op de uitvoering van die akte, woonplaats kiezen in een andere plaats dan de werkelijke woonplaats, kunnen de op die akte betrekking hebbende betekeningen, rechtsvorderingen en vervolgingen aan de overeengekomen woonplaats en voor de rechter van die woonplaats geschieden.

  TITEL IV. - AFWEZIGEN.

  HOOFDSTUK I. - (AFWEZIGHEID). <W 2007-05-09/44, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Afdeling I. - Vermoeden van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 112.<W 2007-05-09/44, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Wanneer een persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood, kan de [1 vrederechter]1, op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, het vermoeden van afwezigheid vaststellen.
  § 2. [1 ...]1.
  § 2. (vroeger § 3) [1 Het openbaar ministerie is ermee belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Overeenkomstig de artikelen 766, tweede lid, en 767 van het Gerechtelijk Wetboek wordt het openbaar ministerie gehoord over zijn schriftelijk of mondeling advies of vorderingen met betrekking tot alle rechtsvorderingen die de afwezigen aangaan.]1.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 5, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 113.<W 2007-05-09/44, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. [1 Wanneer hij]1 vaststelt dat er een vermoeden van afwezigheid is en de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen om zijn goederen te beheren, wijst de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een gerechtelijk bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.
  Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking van de vrederechter aan de bewindvoerder. De gerechtelijk bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt.
  Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere gerechtelijk bewindvoerder aan.
  Na de aanvaarding door de gerechtelijk bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van zijn aanwijzing medegedeeld aan de procureur des Konings.
  § 2. De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, van de procureur des Konings of van de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan het mandaat van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.
  De vrederechter kan daartoe eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten.
  § 3. Elke beslissing tot aanwijzing of tot vervanging van een gerechtelijk bewindvoerder, tot beëindiging van zijn mandaat of tot wijziging van zijn bevoegdheden, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de vermoedelijk afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, van het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.
  De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.
  Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 6, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 114.<W 2007-05-09/44, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de gerechtelijk bewindvoerder een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand van de vermoedelijk afwezige en zendt dit over aan de vrederechter.
  De gerechtelijk bewindvoerder geeft jaarlijks rekenschap van zijn beheer aan de vrederechter door voorlegging van een schriftelijk verslag dat minstens de volgende gegevens vermeldt :
  1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de gerechtelijk bewindvoerder;
  2° de naam, de voornaam en de laatste bekende woonplaats van de vermoedelijk afwezige;
  3° een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode.
  Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de gerechtelijk bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn mandaat.
  § 2. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van § 1, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de vermoedelijk afwezige.
  Het dossier omvat eveneens :
  1° een afschrift van het vonnis van de [1 vrederechter]1 tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid;
  2° een afschrift van de beschikking tot aanstelling van een gerechtelijk bewindvoerder;
  3° een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van dit hoofdstuk;
  4° de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het gerechtelijk bewind.
  Aan het dossier wordt een inventaris van de stukken met vermelding van de datum van hun neerlegging toegevoegd.
  § 3. De vrederechter kan aan de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beslissing, na de overlegging door deze van het verslag bedoeld in § 1, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de goederen van de vermoedelijk afwezige. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.
  Het is de gerechtelijk bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het mandaat van gerechtelijk bewindvoerder.
  (Oud hoofdstuk II vervallen) <W 2007-05-09/44, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 115.<W 2007-05-09/44, art. 8, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De gerechtelijk bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de vermoedelijk afwezige als een goede huisvader te beheren. Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
  § 2. Wanneer de belangen van de gerechtelijk bewindvoerder in strijd zijn met die van de vermoedelijk afwezige, kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend bij een met redenen omklede beschikking op verzoek van de gerechtelijk bewindvoerder. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
  § 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 113 bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de gerechtelijk bewindvoerder de vermoedelijk afwezige in alle rechtshandelingen en procedures als eiser of als verweerder, behalve wanneer de echtgenoot van de vermoedelijk afwezige gemachtigd is om alleen te handelen overeenkomstig artikel 220, § 2, of artikel [2 2.3.34 van het Burgerlijk Wetboek]2.
  De gerechtelijk bewindvoerder kan slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter :
  1° de vermoedelijke afwezige in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die :
  - met betrekking tot huurcontracten;
  - met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs;
  - met betrekking tot sociale wetgeving ten gunste van de vermoedelijk afwezige;
  - met betrekking tot de burgerlijke partijstelling;
  - bedoeld in de artikelen 1187, tweede lid, 1193bis en 1225 van het Gerechtelijk Wetboek;
  2° de roerende en onroerende goederen van de vermoedelijk afwezige vervreemden;
  3° leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en tot de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
  4° berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
  5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;
  6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;
  7° een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
  8° een dading aangaan of een arbitrageovereenkomst sluiten;
  9° een onroerend goed aankopen.
  De vrederechter wordt geadieerd bij eenzijdig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan de mening vragen van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.
  De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
  Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de vermoedelijk afwezige voortgezet door zijn gerechtelijk bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de gerechtelijk bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [1 ondernemingsrechtbank]1 op verzoek van de vrederechter.
  § 4. Onverminderd het eventueel bestaande huwelijksvermogensstelsel tussen de vermoedelijk afwezige en de gerechtelijk bewindvoerder, worden de gelden en de goederen van de vermoedelijk afwezige volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder. De banktegoeden van de vermoedelijk afwezige worden op zijn naam ingeschreven.
  ----------
  (1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 088; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
  (2)<W 2022-01-19/18, art. 7, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 116. <W 2007-05-09/44, art. 9, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Is de vermoedelijk afwezige betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan wordt hij vertegenwoordigd door de gerechtelijk bewindvoerder aangewezen overeenkomstig artikel 113.
  Is er geen bewindvoerder aangewezen en heeft de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde aangewezen om zijn goederen te beheren, dan kan de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een notaris aanwijzen om hem te vertegenwoordigen.
  Iedere verdeling waarbij de vermoedelijk afwezige betrokken is, geschiedt overeenkomstig artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.

  Art. 117.<W 2007-05-09/44, art. 10, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis waarbij de [1 vrederechter]1 het vermoeden van afwezigheid heeft vastgesteld.
  Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert of indien men van hem nieuws ontvangt tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de vermoedelijk afwezige, van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.
  De vermoedelijk afwezige krijgt de goederen terug die tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid voor zijn rekening werden beheerd of verworven. De handelingen die de gerechtelijk bewindvoerder of de notaris bedoeld in artikel 116, tweede lid, op regelmatige wijze heeft verricht, kunnen hem worden tegengeworpen, behalve wanneer daarbij bedrog is gepleegd.
  § 2. Indien de vermoedelijk afwezige afwezig wordt verklaard, indien hij overleden is of indien hij gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.
  § 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 tot 1369 van het Gerechtelijk Wetboek, dient de gerechtelijk bewindvoerder binnen dertig dagen na de beschikking waarmee een eind wordt gemaakt aan zijn mandaat, zijn eindverslag in ter griffie van het vredegerecht.
  Indien de vermoedelijk afwezige gehuwd was op de dag van zijn verdwijnen en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen dat toebehoort aan de vermoedelijk afwezige en aan zijn echtgenoot, en dient hij de inventaris binnen de in § 1 bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht.
  Indien de vermoedelijk afwezige wettelijk samenwoonde op de dag van zijn verdwijning en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn op grond van artikel 1478 en dient hij die inventaris binnen de in het eerste lid bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht. Hij handelt op dezelfde wijze ingeval de wettelijk samenwonende van de vermoedelijk afwezige na de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, tweede lid, beëindigt. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de gerechtelijk bewindvoerder in kennis van de beslissing om de wettelijke samenwoning te beëindigen.
  Het eindverslag en, in voorkomend geval, de inventaris worden bij het dossier bedoeld in artikel 114, § 2, gevoegd.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 8, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Afdeling II. - Verklaring van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 11; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 118.<W 2007-05-09/44, art. 11, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Wanneer er vijf jaar verlopen zijn sinds het vonnis waarbij het vermoeden van afwezigheid werd vastgesteld, of zeven jaar sinds men voor het laatst nieuws ontvangen heeft van de afwezige, kan de verklaring van afwezigheid worden uitgesproken door de [1 familierechtbank]1 op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings.
  § 2. De griffier moet, in voorkomend geval, een eensluidend verklaard afschrift van het vonnis houdende verklaring van afwezigheid ter kennis brengen van de in artikel [1 112, § 1]1, bedoelde vrederechter.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 9, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 119. <W 2007-05-09/44, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Het in artikel 118 bedoelde verzoek wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, in het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.
  De rechtbank kan alle andere maatregelen bevelen die zij nodig acht om dit verzoek bekend te maken.
  (Oud hoofdstuk III vervallen) <W 2007-05-09/44, art. 14, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  (Oude afdeling I vervallen) <W 2007-05-09/44, art. 14, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 120.<W 2007-05-09/44, art. 15, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De [1 familierechtbank]1 mag een vonnis houdende verklaring van afwezigheid eerst wijzen een jaar na de laatste bekendmaking bepaald in artikel 119, eerste lid.
  Het vonnis houdende verklaring van afwezigheid wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de wijze bepaald in artikel 119, binnen de termijn bepaald door de rechtbank.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 10, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 121.[1 § 1. Het beschikkend gedeelte van de beslissing houdende verklaring van afwezigheid vermeldt de gegevens opgesomd in artikel 56; het stelt, in voorkomend geval, de onmogelijkheid vast om sommige van die gegevens te vermelden.
   Op verzoek van de procureur des Konings stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van afwezigheid ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane beslissing houdende verklaring van afwezigheid via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand van de laatste plaats van inschrijving van de afwezige in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister in België, of bij gebrek hieraan, deze van Brussel, maakt onmiddellijk de akte van afwezigheid ten gevolge van de rechterlijke beslissing op.
   § 2. De beslissing houdende verklaring van afwezigheid heeft alle gevolgen van het overlijden vanaf de datum van de opmaak van de akte van afwezigheid.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 5, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 122.<W 2007-05-09/44, art. 17, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien de afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis van verklaring van afwezigheid uitgesproken door de [1 familierechtbank]1, [2 waarna de akte van afwezigheid kan worden verbeterd overeenkomstig artikel 35]2.
  Indien het bewijs van het bestaan van de afwezige geleverd wordt na de dag waarop de beslissing houdende verklaring van afwezigheid in kracht van gewijsde is gegaan, [2 kan de akte van afwezigheid worden verbeterd overeenkomstig artikel 35]2.
  [2 In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest door naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.
   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akte van afwezigheid.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 11, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 6, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 123. <W 2007-05-09/44, art. 18, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Het op grond van artikel 122 gewezen vonnis houdende verbetering wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de bij artikel 119 bepaalde wijze en binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.

  Art. 124.<W 2007-05-09/44, art. 19, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien de afwezige terugkeert of indien het bewijs van zijn bestaan geleverd wordt, krijgt de afwezige door het vonnis houdende verbetering zijn goederen en de goederen die hij tijdens zijn afwezigheid had moeten verkrijgen, terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, en de goederen die door wederbelegging mochten zijn verkregen.
  Zijn huwelijk en zijn huwelijksvermogensstelsel blijven ontbonden. Onverminderd de toepassing van de artikelen 1205 tot [1 1224/2]1 van het Gerechtelijk Wetboek, krijgt de afwezige zijn deel van de goederen van het gemeenschappelijk vermogen in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, op grond van de inventaris opgemaakt overeenkomstig artikel 117, § 3, tweede lid.
  Ingeval de afwezige wettelijk samenwoonde, krijgt hij zijn deel van de goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsmede het deel van de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd op grond van de inventaris die werd opgesteld overeenkomstig artikel 117, § 3, derde lid.
  Er wordt een einde gemaakt aan de maatregelen ten aanzien van de minderjarige kinderen.
  ----------
  (1)<W 2011-08-13/17, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

  Afdeling III. - Gevolgen van de afwezigheid of van het vermoeden van afwezigheid voor de minderjarige kinderen <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 20; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 125. <W 2007-05-09/44, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien er minderjarige kinderen zijn, moet de griffier een eensluidend verklaard afschrift van elke beslissing gewezen op grond van de artikelen 112, 113, 117, 118 en 122 ter kennis brengen van de territoriaal bevoegde vrederechter. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels voor de voogdij.

  HOOFDSTUK lI. - Gerechtelijke verklaring van overlijden <W 2007-05-09/44, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 126.<W 2007-05-09/44, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Bij ontstentenis van een akte van overlijden, kan de [1 familierechtbank]1, op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, die ambtshalve optreedt of op verzoek van de minister van Justitie, het overlijden verklaren van iedere persoon die in levensbedreigende omstandigheden verdween, indien zijn lichaam niet kon worden teruggevonden of niet kon worden geïdentificeerd, en zijn overlijden, gelet op de omstandigheden, als zeker kan worden beschouwd.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 12, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 127.<W 2007-05-09/44, art. 24, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Onverminderd de toepassing van artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de procureur des Konings het verzoek tot verklaring van overlijden van diverse personen instellen bij een enkel verzoekschrift en kan de [1 familierechtbank]1 in dat geval uitspraak doen bij een enkel vonnis.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 13, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 128. <W 2007-05-09/44, art. 25, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Is de verdwenen persoon betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan gaat de rechtbank, overeenkomstig artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek, over tot het aanwijzen van de notaris die zijn belangen moet vertegenwoordigen tot het tijdstip waarop het vonnis houdende verklaring van overlijden wordt uitgesproken.

  Art. 129. <W 2007-05-09/44, art. 26, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De rechtbank kan bepalen dat het verzoek in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. In dat geval bepaalt de rechtbank de termijn tijdens welke hij, na deze bekendmaking, zijn uitspraak over het verzoek zal opschorten.

  Art. 130.<W 2007-05-09/44, art. 27, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Binnen vijftien dagen na de uitspraak brengt de griffier het beschikkend gedeelte van het vonnis bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen. De termijn van hoger beroep bedraagt twee maanden te rekenen van deze kennisgeving. Het hoger beroep wordt bij verzoekschrift bij [1 de familiekamer van]1 het hof van beroep ingesteld. Op straffe van nietigheid moet het binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief ter kennis worden gebracht van de griffie van de [1 rechtbank van eerste aanleg]1 die de bestreden beslissing heeft gewezen. De griffier maakt van het beroep melding op de kant van de bestreden beslissing. De regels die gelden in eerste aanleg zijn van toepassing voor hoger beroep.
  De griffier van het hof van beroep geeft kennis van het arrest overeenkomstig de bepalingen die gelden in eerste aanleg. De termijn voor voorziening in cassatie bedraagt één maand vanaf deze kennisgeving.
  De termijn voor voorziening in cassatie en de voorziening tegen het arrest waarbij het overlijden wordt vastgesteld hebben schorsende kracht.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 14, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 131.<W 2007-05-09/44, art. 28, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden stelt de datum van het overlijden vast, rekening houdend met de vermoedens voortvloeiend uit de omstandigheden van de zaak; zo niet stelt ze die datum vast op de dag van de verdwijning. Deze datum mag niet onbepaald zijn.
  Het beschikkend gedeelte van de gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden bevat de in [1 artikel 56]1 omschreven vermeldingen; het stelt in voorkomend geval de onmogelijkheid vast melding te maken van sommige ervan.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 7, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 132.[1 Op verzoek van de procureur des Konings stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van overlijden ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand van de laatste plaats van inschrijving van de overledene in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister in België, of bij gebrek hieraan, deze van Brussel, maakt de akte van overlijden ingevolge de rechterlijke beslissing onmiddellijk op.
   In geval van een collectief vonnis wordt een akte van overlijden per betrokkene opgemaakt.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 8, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 133.[1 ...]1
  De vonnissen en arresten waarbij een verzoek tot verklaring van overlijden wordt afgewezen, beletten niet dat een soortgelijk verzoek later ontvankelijk zou zijn, ingeval het gegrond is op nieuw bewijsmateriaal.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 9, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 134.[1 Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard terugkeert kan hij derdenverzet instellen tegen de rechterlijke beslissing tot gerechtelijke verklaring van overlijden uitgesproken door de familierechtbank, waarna de akte van overlijden kan verbeterd worden overeenkomstig artikel 35.
   Indien het bewijs van het bestaan van de gerechtelijk overleden verklaarde geleverd wordt na de datum waarop de rechterlijke beslissing tot gerechtelijke verklaring van overlijden in kracht van gewijsde is gegaan, kan de akte van overlijden verbeterd worden overeenkomstig artikel 35.
   In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest door naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.
   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akte van overlijden.
   Het verbeterende vonnis wordt bij uittreksel bekendgemaakt overeenkomstig artikel 119 binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.
   Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard terugkeert, is artikel 124 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 10, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 135. <W 2007-05-09/44, art. 33, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De hoofdgriffiers van de hoven en rechtbanken stellen de minister van Buitenlandse Zaken onmiddellijk in kennis van enige krachtens dit hoofdstuk gevoerde rechtspleging.

  TITEL IV/1. [1 - Aanpassing van de registratie van het geslacht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 1, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 135/1.[1 § 1. Elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige Belg of in de bevolkingsregisters ingeschreven vreemdeling die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit kan van die overtuiging aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
   § 2. De aangifte wordt gedaan bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   Bij de aangifte geeft de Belg die niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters de ambtenaar van de burgerlijke stand het adres waarop hem een weigering om de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken kan worden meegedeeld.
   § 3. Bij de aangifte overhandigt de betrokkene aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een door hem ondertekende verklaring, die vermeldt dat hij er [2 ...]2 van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit en dat hij de administratieve en juridische gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht in zijn akte van geboorte wenst.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand [2 licht de betrokkene]2 in over het verdere verloop van de procedure, de administratieve en juridische gevolgen ervan en stelt de in het vijfde lid bedoelde informatiebrochure ter beschikking evenals de contactgegevens van transgenderorganisaties.
   De ambtenaar neemt akte van de verklaring en geeft een ontvangstbewijs af aan de betrokkene.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand die akte neemt van de verklaring, geeft hiervan binnen drie dragen kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld een ontvangstmelding.
   De Koning stelt een informatiebrochure op.
   § 4. De procureur des Konings kan, binnen drie maanden te rekenen van de datum van het ontvangstbewijs, een negatief advies uitbrengen wegens strijdigheid met de openbare orde.
   Bij gebrek aan een negatief advies of in geval van overzending van een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht bij het verstrijken van de termijn van drie maanden, wordt het advies geacht positief te zijn.
   § 5. Ten vroegste drie maanden en ten laatste zes maanden na afgifte van het ontvangstbewijs verschijnt de betrokkene een tweede keer voor de ambtenaar van de burgerlijke stand voor wie de aangifte werd gedaan.
  [2 ...]2
   Bij gebrek aan negatief advies van de procureur des Konings kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht opmaken en deze verbinden met de andere akten van de burgerlijke stand van de betrokkene die zijn geslacht vermelden.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken bij negatief advies van de procureur des Konings.
   § 6. De ambtenaar van de burgerlijke stand die weigert een akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken, brengt zijn met reden omklede beslissing en, in voorkomend geval, het negatief advies van de procureur des Konings onverwijld ter kennis van de betrokkene.
   § 7. De betrokkene kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand verhaal instellen overeenkomstig artikel 1385duodecies van het Gerechtelijk Wetboek.
   § 8. De procureur des Konings vordert de nietigheid van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte wegens strijdigheid met de openbare orde.
   § 9. [2 Indien de betrokkene een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte heeft verkregen, volgens de procedure bepaald in dit artikel, heeft de vorige aanpassing van de geslachtsregistratie geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de nieuwe akte van aanpassing van de geslachtsregistratie.
   De regels tot vaststelling van de afstamming van toepassing op het nieuw geregistreerde geslacht van de betrokkene zijn van toepassing op kinderen geboren na de opmaak van de akte van aanpassing van de geslachtsregistratie.]2
   § 10. De niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen kan vanaf de leeftijd van zestien jaar aangifte doen overeenkomstig dit artikel, mits overhandiging bij de aangifte van een verklaring van een kinder- en jeugdpsychiater, die bevestigt dat de betrokkene over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om de voortdurende overtuiging te hebben dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit. Bij de aangifte wordt de betrokkene bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
   Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige, bij verzoekschrift ondertekend door hemzelf of zijn advocaat, de familierechtbank verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 12, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-07-20/19, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 01-10-2023>

  Art. 135/2. [1 § 1. De akte van aanpassing van de registratie van het geslacht laat de afstamming ten aanzien van reeds geboren kinderen en de daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen onverlet.
   Alle vorderingen met betrekking tot deze afstamming en de daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen kunnen nog worden ingesteld na de opmaak van de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht.
   § 2. Indien de betrokkene na de aanpassing van de registratie van het geslacht van vrouw naar man in de akte van geboorte een kind baart, is boek I, titel VII, hoofdstuk I naar analogie van toepassing evenals de hoofdstukken 3, 4 en 5.
   In geval de betrokkene een kind verwekt of heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten waarvan de verwekking van het kind het gevolg is, en het kind wordt geboren na de aanpassing van de registratie van het geslacht van man naar vrouw in de akte van geboorte, is boek I, titel VII, hoofdstuk 2 naar analogie van toepassing evenals de hoofdstukken 3, 4 en 5.
   De persoon ten aanzien van wie de afstamming wordt vastgesteld volgens de bepalingen van het tweede lid wordt in de akte van geboorte steeds als meemoeder vermeld.
   In alle overige gevallen wordt voor de toepassing van boek I, titel VII, uitgegaan van het nieuwe geslacht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 13, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 136. (Opgeheven) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 137. (Opgeheven) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 138. (Opgeheven) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 139. (Opgeheven) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 140. (Opgeheven) <W 14-05-1981, Art. 1>

  Art. 141. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 16>

  Art. 142. (Opgeheven) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  TITEL V. - HET HUWELIJK.

  HOOFDSTUK I. - HOEDANIGHEDEN EN VOORWAARDEN VEREIST OM EEN HUWELIJK TE MOGEN AANGAAN.

  Art. 143. <W 2003-02-13/36, art. 3, 015; Ed : 01-06-2003> Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van hetzelfde geslacht.
  Indien het huwelijk werd aangegaan tussen personen van hetzelfde geslacht, is artikel 315 niet van toepassing.

  Art. 144. <W 19-01-1990, art. 7> Niemand mag een huwelijk aangaan voor hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

  Art. 145.<W 19-01-1990, art. 8> Om gewichtige redenen kan de [1 familierechtbank]1 de in het vorige artikel vervatte verbodsbepaling opheffen. (De vordering wordt bij verzoekschrift ingediend, ofwel door beide ouders, ofwel door een van hen, ofwel door de voogd, ofwel door de minderjarige indien de ouders of de voogd niet in het huwelijk toestemmen.) <W 2001-04-29/39, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
  De procedure wordt ingeleid tegen een bepaalde dag. De rechtbank doet uitspraak binnen vijftien dagen, de ouders (of de voogd), de minderjarige en de aanstaande echtgenoot opgeroepen en de procureur des Konings gehoord. <W 2001-04-29/39, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
  Hoger beroep kan (binnen acht dagen na de kennisgeving per gerechtsbrief van het vonnis) worden ingesteld en [1 de familiekamer van het hof van beroep]1 doet uitspraak binnen vijftien dagen. (Het vonnis wordt eveneens door de griffier aan het bevoegde openbaar ministerie medegedeeld) Tegen het vonnis of arrest is geen verzet mogelijk. <W 2006-05-09/35, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 10-05-2007>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 15, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 145/1.[1 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 2°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een huwelijk aan te gaan, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een huwelijk aan te gaan.
   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
  [3 ...]3
   Een eensluidend verklaard afschrift van de beschikking wordt eveneens overgezonden aan de in [2 artikel 164/1]2 bedoelde ambtenaar van de burgerlijke stand.]1
  [2 De beschikking wordt als bijlage bij de huwelijksakte in de DABS opgenomen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 3, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 14, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 146. Er is geen huwelijk wanneer er geen toestemming is.

  Art. 146bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/63, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Er is geen huwelijk wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.

  Art. 146ter.<Ingevoegd bij W 2007-04-25/76, art. 3; Inwerkingtreding : 25-06-2007> Er is evenmin een huwelijk wanneer het wordt aangegaan zonder vrije toestemming [1 van beide echtgenoten of de toestemming]1 van minstens een van de echtgenoten werd gegeven onder geweld of bedreiging.
  ----------
  (1)<W 2013-06-02/08, art. 4, 059; Inwerkingtreding : 03-10-2013>

  Art. 147.[1 Men mag geen huwelijk aangaan:
   1° vóór de ontbinding van een bestaand huwelijk;
   2° vóór de beëindiging van een bestaande wettelijke samenwoning, tenzij het dezelfde partijen betreft.]1
  ----------
  (1)<W 2023-02-08/05, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 11-03-2023>

  Art. 148.<W 19-01-1990, art. 9> Zonder toestemming van zijn ouders mag een minderjarige geen huwelijk aangaan.
  Die toestemming wordt vastgesteld door de [2 familierechtbank]2 waarbij de vordering tot ontheffing van het leeftijd vereiste aanhangig is gemaakt.
  Ingeval de ouders weigeren hun toestemming te geven, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen als zij de weigering een misbruik acht te zijn.
  Ingeval één van de ouders zijn toestemming weigert te geven, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen indien de weigering niet gegrond wordt geacht. De ouder die niet verschijnt, wordt geacht niet in het huwelijk toe te stemmen.
  Ingeval één van de ouders in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven [1 of wilsonbekwaam is]1 en de andere ouder zijn toestemming weigert, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen als zij de weigering een misbruik acht te zijn.
  Ingeval beide ouders in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven [1 of wilsonbekwaam zijn]1 of ingeval zij niet verschijnen, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 4, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 16, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 149. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 10>

  Art. 150. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 11>

  Art. 151. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 12>

  Art. 152. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 13>

  Art. 153. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 14>

  Art. 154. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 15>

  Art. 155. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 24>

  Art. 155bis. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 24>

  Art. 156. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>

  Art. 157. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>

  Art. 158. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 24>

  Art. 159. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 24>

  Art. 160. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 24>

  Art. 160bis. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 24>

  Art. 161. Het huwelijk is verboden tussen alle (...) bloedverwanten in de rechte opgaande en nederdalende lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn. <W 31-03-1987, art. 25>

  Art. 162. In de zijlijn is het huwelijk verboden tussen (broers, tussen zusters of tussen broer en zuster) (...). <W 31-03-1987, art. 25> <W 2001-03-27/38, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 21-05-2001> <W 2003-02-13/36, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  (Lid opgeheven) <W 2001-03-27/38, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 21-05-2001>

  Art. 163. <W 2003-02-13/36, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003> Het huwelijk is ook verboden tussen oom en nicht of neef, of tussen tante en nicht of neef.

  Art. 164.[1 De rechtbank kan, om gewichtige redenen, het in artikel 161 bedoelde verbod voor aanverwanten en het in artikel 163 bedoelde verbod opheffen.
   De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 118, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  HOOFDSTUK II. [1 - Formaliteiten betreffende het huwelijk.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 15, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling I. [1 - Aangifte van het huwelijk]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 16, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 164/1. [1 § 1. Personen die willen huwen, moeten hiervan aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar één van de toekomstige echtgenoten zijn inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister heeft op die datum, met voorlegging van de in artikel 164/2 bedoelde documenten.
   Indien geen van de toekomstige echtgenoten een inschrijving heeft in één van de in het eerste lid bedoelde registers, of indien de actuele verblijfplaats van één of elk van hen om gegronde redenen niet met deze inschrijving overeenstemt, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de actuele verblijfplaats van één van de toekomstige echtgenoten.
   Voor Belgen die in het buitenland verblijven en die niet zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de laatste inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van één van de toekomstige echtgenoten, of van de gemeente waar een bloedverwant tot en met de tweede graad van één van de toekomstige echtgenoten zijn inschrijving heeft op de datum van de aangifte, of van de geboorteplaats van één van de toekomstige echtgenoten. Bij gebrek hieraan kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.
   § 2. De aangifte gebeurt door één of beide toekomstige echtgenoten.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte binnen een maand na de afgifte van het in artikel 164/2, § 5, bedoelde bericht van ontvangst, behalve indien hij twijfels heeft over de geldigheid of echtheid van de in artikel 164/2 bedoelde overgelegde documenten. In dat geval geeft hij hiervan kennis aan de toekomstige echtgenoten en spreekt hij zich ten laatste drie maanden na de afgifte van het in artikel 164/2, § 5, bedoelde bericht van ontvangst uit over de geldigheid of echtheid van de overgelegde documenten en het ondertekenen van de aangifte. Indien hij binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de aangifte te ondertekenen.
   § 3. Wanneer de belanghebbende partijen in gebreke blijven de in artikel 164/2 bedoelde documenten over te leggen of indien hij de geldigheid of echtheid van deze documenten niet erkent, weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand over te gaan tot de ondertekening van de aangifte.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt zijn met redenen omklede beslissing onmiddellijk ter kennis van de belanghebbende partijen. Op hetzelfde ogenblik wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond.
   Door de belanghebbende partijen kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing, beroep worden ingesteld bij de familierechtbank.
   De Koning bepaalt een model van aangifte, de wijze van verzending van de documenten en de wijze waarop de meldingen gebeuren.
   De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van huwelijk.
   § 4. De ambtenaar van de burgerlijke stand die de aangifte heeft ondertekend gaat na of er geen huwelijksbeletselen zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 17, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 164/2.[1 § 1. Bij ontvangst van de aangifte gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand na of voor elk van de echtgenoten de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [2 31 maart 2019]2, verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
   Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, leggen de toekomstige echtgenoten, voor elk van hen, zelf een uittreksel van de geboorteakte voor.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand controleert de identiteit van de echtgenoten aan de hand van het identiteisbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of de echtgenoten ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
   § 2. De echtgenoten voegen bij de aangifte de volgende documenten :
   1° voor zover zij niet beschikken over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
   2° in voorkomend geval, een bewijs van de actuele verblijfplaats evenals, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden;
   3° in voorkomend geval, een gelegaliseerd schriftelijk bewijs van de bij de aangifte van het huwelijk afwezige toekomstige echtgenoot, waaruit diens instemming met de aangifte blijkt;
   4° ieder ander authentiek stuk of bewijs waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een huwelijk te mogen aangaan.
   § 3. De echtgenoot die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte :
   1° een bewijs van nationaliteit;
   2° een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan. Het bewijs van de ontbinding of nietigverklaring van een vorig huwelijk dient niet te worden voorgelegd indien de rechterlijke belissing in België werd ingeschreven. De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat dit na in de DABS.
   § 4. De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1° en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.
   § 5. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt voor elk van de echtgenoten, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.
   § 6. Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.
   § 7. Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.
   § 8. Bij de aangifte van het huwelijk deelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de toekomstige echtgenoten mee dat ze een beroep kunnen doen op ten hoogste vier getuigen, die ze zelf kiezen en die minimum achttien jaar oud zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 18, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 164/3. [1 Onverminderd artikel 368-10 kan de echtgenoot, die in de onmogelijkheid verkeert zich een akte van geboorte te verschaffen, de akte van geboorte vervangen door :
   1° indien zijn akte van geboorte werd opgesteld in een land waarvoor de onmogelijkheid of zware moeilijkheden om de bedoelde akte van de burgerlijke stand te verkrijgen, werden aanvaard :
   a) hetzij een gelijkwaardig document afgegeven door de diplomatieke of consulaire overheden van zijn land van geboorte;
   b) hetzij, ingeval van onmogelijkheid of zware moeilijkheden om zich voornoemd document te verschaffen, een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van zijn hoofdverblijfplaats;
   2° indien zijn akte van geboorte niet werd opgesteld in een land waarvoor de onmogelijkheid of zware moeilijkheden om de akte van de burgerlijke stand in kwestie te verkrijgen, werden aanvaard een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van hun hoofdverblijfplaats.
   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, een lijst van landen waarvoor de in lid 1, 1°, bedoelde onmogelijkheid of zware moeilijkheden worden aanvaard.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 19, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 164/4. [1 In de akte van bekendheid verklaren twee getuigen, van minimum achttien jaar oud, de voornamen, de naam, het beroep en de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de toekomstige echtgenoot, en die van zijn ouders, indien deze bekend zijn, de geboorteplaats en, zo mogelijk, de geboortedatum en de redenen die beletten de akte over te leggen. De getuigen tekenen met de vrederechter de akte van bekendheid. Indien een getuige niet kan tekenen wordt dit vermeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 20, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 164/5. [1 De vrederechter bedoeld in artikel 164/3 maakt de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats waar het huwelijk moet worden voltrokken. De familierechtbank, na de procureur des Konings te horen, weigert te homologeren indien zij oordeelt dat de verklaringen van de getuigen en de redenen die het overleggen van de akte van geboorte beletten onvoldoende zijn.
   De gehomologeerde akte van bekendheid wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 21, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 164/6. [1 Indien één van de toekomstige echtgenoten geen akte van bekendheid kan verkrijgen, kan die akte vervangen worden door een beëdigde verklaring van de toekomstige echtgenoot zelf voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, met toelating van de familierechtbank, op verzoekschrift verleend en na het horen van het openbaar ministerie.
   De toelating tot afleggen van een beëdigde verklaring wordt als bijlage in de DABS opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 22, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 164/7. [1 Een ieder die reeds een akte van bekendheid heeft verkregen of aan wie de rechtbank krachtens de artikelen 164/3 tot 164/6 reeds toelating heeft verleend een beëdigde verklaring af te leggen, en die aantoont dat hij nog steeds in de onmogelijkheid verkeert de akte van geboorte over te leggen, kan deze vervangen door de akte van bekendheid of door de toelating, voor zover de juistheid van de gegevens die zij bevat, niet wordt weerlegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 23, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Afdeling 2. [1 - Voltrekking van het huwelijk]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 24, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 165.<W 1999-05-04/63, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Het huwelijk mag niet worden voltrokken vóór de 14e dag na de datum van [3 ondertekening van de aangifte zoals bedoeld in artikel 164/1]3.
  § 2. De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waarin de verzoekers voornemens zijn te huwen, kan, om gewichtige redenen vrijstelling verlenen van de aangifte en van elke wachttijd, en een verlenging van de in § 3 bedoelde termijn van zes maanden toestaan.
  [2 ...]2.
  § 3. Indien het huwelijk niet is voltrokken binnen de zes maanden sinds het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn van 14 dagen, mag het niet meer worden voltrokken dan nadat een [3 nieuwe aangifte ondertekend werd zoals bedoeld in artikel 164/1]3.
  [1 Ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand weigert het huwelijk te voltrekken, kan de rechter die zich uitspreekt over het beroep tegen deze weigering om een verlenging van deze termijn van zes maanden worden verzocht.]1
  ----------
  (1)<W 2009-02-19/36, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>
  (2)<W 2013-12-21/50, art. 7,7°, 060; Inwerkingtreding : 15-06-2014 (KB 2014-04-19/02, art. 1>
  (3)<W 2018-06-18/03, art. 25, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 165/1.[1 Op de door de partijen gekozen dag, met uitzondering van zon- en feestdagen, na verloop van de termijn bedoeld in artikel 165, licht de ambtenaar van de burgerlijke stand in het gemeentehuis, eventueel in aanwezigheid van de getuigen, aan de partijen de inhoud toe van hoofdstuk VI van deze titel. Om de beurt verklaren de partijen dat zij elkaars echtgenoot willen zijn. Daarna verklaart de ambtenaar in naam van de wet dat zij door het huwelijk verbonden zijn. Hij maakt daarvan zonder vertraging de akte op in de DABS.
   In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad op het grondgebied van de gemeente andere openbare plaatsen met een neutraal karakter [3 ...]3 aanwijzen om huwelijken te voltrekken.]1
  [2 In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad toestaan om huwelijken op zon- en/of feestdagen te voltrekken.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 26, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2019-03-23/01, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2022-12-06/02, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 31-12-2022>

  Art. 166.<W 1999-05-04/63, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> De voltrekking van het huwelijk geschiedt in het openbaar voor de ambtenaar van de burgerlijke stand die de [1 ...]1 aangifte heeft opgemaakt.
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 38, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 167.<W 1999-05-04/63, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert het huwelijk te voltrekken wanneer blijkt dat niet is voldaan aan de hoedanigheden en voorwaarden vereist om een huwelijk te mogen aangaan, of indien hij van oordeel is dat de voltrekking in strijd is met de beginselen van de openbare orde.
  Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat niet is voldaan aan de in het vorige lid gestelde voorwaarden kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de voltrekking van het huwelijk uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de verzoekers voornemens zijn te huwen te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de door belanghebbende partijen vooropgestelde huwelijksdatum, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. [1 De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met een periode van hoogstens drie maanden. In dat geval geeft hij daarvan kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.]1
  Indien hij binnen de in vorig lid gestelde termijn nog geen definitieve beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand [1 onverwijld]1 het huwelijk te voltrekken, zelfs in die gevallen waar de in artikel 165, § 3 bedoelde termijn van zes maanden reeds is verstreken.
  In geval van een weigering zoals bedoeld in het eerste lid, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn met redenen omklede beslissing zonder verwijl ter kennis van de belanghebbende partijen. Tezelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgezonden aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond [1 en aan de Dienst Vreemdelingenzaken, in geval zijn beslissing gemotiveerd is op basis van artikel 146bis]1.
  Indien één van de aanstaande echtgenoten of beiden op de dag van de weigering hun inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister of hun actuele verblijfplaats niet hebben binnen de gemeente, wordt de weigeringsbeslissing tevens onmiddellijk ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van inschrijving in een van deze registers of van de actuele verblijfplaats in België van deze aanstaande echtgenoot of echtgenoten.
  Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om het huwelijk te voltrekken, kan door belanghebbende partijen binnen de maand (na de kennisgeving van zijn beslissing) beroep worden aangetekend bij de [2 familierechtbank]2. <W 2000-03-01/48, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 16-04-2000>
  ----------
  (1)<W 2013-06-02/08, art. 5, 059; Inwerkingtreding : 03-10-2013. Overgangsbepaling : art. 24>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 17, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 168. (Opgeheven) <W 26-12-1891, art. 10>

  Art. 169. (Opgeheven) <W 26-12-1891, art. 10>

  Art. 170. (Opgeheven) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

  Art. 170bis.
  <Opgeheven bij W 2013-12-21/50, art. 7,8°, 060; Inwerkingtreding : 15-06-2014 (KB 2014-04-19/02, art. 1>

  Art. 170ter.(Opgeheven) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

  Art. 171. (Opgeheven) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

  HOOFDSTUK III. <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art.4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 172.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 173.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 174.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 175.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 176.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 177.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 178.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  Art. 179.
  <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

  HOOFDSTUK IV. - VORDERINGEN TOT NIETIGVERKLARING VAN HET HUWELIJK.

  Art. 180. (Eerste lid opgeheven) <W 2007-04-25/76, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 25-06-2007>
  Wanneer er dwaling in de persoon heeft plaatsgehad, kan tegen het huwelijk alleen worden opgekomen door degene van de echtgenoten die in dwaling werd gebracht.

  Art. 181. In het geval van het vorige artikel is de vordering tot nietigverklaring niet meer ontvankelijk, wanneer de samenwoning is voortgezet gedurende zes maanden (nadat de dwaling door de echtgenoot is ontdekt). <W 2007-04-25/76, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 25-06-2007>

  Art. 182. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 21>

  Art. 183. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 22>

  Art. 184.<W 31-03-1987, art. 26> Tegen elk huwelijk dat is aangegaan met overtreding van (de bepalingen van de artikelen 144, 146bis, 146ter, 147, 161, 162, 163, 341 of 353-13,) kan worden opgekomen door de echtgenoten zelf, door allen die daarbij belang hebben en door het openbaar ministerie. <W 2007-04-25/76, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 25-06-2007>
  [1 De procureur des Konings vordert de nietigheid van een huwelijk dat is aangegaan met overtreding van de artikelen 146bis of 146ter.]1
  ----------
  (1)<W 2013-06-02/08, art. 6, 059; Inwerkingtreding : 03-10-2013>

  Art. 185.<W 19-01-1990, art. 23> Tegen een huwelijk dat is aangegaan door een minderjarige echtgenoot of door minderjarige echtgenoten die van de [1 familierechtbank]1 geen toestemming hebben gekregen om een huwelijk aan te gaan, kan evenwel niet meer worden opgekomen wanneer zes maanden verlopen zijn sinds die echtgenoot of de echtgenoten de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 18, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 186.[1 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 3°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de nietigverklaring van het huwelijk te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk in te stellen.
   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 5, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 187. In alle gevallen waarin, overeenkomstig artikel 184, de vordering tot nietigverklaring kan worden ingesteld door allen die daarbij belang hebben, kan zulks niet geschieden door de bloedverwanten in de zijlijn of door de kinderen, (die niet uit dit huwelijk geboren zijn), zolang beide echtgenoten in leven zijn, doch eerst wanneer zij daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben. <W 31-03-1987, art. 27>

  Art. 188. De echtgenoot ten nadele van wie een tweede huwelijk is aangegaan, kan de nietigverklaring ervan vorderen zelfs tijdens het leven van de echtgenoot die met hem verbonden was.

  Art. 189. Indien de nieuwe echtgenoten de nietigheid van het eerste huwelijk inroepen, moet vooraf worden beslist of dat huwelijk geldig dan wel nietig is.

  Art. 190. In alle gevallen waarin artikel 184 toepasselijk is en met inachtneming van de in artikel 185 gestelde beperkingen, kan en moet de procureur des Konings de nietigverklaring van het huwelijk vorderen tijdens het leven van beide echtgenoten en hen doen veroordelen om van elkaar te scheiden.

  Art. 191.Tegen elk huwelijk dat niet in het openbaar is aangegaan en dat niet voor de bevoegde openbare ambtenaar is voltrokken (of waarvan geen aangifte is gedaan zoals bepaald in [1 artikel 164/1]1), kan worden opgekomen door de echtgenoten zelf, door de ouders, door de grootouders en door allen die daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben, alsook door het openbaar ministerie. <W 1999-05-04/63, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 39, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 192. <W 2000-03-01/48, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 16-04-2000> Indien het huwelijk niet is voorafgegaan door de vereiste aangifte, of indien door de wet toegelaten vrijstellingen niet zijn verkregen, of indien de voorgeschreven termijnen bij de aangifte en de huwelijksvoltrekking niet in acht zijn genomen, wordt de openbare ambtenaar gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank en worden de gehuwden of degenen onder wier gezag zij gehandeld hebben, gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank.

  Art. 193. De in het vorige artikel bepaalde straffen worden opgelegd aan de daarin genoemde personen, wegens elke overtreding van de in (artikel 166) gestelde regels, ook al mochten die overtredingen niet voldoende geacht worden om de nietigheid van het huwelijk te doen uitspreken. <W 2000-03-01/48, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 16-04-2000>

  Art. 193bis.<Ingevoegd bij W 14-11-1947, art. 1> Onverminderd de toepassing van de artikelen 184, 190 en 191 hiervoren en van [1 artikelen 138bis, § 1, en 139 van het Gerechtelijk Wetboek]1, kan het openbaar ministerie als tussenkomende partij optreden bij alle rechtsvorderingen tot nietigverklaring van een huwelijk.
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/09, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 18-07-2014>

  Art. 193ter.[1 Indien, in geval van een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk, de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor 31 maart 2019, verzoekt de griffier de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS. Indien de huwelijksakte in het buitenland werd opgemaakt, verzoekt hij de verzoekende partij om een akte van huwelijk te laten opmaken op basis van de buitenlandse akte door de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een huwelijk nietig verklaart, wordt door de instrumenterende gerechts-deurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.
   Wanneer de nietigheid van het huwelijk is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van de rechterlijke beslissing door naar de DABS, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan.
   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de huwelijksakte.
   Indien de huwelijksakte op dat ogenblik niet beschikbaar is in de DABS, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van nietigverklaring op en verbindt deze met de akte van huwelijk van zodra ze beschikbaar is.
   Indien het gaat om de nietigverklaring van een huwelijk dat is aangegaan met overtreding van de artikelen 146bis of 146ter wordt de nietigverklaring, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden van de rechterlijke beslissing, onmiddellijk via de DABS aan de Dienst Vreemdelingenzaken genotificeerd.]1
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 194.Niemand kan op de hoedanigheid van echtgenoot en op de burgerlijke gevolgen van het huwelijk aanspraak maken, [1 indien hij geen akte van huwelijk kan voorleggen, behalve in het geval bedoeld in artikel 26]1.
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 41, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 195.Het bezit van staat kan degenen die beweren met elkaar gehuwd te zijn en zich tegenover elkaar op dat bezit beroepen, niet ontslaan van de verplichting om [1 de akte van huwelijk]1 over te leggen.
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 42, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 196.Wanneer er bezit van staat aanwezig is en [1 de akte van huwelijk]1 wordt overgelegd, zijn de echtgenoten niet ontvankelijk om tegen elkaar de nietigverklaring van die akte te vorderen.
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 43, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 197.[1 Het is niet mogelijk om de afstamming van kinderen, geboren uit twee personen die openlijk als gehuwden geleefd hebben en die beiden overleden zijn, te betwisten, met als enkele reden het niet voorleggen van de akte van huwelijk, wanneer deze afstamming blijkt uit een bezit van staat dat door de akte van geboorte niet wordt tegengesproken.]1
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 44, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 198.[1 Wanneer het bewijs van de wettelijke voltrekking van een huwelijk is verkregen als gevolg van een strafrechtelijke procedure, verzekert de opmaak van de akte van huwelijk ten gevolge van de rechterlijke beslissing, vanaf de dag van de voltrekking, alle burgerlijke gevolgen aan het huwelijk zowel ten aanzien van de echtgenoten als de uit het huwelijk geboren kinderen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 28, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 199. Zijn de echtgenoten of is een van hen overleden zonder het bedrog te hebben ontdekt, dan kan de strafvordering worden ingesteld door allen die er belang bij hebben het huwelijk geldig te doen verklaren, alsook door de procureur des Konings.

  Art. 200. Is de openbare ambtenaar reeds overleden wanneer het bedrog ontdekt wordt, dan wordt de rechtsvordering voor de burgerlijke rechtbank ingesteld tegen zijn erfgenamen door de procureur des Konings, in tegenwoordigheid van de belanghebbende partijen en op hun aangifte.

  Art. 201. <W 31-03-1987, art. 29> Het huwelijk dat nietig verklaard is, heeft niettemin gevolgen ten aanzien van de echtgenoten, wanneer het te goeder trouw is aangegaan.
  Is de goede trouw slechts bij een van beide echtgenoten aanwezig, dan heeft het huwelijk alleen gevolgen ten voordele van die echtgenoot.

  Art. 202. <W 31-03-1987, art. 30> Het heeft eveneens gevolgen ten voordele van de kinderen, ook al is geen van beide echtgenoten te goeder trouw geweest.

  HOOFDSTUK V. - VERPLICHTINGEN DIE UIT HET HUWELIJK (OF DE AFSTAMMING) ONTSTAAN. <W 31-03-1987, art. 31>

  Art. 203.[1 § 1. De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.
   § 2. Met middelen wordt onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.
   § 3. De langstlevende echtgenoot is gehouden tot de verplichting gesteld in paragraaf 1 ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden echtgenoot van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij huwelijkscontract, door schenking of bij testament.]1
  [2 Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden echtgenoot te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden. ]2
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 2, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
  (2)<W 2012-12-10/14, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

  Art. 203bis.[1 § 1. Elke ouder draagt bij in de kosten die voortvloeien uit de bij artikel 203, § 1, bepaalde verplichting, in verhouding tot zijn respectieve aandeel in de samengevoegde middelen.
   § 2. Onverminderd de rechten van het kind, kan elk van de ouders van de andere ouder diens bijdrage vorderen in de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1.
   § 3. De kosten omvatten de gewone kosten en de buitengewone kosten.
   De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind.
   Onder buitengewone kosten wordt verstaan de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden.
  [4 In de gevallen waarin buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht, is aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending. Als het verzoek tijdens de schoolvakanties van minstens één week of meer geformuleerd is, wordt deze termijn tot dertig dagen verlengd.
   Wanneer een uitgave wordt geweigerd, zal de betwisting door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.
   De Koning stelt de buitengewone kosten vast, alsook de wijze van afrekening van deze kosten en bepaalt welke buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht. Bij gerechtelijke beslissing of overeenkomst kan worden afgeweken van de door de Koning vastgestelde buitengewone kosten en wijze van afrekening.]4
   § 4. Op vraag van één van de ouders kan de [3 familierechtbank]3 de partijen verplichten een rekening te openen bij een door de [2 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]2 op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling, die bestemd wordt tot de betaling van de bijdragen vastgesteld op grond van artikel 203, § 1.
   In dat geval bepaalt de [3 rechtbank]3 minstens :
   1° de bijdrage van elk der ouders in de kosten bedoeld in artikel 203, § 1, alsook de sociale voordelen die aan het kind toekomen die op deze rekening gestort dienen te worden;
   2° het maandelijks tijdstip waarop deze bijdragen en sociale voordelen gestort dienen te worden;
   3° de wijze waarop over de op deze rekening gestorte sommen kan worden beschikt;
   4° de kosten die betaald worden met deze gelden;
   5° de organisatie van het toezicht op de uitgaven;
   6° de manier waarop tekorten aangevuld zullen worden;
   7° de bestemming van de overschotten die op deze rekening gestort worden.
   Stortingen van bijdragen gedaan ter uitvoering van dit artikel, worden beschouwd als betalingen van onderhoudsbijdragen in het kader van de in artikel 203, § 1, gedefinieerde onderhoudsverplichting.]1
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 3, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
  (2)<W 2011-03-03/01, art. 331; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (3)<W 2013-07-30/23, art. 19, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 125, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Art. 203ter.[1 Indien de schuldenaar een van de verplichtingen opgelegd bij de artikelen 203, 203bis, 205, 207, 336 of 353-14, van dit Wetboek of de krachtens artikel 1288, eerste lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek of de krachtens een notariële of gehomologeerde overeenkomst tussen partijen aangegane verbintenis niet nakomt, kan de schuldeiser, onverminderd het recht van derden, zich voor de vaststelling van het bedrag van de uitkering en voor de tenuitvoerlegging van het vonnis doen machtigen om, met uitsluiting van voornoemde schuldenaar, onder de voorwaarden en binnen de grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten van deze laatste of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen.
   In alle geval staat de [2 familierechtbank]2 de machtiging toe indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende, termijnen in de loop van twaalf maanden die aan het indienen van het verzoekschrift voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan zijn verplichting tot betaling van levensonderhoud uitgezonderd ingeval de [2 familierechtbank]2 anders oordeelt, wegens uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de zaak.
   De rechtspleging en de bevoegdheden van de rechter worden geregeld volgens de artikelen 1253ter tot 1253quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.
   Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser.
   Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars bij gerechtsbrief.
   De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derdeschuldenaar moet betalen of ophouden te betalen.]1
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 4, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 20, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 203quater.[1 § 1. De krachtens artikel 203, § 1, bepaalde onderhoudsbijdrage, vastgesteld hetzij bij vonnis overeenkomstig artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij overeenkomst, wordt van rechtswege aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
   Deze basisbijdrage is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand waarin het vonnis dat de bijdrage van elk van de ouders bepaalt, wordt uitgesproken, tenzij de [2 rechtbank]2 er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de bijdrage van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.
   Deze aanpassing wordt op de bijdrage toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
   De [2 rechtbank]2 kan nochtans een andere formule toepassen voor de aanpassing van de onderhoudsbijdrage. De partijen kunnen eveneens bij overeenkomst afwijken van deze aanpassingsformule.
   § 2. In het belang van het kind, kan de [2 rechtbank]2 op vraag van één van de partijen beslissen dat de onderhoudsbijdrage van rechtswege verhoogd wordt in de door hem bepaalde omstandigheden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-03-19/05, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 21, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 204. Het kind heeft tegen zijn ouders geen vordering tot het bekomen van een stand, hetzij als huwelijksuitzet, hetzij op een andere wijze.

  Art. 205. <W 14-05-1981, art. 3> De kinderen zijn levensonderhoud verschuldigd aan hun ouders en hun andere bloedverwanten in de opgaande lijn die behoeftig zijn.

  Art. 205bis.<Ingevoegd bij W 14-05-1981, art. 4> § 1. De nalatenschap van de eerststervende echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, is levensonderhoud verschuldigd aan de langstlevende, indien deze ten tijde van het overlijden behoeftig is.
  § 2. [2 De nalatenschap van degene die overleden is zonder nakomelingen achter te laten is levensonderhoud verschuldigd aan de bloedverwanten in opgaande lijn van de erflater die ten tijde van het overlijden of door het overlijden behoeftig zijn. Dit levensonderhoud wordt toegekend ofwel in de vorm van een maandelijkse lijfrente vastgesteld zoals de rente, in voorkomend geval, verschuldigd tijdens het leven van de erflater in toepassing van artikel 205 zou zijn vastgesteld, ofwel in de vorm van een kapitaal dat overeenstemt met de gekapitaliseerde waarde van deze lijfrente.
   Het bedrag van het levensonderhoud toegekend in de vorm van een kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrende kan nooit één vierde van de massa bedoeld in artikel [4 4.153 van het Burgerlijk Wetboek]4 overschrijden per opgaande lijn van bloedverwanten.
   Het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente wordt bepaald rekening houdende met de levensverwachting van de schuldeiser die volgt uit de Belgische prospectieve sterftetafels die jaarlijks worden gepubliceerd door het Federaal Planbureau en met de gemiddelde rentevoeten over het laatste jaar van de lineaire obligaties waarvan de maturiteit kleiner is dan de levensverwachting van de schuldeiser. De in aanmerking te nemen rentevoeten worden toegepast na aftrek van de roerende voorheffing en mogen niet lager zijn dan 0 % per jaar.
   [3 De minister van Justitie bepaalt jaarlijks, op voorstel van het Federaal Planbureau, twee tabellen, een voor mannen en een voor vrouwen, die toelaten om het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente te berekenen op de wijze zoals voorgeschreven in het derde lid. Met uitzondering van de eerste tabellen, worden deze tabellen, ieder jaar, op 1 juli bepaald. Ze worden elk jaar in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.]3]2
  § 3. De uitkering tot onderhoud is een last van de nalatenschap. Zij wordt opgebracht door alle erfgenamen en, zo nodig, door de bijzondere legatarissen, naar evenredigheid van hetgeen zij genieten.
  Indien echter de overledene verklaard heeft dat bepaalde legaten bij voorkeur boven de andere moeten worden voldaan, dragen die legaten in de uitkering tot onderhoud slechts bij voor zover de inkomsten van de andere daartoe niet voldoende zijn.
  § 4. Indien het levensonderhoud niet als kapitaal uit de nalatenschap wordt genomen, wordt aan de rechthebbende voldoende zekerheid verschaft om de uitkering van het onderhoud te waarborgen.
  § 5. De termijn waarbinnen de uitkering tot onderhoud gevorderd moet worden, is een jaar, te rekenen van het overlijden.
  [1 § 6. De nalatenschap is van de in §§ 1 en 2 bedoelde verplichting vrijgesteld indien de eiser onwaardig is om tot deze nalatenschap te komen, ongeacht of hij daadwerkelijk tot de nalatenschap geroepen is of niet. ]1
  ----------
  (1)<W 2012-12-10/14, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
  (2)<W 2017-07-31/25, art. 2, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (3)<W 2018-07-22/01, art. 58, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (4)<W 2022-01-19/18, art. 8, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 206. Schoonzonen en schoondochters zijn eveneens en in dezelfde omstandigheden levensonderhoud verschuldigd aan hun schoonouders, doch deze verplichting houdt op :
  1° wanneer (de schoonvader of de schoonmoeder) een tweede huwelijk aangaat; <W 2003-02-13/36, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  2° wanneer degene van de echtgenoten die de aanverwantschap heeft doen ontstaan en de kinderen uit zijn huwelijk met de andere echtgenoot geboren, overleden zijn.

  Art. 207. De verplichtingen die uit deze bepalingen voortvloeien, zijn wederkerig.

  Art. 208. Levensonderhoud wordt slechts toegestaan naar verhouding van de behoeften van hem die het vordert en van het vermogen van hem die het verschuldigd is.

  Art. 209. Wanneer hij die het levensonderhoud verstrekt of hij die het geniet, tot zodanige staat komt dat de ene het niet meer kan verschaffen of de andere het niet meer nodig heeft, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, kan ontheffing of vermindering ervan gevorderd worden.

  Art. 210.Wanneer de persoon die het levensonderhoud moet verstrekken, bewijst dat hij de uitkering tot onderhoud niet kan betalen, kan de [1 familierechtbank]1, met inachtneming van de omstandigheden der zaak, bevelen dat hij degene aan wie hij levensonderhoud verschuldigd is, bij zich zal in huis nemen en hem aldaar kost en onderhoud zal verschaffen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 22, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 211. De rechtbank beslist eveneens of de vader of de moeder die aanbiedt het kind waaraan levensonderhoud verschuldigd is, bij zich in huis te nemen en het aldaar kost en onderhoud te verschaffen, alsdan zal vrijgesteld zijn van de verplichting om de uitkering tot onderhoud te betalen.

  HOOFDSTUK VI. - WEDERZIJDSE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN ECHTGENOTEN.

  Art. 212. <W 14-07-1976, art. 1> De rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de echtgenoten worden geregeld door de bepalingen van dit hoofdstuk, die van toepassing zijn door het enkele feit van het huwelijk.
  Zij worden bovendien geregeld door de bepalingen betreffende het wettelijk stelsel of door die van hun huwelijkscontract, welke niet mogen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.
  Het huwelijk wijzigt de handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet, behoudens bij toepassing van artikel 476.

  Art. 213. <W 14-07-1976, art. 1> Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.

  Art. 214.<W 14-07-1976, art. 1> De echtelijke verblijfplaats wordt door de echtgenoten in onderlinge overeenstemming vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming tussen de echtgenoten doet de [2 familierechtbank]2 uitspraak in het belang van het gezin.
  [1 Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de vrederechter oordeelt dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan wordt de echtelijke verblijfplaats vastgesteld door de andere echtgenoot.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 6, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 23, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 215.<W 14-07-1976, art. 1> § 1. De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.
  Hij kan zonder die instemming evenmin onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over het huisraad dat aanwezig is in het goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat huisraad in pand geven.
  Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, kan de andere echtgenoot zich door de [1 familierechtbank]1, laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.
  § 2. Het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelfs voor het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.
  De opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die huur moeten gezonden of betekend worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk. (Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van hun huwelijk.) <W 20-02-1991, art. 3>
  Elk geschil tussen de echtgenoten omtrent de uitoefening van dat recht wordt beslist door de [1 familierechtbank]1.
  De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op handelshuurovereenkomsten, noch op pachtcontracten.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 24, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 216.<W 14-07-1976, art. 1> § 1. Iedere echtgenoot heeft het recht een beroep uit te oefenen zonder de instemming van de andere echtgenoot.
  Indien deze evenwel oordeelt dat hieraan een ernstig nadeel verbonden is voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of voor die van de minderjarige kinderen, heeft hij het recht zich tot de [1 familierechtbank]1 te wenden.
  De rechtbank kan de uitoefening van het beroep afhankelijk stellen van een voorafgaande wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.
  Het bepaalde in de twee vorenstaande leden is niet van toepassing op de uitoefening van openbare mandaten.
  § 2. De ene echtgenoot mag in zijn beroepsbetrekkingen de naam van de andere alleen met diens instemming gebruiken.
  De instemming kan alleen om gewichtige redenen worden ingetrokken. Tegen intrekking kan de echtgenoot opkomen bij de [1 familierechtbank]1.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 25, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 217. <W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten alleen en besteedt ze bij voorrang aan zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk.
  Hij kan het overschot besteden voor de aanschaf van goederen in zoverre dit verantwoord is voor de uitoefening van zijn beroep; die goederen staan uitsluitend onder zijn bestuur.
  Wat er daarna nog overblijft is onderworpen aan de regels van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.

  Art. 218. <W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot kan, zonder de instemming van de andere, op zijn naam een depositorekening voor geld of effecten doen openen en een brandkast huren.
  Ten opzichte van de bewaarnemer of de verhuurder wordt alleen hij geacht het bestuur of de toegang te hebben.
  De bewaarnemer en de verhuurder moeten de andere echtgenoot in kennis stellen van de opening van de rekening of de huur van de brandkast.

  Art. 219. <W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot kan tijdens het huwelijk aan de andere algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem laat of toekent.
  Die lastgeving kan te allen tijde worden herroepen.

  Art. 220.<W 14-07-1976, art. 1> § 1. [1 Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de rechtbank oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan kan de andere echtgenoot zich door de [2 familierechtbank]2 laten machtigen om de in artikel 215, § 1, bedoelde handelingen alleen te verrichten.]1
  § 2. Indien de echtgenoot die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven [1 of wilsonbekwaam is]1, geen lasthebber heeft aangesteld of geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, kan de andere echtgenoot aan de [2 familierechtbank]2 vragen om in zijn plaats te worden gesteld voor de uitoefening van al zijn bevoegdheden of een gedeelte ervan.
  § 3. In de gevallen bepaald in § 1, kan de andere echtgenoot zich door de [3 familierechtbank]3 laten machtigen om de door derden verschuldigde geldsommen geheel of ten dele te ontvangen ten behoeve van de huishouding.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 7, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-05-12/02, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2013-07-30/23, art. 26, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 40, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 221.<W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen.
  Wanneer een der echtgenoten deze verplichting niet nakomt, kan de andere, [1 zonder dat een fout moet worden bewezen en]1 onverminderd de rechten van derden, zich door de [1 familierechtbank]1 laten machtigen om, met uitsluiting van zijn echtgenoot, diens inkomsten of de inkomsten uit de goederen die hij krachtens hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsook alle andere hem door derden verschuldigde geldsommen te ontvangen onder de voorwaarden en binnen de perken die het vonnis bepaalt.
  [1 In geen geval wordt de overdracht van geldsommen toegestaan aan de echtgenoot die schuldig is bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder, of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon.]1
  Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier op verzoek van de eiser.
  Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars.
  [1 ...]1.
  Wanneer naderhand een verzoekschrift tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingediend, blijft de machtiging niettemin uitvoerbaar tot aan de beslissing van de rechtbank of van de voorzitter van de rechtbank in kort geding.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 27, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 222. <W 14-07-1976, art. 1> Iedere schuld die door een der echtgenoten wordt aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, verbindt de andere echtgenoot hoofdelijk.
  Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn.

  Art. 223.[1 Indien een der echtgenoten grovelijk zijn plicht verzuimt, beveelt de familierechtbank, op verzoek van de andere echtgenoot, dringende maatregelen, volgens het bepaalde in de artikelen [2 1253ter/4 tot 1253ter/6]2 van het Gerechtelijk Wetboek.
   Hetzelfde geschiedt op verzoek van een der echtgenoten, indien de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord is.]1
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 28, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2014-05-08/02, art. 41, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014

  Art. 224. <W 14-07-1976, art. 1> § 1. Op verzoek van de andere echtgenoot en onverminderd de toekenning van schadevergoeding, kunnen worden nietigverklaard :
  1. de handelingen door een der echtgenoten verricht met overtreding van de bepalingen van artikel 215;
  2. de handelingen door een der echtgenoten met overtreding van een krachtens artikel 223 gevraagd of verkregen verbod tot vervreemding of hypothekering verricht na de overschrijving van het desbetreffende verzoekschrift of vonnis;
  3. de schenkingen door een der echtgenoten, die de belangen van het gezin in gevaar brengen;
  4. de persoonlijke zekerheden door een der echtgenoten gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen.
  § 2. De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser.
  Indien de echtgenoot overlijdt voordat verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.

  Art. 225. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226bis. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226ter. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226quater. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226quinquies. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226sexies. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  Art. 226septies. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 1>

  HOOFDSTUK VII. - ONTBINDING VAN HET HUWELIJK.

  Art. 227. Het huwelijk wordt ontbonden :
  1° door de dood van een van de echtgenoten;
  2° door echtscheiding (...) <W 15-12-1949, art. 28, 2°>

  HOOFDSTUK VIII. - TWEEDE HUWELIJK.

  Art. 228. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 35>

  TITEL VI. - ECHTSCHEIDING.

  HOOFDSTUK I. - GRONDEN TOT ECHTSCHEIDING.

  Art. 229. <W 2007-04-27/00, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.
  § 2. De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.
  § 3. De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

  Art. 230. <Hersteld bij W 2007-04-27/00, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

  Art. 231.[1 De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.
   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 8, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 232. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 4, 2°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 233. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 4, 3°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  HOOFDSTUK II. - ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.

  AFDELING I. - VORM VAN DE ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.

  Art. 234. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 235. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 236. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 237. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 238. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 239. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 240. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 241. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 242. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 243. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 244. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 245. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 246. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 247. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 248. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 249. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 250. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 251. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 252. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 253. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 254. (Opgeheven) <W 14-12-1935, art. 1>

  Art. 255. (Opgeheven) <W 14-12-1935, art. 1>

  Art. 256. (Opgeheven) <W 14-12-1935, art. 1>

  Art. 257. (Opgeheven) <W 14-12-1935, art. 1>

  Art. 258. (Opgeheven) <KB 239 07-02-1936, art. 5>

  Art. 259. (Opgeheven) <W 15-07-1970, art. 58>

  Art. 260. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 261. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>

  Art. 262. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 263. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 264. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 265. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 266. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 266bis. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  AFDELING II. - VOORLOPIGE MAATREGELEN WAARTOE DE EIS TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN AANLEIDING KAN GEVEN.

  Art. 267. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 268. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 269. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 270. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 271. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  AFDELING III. - GRONDEN VAN NIET-ONTVANKELIJKHEID TEGEN DE VORDERING TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.

  Art. 272. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 273. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 274. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  HOOFDSTUK III. - ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING.

  Art. 275. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 4, 4°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 276. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 4, 5°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 277. (Opgeheven) <W 20-11-1969, art. 2>

  Art. 278. (Opgeheven) <W 20-07-1962, art. 5>

  Art. 279. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 280. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 281. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 282. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 283. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 284. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 285. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 286. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 287. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 288. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 289. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 290. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 291. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 292. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 293. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 294. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 294bis. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  HOOFDSTUK IV. - GEVOLGEN VAN ECHTSCHEIDING.

  Art. 295.
  <Opgeheven bij W 2022-01-19/18, art. 58, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 296. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 37>

  Art. 297. (Opgeheven) <W 30-06-1956, art. 4>

  Art. 298. (Opgeheven) <W 15-05-1972, art. 1>

  Art. 299.[1 Behoudens overeenkomst in tegenovergestelde zin, leidt de echtscheiding tot het verval van de overlevingsrechten die de echtgenoten elkaar bij huwelijksovereenkomst en sinds het aangaan van het huwelijk hebben toegekend.]1
  ----------
  (1)<W 2018-07-22/01, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

  Art. 300. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 301.<W 2007-04-27/00, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [5 De echtgenoten kunnen op elk ogenblik overeenkomen omtrent de eventuele uitkering tot levensonderhoud, het bedrag ervan en de nadere regels volgens welke het overeengekomen bedrag zal kunnen worden herzien.]5
  § 2. Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de [4 familierechtbank]4 in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot.
  De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt.
  In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon.
  In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt.
  § 3. De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.
  De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.
  De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot.
  § 4. De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk.
  In geval van buitengewone omstandigheden, kan de rechtbank de termijn verlengen, indien de uitkeringsgerechtigde aantoont dat hij bij het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, om redenen onafhankelijk van zijn wil, nog steeds in staat van behoefte verkeert. In dit geval beantwoordt het bedrag van de uitkering aan het bedrag dat noodzakelijk is om de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde te dekken.
  § 5. Indien de verweerder aantoont dat de staat van behoefte van verzoeker het gevolg is van een eenzijdig door deze laatste genomen beslissing en zonder dat de noden van de familie deze keuze gerechtvaardigd hebben, kan hij worden ontheven van het betalen van de uitkering of slechts verplicht worden tot het betalen van een verminderde uitkering.
  § 6. De rechtbank die de uitkering toekent, stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
  Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of het arrest dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.
  Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
  De rechtbank kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen.
  § 7. [2 Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van een van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.]2
  Indien ten gevolge van de ontbinding van het huwelijk, de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen of van de onverdeeldheid die tussen de echtgenoten bestond, aanleiding geeft tot een wijziging van hun financiële toestand, die een aanpassing rechtvaardigt van de uitkering tot levensonderhoud welke het voorwerp was van een vonnis of overeenkomst, gewezen of gesloten vóór de opmaak van de vereffeningsrekeningen, kan de rechtbank eveneens de uitkering aanpassen, [2 ...]2 .
  § 8. De uitkering kan op elk ogenblik worden vervangen door een kapitaal mits een door de rechtbank gehomologeerd akkoord tussen de partijen. Op verzoek van de uitkeringsplichtige, kan de rechtbank eveneens op elk ogenblik de omzetting in een kapitaal toestaan.
  § 9. De echtgenoten kunnen voor de ontbinding van het huwelijk geen afstand doen van de rechten op een uitkering tot levensonderhoud.
  Zij mogen in de loop van de procedure evenwel tot een vergelijk komen over het bedrag van die uitkering [5 ...]5.
  § 10. De uitkering is niet meer verschuldigd bij overlijden van de uitkeringsplichtige, maar de uitkeringsgerechtigde mag levensonderhoud vorderen ten laste van de nalatenschap volgens de in artikel[3 205bis, § 1 en §§ 3 tot 6]3, bepaalde voorwaarden.
  De uitkering eindigt in ieder geval definitief in geval van een nieuw huwelijk van de uitkeringsgerechtigde of op het ogenblik waarop deze laatste een verklaring van wettelijke samenwoning doet, tenzij de partijen anders overeenkomen.
  De rechter kan de onderhoudsverplichting beëindigen wanneer de uitkeringsgerechtigde samenleeft met een andere persoon als waren zij gehuwd.
  § 11. De rechtbank kan beslissen dat in geval de uitkeringsplichtige zijn verplichting tot betaling niet nakomt, het de uitkeringsgerechtigde toegestaan is diens inkomsten of diens goederen die hij overeenkomstig hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsmede alle andere bedragen die hem door derden verschuldigd zijn, in ontvangst te nemen.
  Deze beslissing kan worden tegengeworpen aan elke derde, huidige of toekomstige schuldenaar, op grond van de kennisgeving ervan die hen door de griffier gedaan wordt op verzoek van de eiser.
  § 12. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 6, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
  (2)<W 2010-06-02/23, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2010>
  (3)<W 2012-12-10/14, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
  (4)<W 2013-07-30/23, art. 29, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (5)<W 2017-07-06/24, art. 63, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 301bis. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 302.<W 1995-04-13/37, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding worden het gezag over de persoon van het kind en het beheer van zijn goederen ofwel door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend ofwel door degene aan wie ze werden toevertrouwd, hetzij bij (een overeenkomst tussen partijen die gehomologeerd werd zoals bepaald is in artikel 1256) van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij een beschikking van de [1 familierechtbank]1 overeenkomstig artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd het bepaalde in artikel 387bis van dit Wetboek. <W 2007-04-27/00, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 303. (opgeheven) <W 1995-04-13/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

  Art. 304. De ontbinding van het huwelijk door een in rechte (uitgesproken) echtscheiding ontneemt aan de kinderen uit dat huwelijk geen enkel voordeel dat hun door de wetten of door de huwelijksvoorwaarden van hun ouders was verzekerd; maar de rechten zullen aan de kinderen slechts op dezelfde wijze en in dezelfde omstandigheden toekomen als wanneer er geen echtscheiding geweest was. <W 2007-04-27/00, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 305. (Opgeheven) <W 01-07-1972, art. 12>

  Art. 306. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 11, 1°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 307. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 11, 2°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  Art. 307bis. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 11, 1°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

  HOOFDSTUK V. - SCHEIDING VAN TAFEL EN BED.

  Art. 308. <W 2007-04-27/00, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Na uitspraak van de scheiding van tafel en bed blijft de plicht van hulp bestaan.

  Art. 309. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>

  Art. 310. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 310bis. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 18>

  Art. 311. Scheiding van tafel en bed heeft altijd scheiding van goederen ten gevolge.

  Art. 311bis.<W 2007-04-27/00, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De artikelen 229, 299, [1 , 231]1 302 en 304 van hetzelfde Wetboek zijn van toepassing bij scheiding van tafel en bed.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 9, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 311ter. (Opgeheven) <W 20-07-1962, art. 25>

  Art. 311quater. (Opgeheven) <W 20-07-1962, art. 25>

  TITEL VII. - (...) AFSTAMMING.

  HOOFDSTUK 1. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MOEDERSZIJDE.

  Art. 312. <W 31-03-1987, art. 38> § 1. Het kind heeft als moeder de persoon die als zodanig in de akte van geboorte is vermeld.
  § 2. (Tenzij het kind het bezit van staat heeft ten aanzien van de moeder, kan de op deze wijze vastgelegde afstamming van moederszijde betwist worden door alle wettelijke middelen, binnen het jaar van de ontdekking van het leugenachtige karakter van de afstamming van moederszijde, door de vader, het kind, de vrouw ten opzichte van wie de afstamming is vastgesteld en door de persoon die het moederschap van het kind opeist.) <W 2006-12-27/32, art. 367, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 3. (opgeheven) <W 2006-12-27/32, art. 367, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 313.<W 31-03-1987, art. 38> § 1. Indien de naam van de moeder niet in de akte van geboorte is vermeld of bij ontstentenis van zulk een akte, kan zij het kind erkennen (onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden). <W 2006-07-01/75, art. 4, A, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 2. De erkenning is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen haar en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [4 de familierechtbank]4 geen ontheffing kan verlenen [3 ...]3. <W 2006-07-01/75, art. 4, B, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 3. Indien de moeder gehuwd is en een kind erkent dat tijdens het huwelijk geboren is, moet de erkenning worden medegedeeld aan (de echtgenoot of de echtgenote). <W 2003-02-13/36, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  Indien de akte is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, geeft deze [2 binnen drie dagen]2 kennis van de akte; indien zij niet is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, wordt de akte betekend op verzoek van de moeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
  Totdat de kennisgeving of betekening heeft plaatsgehad kan de erkenning niet worden tegengeworpen (aan de echtgenoot of de echtgenote), aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn. <W 2003-02-13/36, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  ----------
  (1)<W 2017-09-19/06, art. 2, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 29, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 99, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Art. 313 TOEKOMSTIG RECHT.


   <W 31-03-1987, art. 38> § 1. Indien de naam van de moeder niet in de akte van geboorte is vermeld of bij ontstentenis van zulk een akte, kan zij het kind erkennen (onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden). <W 2006-07-01/75, art. 4, A, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 2. De erkenning is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen haar en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [4 de familierechtbank]4 geen ontheffing kan verlenen [3 ...]3. <W 2006-07-01/75, art. 4, B, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 3. Indien de moeder gehuwd is en een kind erkent dat tijdens het huwelijk geboren is, moet de erkenning worden medegedeeld aan (de echtgenoot of de echtgenote). <W 2003-02-13/36, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  Indien de akte is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, geeft deze [2 binnen drie dagen]2 kennis van de akte; indien zij niet is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, wordt de akte betekend op verzoek van de moeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
  Totdat de kennisgeving of betekening heeft plaatsgehad kan de erkenning niet worden tegengeworpen (aan de echtgenoot of de echtgenote), aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn. <W 2003-02-13/36, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  [5 § 4. Si la reconnaissance concerne un enfant majeur qui a déjà une descendance et donne lieu au changement de nom de celui-ci, l'acte est notifié ou signifié aux descendants au premier degré ayant atteint l'âge de douze ans selon les modalités prévues au paragraphe 3, alinéa 2.]5
  

----------
  (1)<W 2017-09-19/06, art. 2, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 29, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 99, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (5)<W 2023-12-19/05, art. 4, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Art. 314.<W 31-03-1987, art. 38> Bij gebreke van de akte van geboorte, van de vermelding van de naam van de moeder in die akte of wanneer het kind onder valse namen is ingeschreven en niet is erkend, kan de afstamming van moederszijde gerechtelijk worden vastgesteld (onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden). <W 2006-07-01/75, art. 5, A, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  De vordering is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen de moeder en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [2 de familierechtbank]2 geen ontheffing kan verlenen [1 ...]1 [1 , tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van moederszijde niet strijdig is met het belang van het kind]1. <W 2006-07-01/75, art. 5, B, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  De eiser moet het bewijs leveren dat het kind hetzelfde is als dat van wie de vermeende moeder is bevallen.
  Hij kan zulks bewijzen door aan te tonen dat het ten aanzien van de vermeende moeder het bezit van staat heeft.
  Bij gebreke van bezit van staat kan het bewijs van de afstamming door alle wettelijke middelen worden geleverd. Het tegenbewijs kan eveneens door alle wettelijke middelen worden geleverd.
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 100, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  HOOFDSTUK 2. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN VADERSZIJDE.

  AFDELING 1. - VERMOEDEN VAN VADERSCHAP.

  Art. 315. <W 31-03-1987, art. 38> Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenoot tot vader.

  Art. 316. <W 31-03-1987, art. 38> Deze regel geldt niet wanneer (uit een beslissing houdende vaststelling van het vermoeden van afwezigheid) blijkt dat het kind geboren is meer dan 300 dagen na de verdwijning van de echtgenoot, onverminderd de rechten van de te goeder trouw handelende derden. <W 2007-05-09/44, art. 36, 3°, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 316bis.<ingevoegd bij W 2006-07-01/75, art. 6; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Tenzij de echtgenoten op het tijdstip van de aangifte van de geboorte een gemeenschappelijke verklaring afgelegd hebben, is het in artikel 315 bedoelde vermoeden van vaderschap niet meer van toepassing :
  1° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen nadat de [1 familierechtbank]1 de overeenkomst tussen de partijen heeft bekrachtigd in verband met de aan de echtgenoten gegeven machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken overeenkomstig artikel (1256), van het Gerechtelijk Wetboek, of [1 na een beschikking genomen krachtens artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek]1 die de echtgenoten machtigt om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, of na neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1288bis van hetzelfde Wetboek; <W 2007-04-27/00, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  2° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na de datum waarop de echtgenoten, blijkens het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister, op verschillende adressen zijn ingeschreven, voor zover ze nadien niet opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres;
  3° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na een krachtens artikel 223 [1 ...]1 uitgesproken vonnis waarbij de echtgenoten gemachtigd worden een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, en minder dan 180 dagen na de datum waarop deze maatregel verstreken is, of nadat de echtgenoten feitelijk zijn herenigd.
  [2 Indien een gemeenschappelijke verklaring overeenkomstig het eerste lid werd afgelegd, wordt deze als bijlage opgenomen in de DABS.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 31, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 30, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 317. <W 31-03-1987, art. 38> Het kind dat geboren is binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk van zijn moeder en na een nieuw huwelijk van deze, heeft de nieuwe echtgenoot tot vader.
  Wordt dit vaderschap betwist, dan wordt de vorige echtgenoot geacht de vader te zijn, behalve wanneer ook zijn vaderschap wordt betwist of wanneer het vaderschap van een derde komt vast te staan.

  Art. 318.<W 2006-07-01/75, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist [1 voor de familierechtbank]1 door de moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat [2 de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist]2.
  (lid 2 geschrapt.) <W 2006-12-27/32, art. 368, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 2. (De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.) De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt (of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is) [2 De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn.]2. <W 2006-12-27/32, art. 368, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  Indien de echtgenoot overleden is zonder in rechte te zijn opgetreden, terwijl de termijn om zulks te doen nog niet verstreken is, kan zijn vaderschap [3 binnen een jaar na zijn overlijden of na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is]3, worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn. [3 Indien de echtgenoot overleden is vóór de geboorte van het kind kan zijn vaderschap worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn binnen een jaar na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is.]3
  Het vaderschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot.
  § 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader is.
  De betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot wordt bovendien, behoudens tegenbewijs, gegrond verklaard :
  1° in de gevallen bedoeld in artikel 316bis ;
  2° wanneer de afstamming van moederszijde door erkenning of bij rechterlijke beslissing is vastgesteld;
  3° wanneer de vordering werd ingesteld vooraleer de afstamming van moederszijde is komen vast te staan.
  § 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, [4 in het kader van een gedeeld ouderschapsproject tussen de echtgenoten,]4 tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. [4 De familierechtbank gaat in elk geval na of er al dan niet sprake was van dergelijk gedeeld ouderschapsproject.]4
  § 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De [1 familierechtbank]1 gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
  [2 § 6. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 32, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2014-12-18/01, art. 11, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 101, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (4)<W 2024-03-27/02, art. 50, 105; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

  AFDELING 2. - ERKENNING.

  Art. 319.[1 Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1, kan de vader het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/08, art. 6, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 319bis.<W 2006-07-01/75, art. 9, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat is verwekt bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
  Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, wordt [2 binnen drie dagen]2 een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de vader, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
  Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.
  ----------
  (1)<W 2017-09-19/06, art. 3, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 31, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 319bis TOEKOMSTIG RECHT.


   <W 2006-07-01/75, art. 9, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat is verwekt bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
  Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, wordt [2 binnen drie dagen]2 een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ...]1, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de vader, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
  Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.
  [3 Si la reconnaissance concerne un enfant majeur qui a déjà une descendance et donne lieu au changement de nom de celui-ci, l'acte est notifié ou signifié aux descendants au premier degré ayant atteint l'âge de douze ans selon les modalités prévues à l'alinéa 2.]3
  

----------
  (1)<W 2017-09-19/06, art. 3, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 31, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2023-12-19/05, art. 5, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Art. 320. (Opgeheven) <W 2006-07-01/75, art. 23, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 321.<W 31-03-1987, art. 38> De vader kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen hem en de moeder waarvoor [2 de familierechtbank]2 geen ontheffing kan verlenen ([1 ...]1. <W 2006-07-01/75, art. 10, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 102, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  AFDELING 3. - ONDERZOEK NAAR HET VADERSCHAP.

  Art. 322.[2 Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch op grond van een erkenning en wanneer het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1 evenmin vaststaat, kan het bij vonnis, uitgesproken door de familierechtbank, worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden.]2
  (Indien de verweerder gehuwd is en het kind tijdens het huwelijk verwekt is bij een vrouw waarvan hij niet de echtgenoot is, moet het vonnis waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of de echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten.) <W 2003-02-13/36, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 33, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2014-05-05/08, art. 7, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 323. (Opgeheven) <W 2006-07-01/75, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 324. <W 31-03-1987, art. 38> De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende vader.
  Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van vaderszijde door alle wettelijke middelen bewezen.
  Behalve wanneer er twijfel over bestaat, wordt het vaderschap vermoed wanneer is komen vast te staan dat de verweerder gedurende het wettelijk tijdperk van de verwekking gemeenschap heeft gehad met de moeder.

  Art. 325.<W 31-03-1987, art. 38> Het onderzoek naar het vaderschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende vader en de moeder zou blijken waarvoor [2 de familierechtbank]2 geen ontheffing kan verlenen [1 ...]1 [1 , tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van vaderszijde niet strijdig is met het belang van het kind]1. <W 2006-07-01/75, art. 11, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 103, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  HOOFDSTUK 2/1. [1 - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MEEMOEDERSZIJDE.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 8, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  AFDELING 1. [1 - ALGEMENE BEPALINGEN.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 9, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/1. [1 Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens hoofdstuk 2, kan het meemoederschap worden vastgesteld krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 10, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  AFDELING 2. [1 - VERMOEDEN VAN MEEMOEDERSCHAP.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 11, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/2. [1 Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen driehonderd dagen na ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenote tot meemoeder.
   De bepalingen van artikel 316 tot 317 zijn van overeenkomstige toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 12, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/3.[1 § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenote, kan het vermoeden van meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de moeder, het kind, de meemoeder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist en de man die het vaderschap van het kind opeist.
   § 2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.
   De vordering van de echtgenote moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had en waarin zij heeft toegestemd.
   De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad.
   De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.
   De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenote niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had waarin de echtgenote heeft toegestemd.
   Het meemoederschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot of echtgenote.
   § 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt de vordering tot betwisting van het vermoeden van meemoederschap gegrond verklaard, tenzij door alle wettelijke middelen bewezen wordt dat de echtgenote voorafgaand aan de verwekking haar toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, [2 in het kader van een gedeeld ouderschapsproject tussen de echtgenoten,]2 tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. [2 De familierechtbank gaat in elk geval na of er al dan niet sprake was van dergelijk gedeeld ouderschapsproject.]2
   § 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de man die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is bovendien maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
   § 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is bovendien maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 13, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2024-03-27/02, art. 51, 105; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

  AFDELING 3. [1 - ERKENNING.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 14, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/4. [1 Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2, kan de meemoeder het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden.
   In afwijking van artikel 329bis, § 2, derde lid, wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 15, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/5.[1 De meemoeder kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen haar en de moeder waarvoor [3 de familierechtbank]3 geen ontheffing kan verlenen [2 ...]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 16, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 104, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Art. 325/6.[1 Wanneer de meemoeder gehuwd is en een kind erkent van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
   Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [2 ...]2, wordt [3 binnen drie dagen]3 een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [2 ...]2, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de meemoeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
   Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 17, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2017-09-19/06, art. 4, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (3)<W 2018-06-18/03, art. 32, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 325/6 TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 Wanneer de meemoeder gehuwd is en een kind erkent van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
   Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [2 ...]2, wordt [3 binnen drie dagen]3 een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [2 ...]2, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de meemoeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
   Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.]1
  [4 Si la reconnaissance concerne un enfant majeur qui a déjà une descendance et donne lieu au changement de nom de celui-ci, l'acte est notifié ou signifié aux descendants au premier degré ayant atteint l'âge de douze ans selon les modalités prévues à l'alinéa 2.]4
  

----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 17, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2017-09-19/06, art. 4, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (3)<W 2018-06-18/03, art. 32, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (4)<W 2023-12-19/05, art. 6, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Art. 325/7.[1 § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de man die het vaderschap opeist, de moeder, het kind, de vrouw die het kind erkend heeft en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist.
   De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
   De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen
  [2 De vordering van de moeder en de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de persoon die het kind erkend heeft overeenkomstig de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.]2
   De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad [3 , of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is]3.
   De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is [3 , of binnen een jaar nadat hij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is]3.
   De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de erkenner overeenkomstig de wet van 7 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.
   § 2. Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.
   § 3. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
   § 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 18, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2014-12-18/01, art. 13, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 105, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  AFDELING 4. [1 - ONDERZOEK NAAR HET MEEMOEDERSCHAP.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 19, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/8. [1 Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2 noch op grond van een erkenning, kan het bij vonnis worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, bepaalde voorwaarden.
   Indien de verweerder gehuwd is en de vordering een kind betreft van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet het vonnis uitgesproken door de familierechtbank waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 20, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/9. [1 De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende meemoeder.
   Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van meemoederszijde bewezen door de toestemming tot medisch begeleide voortplanting gegeven overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten als de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn.
   De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 21, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 325/10.[1 Het onderzoek naar het meemoederschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende meemoeder en de moeder zou blijken waarvoor [3 de familierechtbank]3 geen ontheffing kan verlenen [2 ...]2 [2 , tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van het meemoederschap niet strijdig is met het belang van het kind]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 22, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 106, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  HOOFDSTUK 3. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN NOPENS DE WIJZE WAAROP DE AFSTAMMING WORDT VASTGESTELD.

  AFDELING 1. - HET TIJDSTIP VAN DE VERWEKKING.

  Art. 326. <W 31-03-1987, art. 38> Het kind wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed te zijn verwekt in het tijdvak van de 300e tot en met de 180e dag voor de geboortedag en op het tijdstip dat voor hem het gunstigst is, gelet op het onderwerp van de vordering dat het heeft ingesteld of van het verweermiddel dat het heeft voorgedragen.

  AFDELING 2. - DE ERKENNING.

  Art. 327.[1 § 1. De erkenning gebeurt in de akte van geboorte of bij akte van erkenning.
   § 2. De akte van erkenning wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand [2 die de aangifte heeft ondertekend, overeenkomstig artikel 327/1, § 1, eerste lid.]2]1
  [3 Deze ambtenaar van de burgerlijke stand verbindt de akte van erkenning met de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen.]3
  ----------
  (1)<W 2017-09-19/06, art. 5, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 33, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 45, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 327/1.[1 § 1. Ieder die een kind wil erkennen moet daarvan onder voorlegging van de in artikel 327/2 bedoelde documenten, aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de erkenner, de persoon die de voorafgaande toestemming moet geven of het kind zijn inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister heeft [3 op het ogenblik van de aangifte]3 of bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van geboorte van het kind.
   Indien geen van de personen bedoeld in het eerste lid een inschrijving heeft in een van de in het eerste lid bedoelde registers, of indien de actuele verblijfplaats van één van hen of allen om gegronde redenen niet met deze inschrijving overeenstemt, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de actuele verblijfplaats van een van hen.
   Bij ontstentenis hiervan kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.
   § 2. [2 De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte binnen een maand na de afgifte van het in [3 artikel 327/2, § 5,]3 bedoelde bericht van ontvangst, behalve indien hij twijfels heeft over de geldigheid of echtheid van de in artikel 327/2 bedoelde overgelegde documenten. In dat geval geeft hij hiervan kennis aan de aangever en spreekt hij zich ten laatste drie maanden na de afgifte van het in [3 artikel 327/2, § 5,]3 bedoelde bericht van ontvangst uit over de geldigheid of echtheid van de overgelegde documenten en het ondertekenen van de aangifte. Indien hij binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de aangifte te ondertekenen.]2
   § 3. [2 Wanneer de aangever in gebreke blijft de in artikel 327/2 bedoelde documenten over te leggen of indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in paragraaf 2 bepaalde termijn de geldigheid of echtheid van deze documenten niet erkent, weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand over te gaan tot de ondertekening van de aangifte bedoeld in paragraaf 2.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt zijn met redenen omklede beslissing onmiddellijk ter kennis van de aangever.
   Op hetzelfde ogenblik wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond.
   De aangever kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand beroep instellen bij de familierechtbank binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing.
   De Koning bepaalt een model van aangifte, de wijze van verzending van de documenten en de wijze waarop de meldingen gebeuren.
   De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van erkenning.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 6, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 34, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 46, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 327/2.[1 § 1. Bij ontvangst van de aangifte van een erkenning gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het kind na of de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [2 31 maart 2019]2, verzoekt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
   Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, legt de persoon die het kind wil erkennen zelf een uittreksel van de akte van geboorte voor.
   Hij controleert de identiteit van de persoon die het kind wil erkennen en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, aan de hand van het identiteitsbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of deze personen ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
   § 2. De persoon die het kind wil erkennen voegt bij de aangifte de volgende documenten :
   1° voor zover deze persoon niet beschikt over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
   2° in voorkomend geval, een bewijs van zijn actuele verblijfplaats of, in voorkomend geval, van de persoon die voorafgaande toestemming moet geven of van het kind;
   3° in voorkomend geval, een authentieke akte waaruit de toestemming blijkt van de persoon die zijn voorafgaande toestemming in de erkenning moet geven;
   4° in geval van een erkenning voor de geboorte, een attest van een arts of een vroedvrouw dat de zwangerschap bevestigt en de vermoedelijke bevallingsdatum aangeeft;
   5° ieder ander authentiek stuk waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een kind te erkennen.
   § 3. De persoon die het kind wil erkennen en die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte :
   1° een bewijs van nationaliteit van hem en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat;
   2° een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, indien het krachtens artikel 62 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht toepasselijk recht, bepaalt dat een gehuwd persoon geen kind kan erkennen bij een ander persoon dan zijn echtgenoot of echtgenote;
   3° in voorkomend geval, een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, van de moeder ingeval van een erkenning voor de geboorte of in de akte van geboorte.
   § 4. De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.
   § 5. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.
   § 6. Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.
   § 7. Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.
   § 8. De artikelen 164/3 tot 164/7 zijn naar analogie van toepassing.
   In afwijking van artikel 164/5 maakt de vrederechter de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats van de aangifte van de erkenning.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 35, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 327/2 TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 § 1. Bij ontvangst van de aangifte van een erkenning gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het kind na of de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [2 31 maart 2019]2, verzoekt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
   Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, legt de persoon die het kind wil erkennen zelf een uittreksel van de akte van geboorte voor.
   Hij controleert de identiteit van de persoon die het kind wil erkennen en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, aan de hand van het identiteitsbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of deze personen ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
   § 2. De persoon die het kind wil erkennen voegt bij de aangifte de volgende documenten :
   1° voor zover deze persoon niet beschikt over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
   2° in voorkomend geval, een bewijs van zijn actuele verblijfplaats of, in voorkomend geval, van de persoon die voorafgaande toestemming moet geven of van het kind;
   3° in voorkomend geval, een authentieke akte waaruit de toestemming blijkt van de persoon die zijn voorafgaande toestemming in de erkenning moet geven;
  [3 3° /1 le cas échéant, la déclaration de choix de nom sur la base de l'article 335, § 3, alinéa 1er, ou de l'article 335ter, § 2, alinéa 1er, et le consentement de l'enfant mineur sur ce choix s'il a atteint l'âge de douze ans;]3
   4° in geval van een erkenning voor de geboorte, een attest van een arts of een vroedvrouw dat de zwangerschap bevestigt en de vermoedelijke bevallingsdatum aangeeft;
   5° ieder ander authentiek stuk waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een kind te erkennen.
   § 3. De persoon die het kind wil erkennen en die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte :
   1° een bewijs van nationaliteit van hem en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat;
   2° een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, indien het krachtens artikel 62 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht toepasselijk recht, bepaalt dat een gehuwd persoon geen kind kan erkennen bij een ander persoon dan zijn echtgenoot of echtgenote;
   3° in voorkomend geval, een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, van de moeder ingeval van een erkenning voor de geboorte of in de akte van geboorte.
   § 4. De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.
   § 5. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.
   § 6. Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.
   § 7. Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.
   § 8. De artikelen 164/3 tot 164/7 zijn naar analogie van toepassing.
   In afwijking van artikel 164/5 maakt de vrederechter de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats van de aangifte van de erkenning.]1
  

----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 35, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (3)<W 2023-12-19/05, art. 7, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Art. 328.[2 § 1. De erkenning kan geschieden door een ontvoogde minderjarige en door een niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen.]2
  [1 [2 § 2.]2 De persoon die op grond van artikel 492/1, § 1, derde lid, 7°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een kind te erkennen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een kind te erkennen.
   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
  [5 ...]5
  [4 De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]4
   [2 § 3.]2 De erkenning kan geschieden ten gunste van een verwekt kind, dan wel van een overleden kind indien dit afstammelingen heeft nagelaten. Indien het kind overleden is zonder afstammelingen na te laten, kan de erkenning slechts geschieden binnen het jaar na zijn geboorte.]1
  [3 De erkenning ten gunste van een verwekt kind kan gebeuren op elk ogenblik van de zwangerschap op basis van een zwangerschapsattest opgesteld door een geneesheer of een vroedvrouw.]3
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 10, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 181, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-02-20/15, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (4)<W 2018-06-18/03, art. 36, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (5)<W 2018-12-21/09, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 328bis.[1 . De vorderingen die worden bedoeld in de artikelen 318 en 325/3 kunnen voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist en door de vrouw die het meemoederschap opeist.
   De vordering die wordt bedoeld in artikel 325/4 kan voor de geboorte ingesteld worden door de vrouw die het meemoederschap opeist.
   De vordering die wordt bedoeld in artikel 329bis kan voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist]1
  ----------
  (1)<W 2014-12-18/01, art. 14, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 329.[1 Ten aanzien van een kind kunnen niet meer dan twee afstammingsbanden uitwerking hebben.
   Zo een kind wordt erkend door meer dan een persoon van hetzelfde geslacht, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd. Deze bepaling is niet van toepassing in geval van een erkenning door de meemoeder van een kind dat door de moeder erkend werd. [2 Deze bepaling is evenmin van toepassing in geval van een erkenning door de vader van een kind dat erkend werd door een moeder overeenkomstig artikel [3 135/2]3, § 2, eerste lid.]2
   Zo een kind wordt erkend door een vader en een meemoeder, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/08, art. 24, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2017-06-25/03, art. 6, 077; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 47, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 329bis.<ingevoegd bij W 2006-07-01/75, art. 15; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De erkenning van het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind is alleen ontvankelijk zo het kind daarin vooraf toestemt.
  [1 § 1/1. De toestemming van het meerderjarige kind is niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn erkenning in te stemmen. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind niet zelf zijn mening kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan deze mening.]1
  [4 De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]4
   § 2. Indien het kind minderjarig en niet ontvoogd is, is de erkenning alleen ontvankelijk mits de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat of, indien de erkenning voor de geboorte van het kind gebeurt, de moeder, vooraf daarin toestemt.
   Bovendien is de voorafgaande toestemming van het kind vereist, indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Deze toestemming is niet vereist [1 ...]1 indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.
  [4 De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS.]4
   Bij gebreke van die toestemmingen dagvaardt degene die het kind wil erkennen de personen wier toestemming vereist is voor de rechtbank. De partijen worden in raadkamer gehoord. De rechtbank poogt ze te verzoenen. Indien de rechtbank de partijen tot verzoening brengt, ontvangt zij de nodige toestemmingen. Bij gebreke van verzoening wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet de biologische vader of moeder is.[5 De rechtbank kan bovendien]5 de erkenning weigeren als ze [5 ...]5 is met de belangen van het kind.
   Indien tegen degene die het kind wil erkennen een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, kan de erkenning niet plaatsvinden en wordt de in het vierde lid bedoelde termijn van één jaar opgeschort tot de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is gegaan. Als degene die het kind wil erkennen op grond daarvan schuldig wordt verklaard, kan de erkenning niet plaatsvinden en wordt het verzoek om toestemming tot erkenning verworpen.
   § 3. Is het kind minderjarig en niet ontvoogd en heeft het geen bekende ouder, of is de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat overleden [1 , vermoedelijk afwezig, in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven dan wel wilsonbekwaam]1, dan moet de ambtenaar van de burgerlijke stand een letterlijk afschrift van de erkenning ter kennis brengen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind en van het kind zelf, indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, tenzij dezen vooraf in de erkenning hebben toegestemd.
   Indien de erkenning niet ontvangen is door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand, moet zij op verzoek van de erkenner worden betekend aan de in het eerste lid bedoelde personen.
   Binnen zes maanden te rekenen van de betekening of de kennisgeving kunnen de personen aan wie zij is gedaan [2 , bij dagvaarding, gezamenlijk verzoekschrift of verzoekschrift op tegenspraak de vernietiging van de erkenning vorderen van de territoriaal bevoegde familierechtbank]2.
   De griffier stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand [3 ...]3 die de akte van erkenning heeft opgemaakt, onmiddellijk in kennis van die vordering.
   Nadat de partijen werden gehoord, doet de rechtbank uitspraak over de vordering tot nietigverklaring. Ze vernietigt de erkenning indien het bewijs wordt geleverd dat de verweerder niet de biologische vader of moeder is. Bovendien vernietigt ze de erkenning als die [5 ...]5 strijdig is met de belangen van het kind [5 ...]5.
   Het vierde lid van § 2 is van overeenkomstige toepassing. Totdat de termijn van zes maanden verstreken is of totdat de afwijzende beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan het kind en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die er zich niettemin op kunnen beroepen.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 11, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 34, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 42, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-09-19/06, art. 8, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (4)<W 2018-06-18/03, art. 37, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (5)<W 2018-12-21/09, art. 107, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Art. 330.<W 2006-07-01/75, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het moederschap worden betwist [1 voor de familierechtbank]1 door de vader, het kind, de vrouw die het kind heeft erkend en de vrouw die het moederschap van het kind opeist. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het vaderschap worden betwist [1 voor de familierechtbank]1 door de moeder, het kind, de man die het kind heeft erkend [2 , de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist]2.
  De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
  De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen.
  De vordering van de vader, de moeder of de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de persoon die het kind erkend heeft, niet de vader of de moeder is; die van de persoon die [2 et vaderschap of moederschap]2 opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is [3 , of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is]3; die van het kind moet op zijn vroegst worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en moet uiterlijk worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt (of binnen een jaar na het ontdekken van het feit dat de persoon die het erkend heeft noch zijn vader, noch zijn moeder is). [2 De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn [3 , of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is]3.]2 <W 2006-12-27/32, art. 370, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 2. Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader of de moeder is.
  § 3. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader of moeder van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap of moederschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
  [2 § 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4 is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 35, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie <W 2014-05-08/02, art. 43, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>>
  (2)<W 2014-12-18/01, art. 15, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 108, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Art. 330/1. [1 Er is, ingeval van aangifte van erkenning, geen afstammingsband tussen het kind en de erkenner wanneer uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van de erkenner, kennelijk enkel gericht is op het voor zichzelf, voor het kind of voor de persoon die zijn voorafgaande toestemming voor de erkenning moet geven, bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat verbonden is aan de vaststelling van een afstammingsband.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

  Art. 330/2.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert [3 de akte van erkenning op te maken]3 indien hij vaststelt dat de erkenning betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie.
   Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand [3 de opmaak van de akte van erkenning]3 uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de persoon die het kind wil erkennen voornemens is het kind te erkennen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de [2 ondertekening van de aangifte]2 teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die op zijn beurt de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.
   Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld [3 de akte van erkenning op te maken]3.
   In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een afschrift van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en naar de Dienst Vreemdelingenzaken.
   In geval van weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om de erkenning te akteren, kan de persoon die de afstammingsband wil laten vaststellen een vordering tot onderzoek naar het moederschap, vaderschap of meemoederschap instellen bij de familierechtbank van de plaats van de aangifte van de erkenning.
   In het in het vijfde lid bedoelde geval vermeldt het exploot van dagvaarding of het verzoekschrift, op straffe van nietigheid, de weigeringsbeslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand.]1
  [3 Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om de akte van erkenning op te maken, kan door de persoon die het kind wil erkennen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de familierechtbank.
   De personen wier toestemming vereist is worden in het geding geroepen.
   De rechtbank bepaalt of het gaat om een in artikel 330/1 bedoelde situatie, rekening houdend met de aanwezige belangen en waarbij het belang van het kind de eerste overweging is.]3
  (NOTA : bij arrest nr.58/2020 van 07-05-2020 (B.St. 11-06-2020, p. 42477), heeft het Grondwettelijk Hof leden 5 en 6 van dit artikel vernietigd)
  
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 10, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 38, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2020-07-31/03, art. 39, 089; Inwerkingtreding : 17-08-2020>

  Art. 330/3.[1 § 1. De procureur des Konings vordert de nietigheid van de erkenning in het geval bedoeld in artikel 330/1.
   § 2. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een erkenning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.
  [2 [3 Wanneer de nietigheid van de erkenning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen en, in voorkomend geval, van de akte van nietigverklaring van de erkenning, ten gevolge van de rechterlijke beslissing, naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan.
   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt op basis hiervan de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen en maakt, in voorkomend geval, de akte van nietigverklaring van de erkenning op en verbindt deze met de akte van erkenning.]3
   De griffier brengt de partijen hiervan onmiddellijk in kennis.
  [4 Indien het gaat om de nietigverklaring van een erkenning die gedaan is met overtreding van artikel 330/1 wordt de nietigverklaring, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden van de rechterlijke beslissing, onmiddellijk via de DABS aan de Dienst Vreemdelingenzaken genotificeerd.]4]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 11, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 39, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2020-07-31/03, art. 19, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (4)<W 2023-09-13/08, art. 48, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  HOOFDSTUK 4. - VORDERINGEN MET BETREKKING TOT DE AFSTAMMING.

  AFDELING 1. - ALGEMEEN.

  Art. 331.<W 31-03-1987, art. 38> § 1. [1 ...]1.
  § 2. Telkens als de afstamming wordt betwist, kunnen de strafrechtbanken en de andere gerechten eerst uitspraak doen nadat de beslissing van de [1 familierechtbank]1 omtrent de staat in kracht van gewijsde is getreden.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 36, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 331bis. <W 31-03-1987, art. 38> Rechtsvorderingen met betrekking tot de afstamming zijn niet ontvankelijk indien het kind niet levensvatbaar geboren is.

  Art. 331ter. <W 2006-07-01/75, art. 17, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Wanneer de wet geen kortere termijn stelt, verjaren de vorderingen betreffende de afstamming door verloop van dertig jaar te rekenen van de dag waarop het bezit van staat geëindigd is, of, bij gebreke van bezit van staat, vanaf de geboorte, of te rekenen van de dag waarop het kind in het bezit van staat is gekomen overeenkomstig de staat die hem werd betwist, waarbij artikel 2252 onverkort van toepassing blijft.
  Artikel 2253 is niet van toepassing.
  De in dit artikel bepaalde verjaringstermijn geldt niet voor de op artikel 329bis gegronde vorderingen.

  Art. 331quater. <W 31-03-1987, art. 38> Van het vorderingsrecht betreffende de afstamming kan niet worden afgezien.

  Art. 331quinquies. <W 31-03-1987, art. 38> Erfgenamen kunnen de reeds begonnen rechtsvordering voortzetten, tenzij de verzoeker er uitdrukkelijk afstand van heeft gedaan.

  Art. 331sexies.<W 2006-07-01/75, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> [1 § 1.]1 Onverminderd artikel 329bis, § 2, tweede lid, en § 3, eerste lid, [2 artikel 332quinquies en, wat betreft de meerderjarige, § 1/1 van die bepaling, worden de niet-ontvoogde minderjarige en de wilsonbekwame meerderjarige, in gedingen betreffende hun afstamming, als eiser of als verweerder, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger, of wordt de wilsonbekwame meerderjarige, in voorkomend geval, bijgestaan door zijn bewindvoerder]2. [1 Bij gebreke van wettelijke vertegenwoordiger, of indien er tegenstrijdigheid van belangen is, wordt hij vertegenwoordigd]1, door een voogd ad hoc die aangewezen wordt [3 naargelang het geval, door de familierechtbank of door de vrederechter]3 op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings.
  [1 § 2. [2 ...]2 ]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 12, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 182, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-07-06/24, art. 64, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 331septies.<W 31-03-1987, art. 38> De [1 familierechtbanken]1 beslechten de geschillen betreffende de afstamming waarvoor de wet geen regeling getroffen heeft, door de meest waarschijnlijke afstamming met alle rechtsmiddelen vast te stellen.
  Zo de andere bewijsmiddelen onvoldoende zijn, wordt het bezit van staat in aanmerking genomen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 37, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 331octies. <W 31-03-1987, art. 38> De rechtbanken kunnen, zelfs ambtshalve, een bloedonderzoek of enig ander onderzoek volgens beproefde wetenschappelijke methode gelasten.

  Art. 331nonies.<W 31-03-1987, art. 38> Het bezit van staat moet voortdurend zijn.
  Het wordt bewezen door feiten die te samen of afzonderlijk de betrekking van afstamming aantonen.
  Die feiten zijn onder meer :
  - dat het kind altijd de naam heeft gedragen van degene van wie wordt gezegd dat het afstamt;
  - dat laatstgenoemde het als zijn kind heeft behandeld;
  - dat die persoon als vader of moeder in zijn onderhoud en opvoeding heeft voorzien;
  - dat het kind die persoon heeft behandeld [1 als zijn vader, moeder of meemoeder]1;
  - dat het kind wordt erkend door de familie en in de maatschappij;
  - dat de openbare overheid het als zodanig beschouwt.
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/08, art. 25, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 331decies.<W 31-03-1987, art. 38> Rechterlijke beslissingen inzake afstamming kunnen worden tegengeworpen zelfs aan personen die geen partij waren in het geding; dezen kunnen echter derdenverzet instellen.
  In afwijking van artikel 811 van het Gerechtelijk Wetboek kan de [1 familierechtbank]1, zelfs ambtshalve, gelasten dat alle belanghebbenden jegens wie zij oordeelt dat de beslissing mede moet gelden, in het geding worden geroepen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 38, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  AFDELING 2. - DE VORDERINGEN IN HET BIJZONDER.

  Art. 332. (Opgeheven) <W 2006-07-01/75, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>.

  Art. 332bis.[1 De vorderingen tot betwisting van staat moeten op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van zijn ouders wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap niet wordt betwist in het geding worden geroepen, alsook de persoon wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap wordt betwist.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/08, art. 26, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 332ter.<W 31-03-1987, art. 38> De rechtsvordering tot inroeping van staat kan worden ingesteld door het kind en door elk van zijn ouders persoonlijk.
  Na het overlijden van het kind, kan de vordering worden ingesteld door diens afstammelingen, die dat evenwel enkel kunnen doen voor de vijfentwintigste verjaardag van hun ouder.
  [1 De vordering moet op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van de ouders wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap vaststaat, alsook de persoon wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap wordt onderzocht, in het geding worden geroepen.
   Indien de rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap tot gevolg kan hebben dat het vaderschap of het meemoederschap komt vast te staan op grond van de artikelen 315, 317 of 325/2, dan moet ze ook worden ingesteld tegen de echtgenoot of echtgenote en, in voorkomend geval, tegen de vorige echtgenoot of echtgenote van de vermeende moeder.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/08, art. 27, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

  Art. 332quater. <W 31-03-1987, art. 38> Indien een van de personen die krachtens de voorgaande artikelen moet worden gedagvaard overleden is, wordt de rechtsvordering tot betwisting van staat alleen ingesteld tegen de anderen en wordt de rechtsvordering tot inroeping van staat ingesteld tegen de anderen en de erfgenamen van de overledene.
  Indien allen die krachtens de voorafgaande bepalingen moeten worden gedagvaard overleden zijn, wordt de vordering ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift en zijn de artikelen 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing, met uitzondering van de artikelen 1029, tweede lid, en 1032.

  Art. 332quinquies.<W 2006-07-01/75, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De vorderingen tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap zijn onontvankelijk indien het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind zich daartegen verzet.
  [1 § 1/1. Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het meerderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard zich te verzetten tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan die mening. ]1
  § 2. Indien het verzet uitgaat van een minderjarig kind dat niet ontvoogd is en de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, [2 van degene van de ouders van het kind ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, of van het openbaar ministerie]2, wijst de rechtbank, zonder afbreuk te doen aan § 3, de vordering slechts af indien [3 ...]3 de vaststelling van de afstamming [3 ...]3 strijdig is met de belangen van het kind.
  [1 Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het minderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.]1
  § 3. De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de biologische vader of moeder van het kind is.
  § 4. Indien tegen de man die een vaderschapsonderzoek vordert een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, wordt op verzoek van een van de partijen de uitspraak verdaagd, tot wanneer de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden. Indien de betrokkene hiervoor wordt veroordeeld, zal (de vordering tot onderzoek naar het vaderschap) op vraag van één van de partijen worden verworpen. <W 2006-12-27/32, art. 371, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 13, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2017-09-19/06, art. 12, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 109, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  AFDELING 3. - BEKENDMAKING VAN DE RECHTERLIJKE BESLISSING IN [1 de DABS]1.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 40, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 333. <W 31-03-1987, art. 38> § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen, [2 wordt onmiddellijk door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.]2
  § 2. [1 Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt afgewezen, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte van de burgerlijke stand ingevolge een rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen.]1
  [3 § 3. Lorsque la décision donne lieu au changement de nom d'un enfant majeur qui a déjà une descendance, le greffier notifie le dispositif du jugement ou de l'arrêt par pli judiciaire aux descendants au premier degré ayant atteint l'âge de douze ans.]3
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 41, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 20, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-12-19/05, art. 8, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  HOOFDSTUK 5. - GEVOLGEN VAN DE AFSTAMMING.

  Art. 334. <W 31-03-1987, art. 38> Ongeacht de wijze waarop de afstamming is vastgesteld, hebben de kinderen en hun afstammelingen dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de ouders en hun bloed- en aanverwanten en hebben de ouders en hun bloed- en aanverwanten dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de kinderen en hun afstammelingen.

  Art. 334bis. (Opgeheven) <W 2006-07-01/75, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

  Art. 334ter. <W 31-03-1987, art. 38> De erkenning waaruit blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, heeft tot gevolg dat degene die het kind erkent, alle voordelen verliest die de andere echtgenoot bij huwelijksovereenkomst heeft toegestaan in het vooruitzicht van een verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, evenals de schenkingen welke in die overeenkomst vervat liggen, tenzij die echtgenoot bij een voor notaris verleden akte uitdrukkelijk zijn wil te kennen geeft de bepalingen van de huwelijksovereenkomst geheel of ten dele te handhaven.
  De herroeping van de voordelen en van de schenkingen doet geen afbreuk aan de rechten van derden te goeder trouw.
  In hetzelfde geval kan de echtgenoot degene die het kind erkent, geheel of ten dele van de erfopvolging uitsluiten, met uitzondering van het erfrecht dat hij krachtens artikel 915bis, § 2, bezit.
  In alle gevallen waarbij uit de vaststelling van de afstamming blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, gelden dezelfde gevolgen als die welke het eerste lid aan een vrijwillige erkenning verbindt en de echtgenoot kan het recht uitoefenen dat hem bij het derde lid wordt verleend.

  Art. 334quater. [1 In geval van betwisting van de afstamming, een nietigverklaring van een frauduleuze erkenning of een nietigverklaring van een akte van de burgerlijke stand, in voorkomend geval naar aanleiding van een beslissing genomen op grond van artikel 463 van het Wetboek van Strafvordering, die leidt tot de vernietiging van de afstammingsband ten aanzien van een Belgische ouder, spreekt de rechter zich uit over het eventuele behoud van de Belgische nationaliteit van het kind.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 165, 105; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
  

  Art. 335. [1 § 1. Het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   De ouders kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze, draagt het kind de naam van de vader. [4 In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de vader en de naam van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de vader en de moeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.]4
  [4 De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.
   Indien de ouders samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.
   Indien een ouder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft deze de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan.]4
   § 2. Het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat, draagt de naam van zijn moeder.
   Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat, draagt de naam van zijn vader.
  [7 In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling of het handhaven van deze enige afstammingsband, wordt de naam bepaald overeenkomstig het eerste en het tweede lid.]7
   § 3. [7 ...]7
   [7 Indien de afstamming van vaderszijde of van moederszijde wordt vastgesteld door erkenning na de vaststelling van de afstamming ten aanzien van de andere ouder, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 op het ogenblik van de aangifte van erkenning.
   In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling van een tweede afstammingsband of de vervanging van een van deze banden, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 335ter, § 1.]7
  [7 ...]7
   § 4. [7 In alle gevallen waarin de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.]7
  [6 [7 Wanneer een keuze mogelijk is overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 ten aanzien van een meerderjarig kind, wordt de keuze uitgeoefend door deze laatste.]7
  [7 ...]7]6.]1
  [7 § 5. In geval van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam, wijzigt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft, alsook, in voorkomend geval, de akten van zijn afstammelingen in de eerste graad.]7
  
  (NOTA : bij arrest nr 2/2016 van 14-01-2016 gepubliceerd in het B.St. 14-03-2016, p. 16846-16851, heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 335,§ 1, tweede lid, derde zin, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind aan de geadopteerde vernietigd. Hij handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling tot 31 december 2016.)
  ----------
  (1)<W 2014-05-08/10, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
  (3)<W 2014-12-18/01, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<W 2016-12-25/13, art. 2, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Overgangsbepalingen : art. 4>
  (5)<W 2018-06-18/03, art. 42, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (6)<W 2018-12-21/09, art. 114, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (7)<W 2023-12-19/05, art. 9, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  
  

  Art. 335bis. [1 De overeenkomstig artikel 335, §§ 1 en 3, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde vader en moeder komt vast te staan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-08/10, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>

  Art. 335ter.[1 § 1. Het kind wiens afstamming van moederszijde en afstamming van meemoederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn moeder, ofwel de naam van zijn meemoeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   De moeder en de meemoeder kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [2 In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de moeder en de naam van de meemoeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de moeder en de meemoeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.]2
  [2 De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.
   Indien de moeder en de meemoeder samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.
   Indien de moeder of de meemoeder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft zij de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan.]2
   § 2. Indien de afstamming van meemoederszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, blijft de naam van het kind onveranderd.
   Evenwel kunnen de moeder en meemoeder samen, of kan een van hen indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind ofwel de naam van de meemoeder zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   Deze verklaring wordt afgelegd binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de erkenning of van de dag waarop een beslissing die de afstamming van meemoederszijde vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan, en voor de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind. De termijn van één jaar begint te lopen op de dag die volgt op de in de artikelen 325/6, tweede lid, en 325/8, tweede lid, bedoelde kennisgeving of betekening.
   Bij wijziging van de afstamming van meemoederszijde of van moederszijde tijdens de minderjarigheid van het kind als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 325/3, §§ 4 en 5, 325/7, §§ 3 en 4, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die in voorkomend geval is gekozen door de ouders met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1, vervatte regels.
   [3 De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het tweede lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft of wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft ten gevolge van het in het vierde lid bedoelde vonnis.]3
   § 3. Indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.
  [4 Bij vaststelling van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 325/3, §§ 4 en 5, 325/7, §§ 3 en 4, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die laatstgenoemde in voorkomend geval heeft gekozen met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1, vervatte regels.
   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop het vonnis betrekking heeft, ten gevolge van het in het tweede lid bedoelde vonnis.]4
   § 4. De overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde moeder en meemoeder komt vast te staan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-12-18/01, art. 16, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> in plaats van de wijziging van art. 335 door <W 2014-05-05/08, art. 28, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-12-25/13, art. 3, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Overgangsbepalingen : art. 4>
  (3)<W 2018-06-18/03, art. 43, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 115, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 335ter TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 § 1. Het kind wiens afstamming van moederszijde en afstamming van meemoederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn moeder, ofwel de naam van zijn meemoeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   De moeder en de meemoeder kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [2 In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de moeder en de naam van de meemoeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de moeder en de meemoeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.]2
  [2 De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.
   Indien de moeder en de meemoeder samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.
   Indien de moeder of de meemoeder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft zij de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan.]2
   § 2. [5 ...]5
  [5 Indien de afstamming ten aanzien van de meemoeder door erkenning wordt vastgesteld na de vaststelling van de afstamming van moederszijde, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 op het ogenblik van de aangifte van erkenning.
   In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling van een tweede afstammingsband of de vervanging van een van deze banden, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1.]5
  [5 ...]5
   § 3. [5 In alle gevallen waarin de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.]5
  [4 [5 Wanneer een keuze mogelijk is overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 ten aanzien van een meerderjarig kind, wordt de keuze uitgeoefend door deze laatste.]5
  [5 ...]5]4
   § 4. De overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde moeder en meemoeder komt vast te staan.]1
  [5 § 5. In geval van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam, wijzigt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft, alsook, in voorkomend geval, de akten van zijn afstammelingen in de eerste graad.]5
  

----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-12-18/01, art. 16, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> in plaats van de wijziging van art. 335 door <W 2014-05-05/08, art. 28, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-12-25/13, art. 3, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Overgangsbepalingen : art. 4>
  (3)<W 2018-06-18/03, art. 43, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 115, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (5)<W 2023-12-19/05, art. 10, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Art. 335quater. [1 In afwijking van de artikelen 335, §§ 1 en 3, en 335ter, §§ 1 en 2, kunnen de vader en de moeder of de moeder en de meemoeder, naargelang het geval, de naam van het kind kiezen op het tijdstip van de verklaring van keuze van het toepasselijke recht, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze.
   [2De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 65, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 43, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 335quinquies TOEKOMSTIG RECHT.

[1 e rechter neemt in zijn vonnis akte van de gekozen of door de wet vastgestelde naam van het kind in alle gevallen van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam.]1

----------
  (1)<W 2023-12-19/05, art. 11, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  Art. 335sexies TOEKOMSTIG RECHTsexies. [1 § 1. De naam van de ouder die is gekozen of vastgelegd ter gelegenheid van een verandering van afstamming overeenkomstig de artikelen 335, §§ 2 tot 4, en 335ter, §§ 2 en 3, geldt ook geheel of ten dele voor de afstammelingen in de eerste graad die zijn geboren voor deze verandering, indien het de naam van die ouder is die hun werd toegekend of die een deel van de dubbele naam die hun werd gegeven vormt. De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt daarvan onmiddellijk een akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die daarop betrekking hebben.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt die naam aan het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, enkel toegekend met diens instemming. Op verzoek van het kind, in voorkomend geval bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger indien het een niet-ontvoogde minderjarige betreft, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand daarvan een akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die daarop betrekking hebben. Het verzoek wordt ingediend in het jaar dat volgt op de dag waarop de beslissing inzake de afstamming van de ouder of de akte van erkenning hem werd medegedeeld of betekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2023-12-19/05, art. 12, 103; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
  

  HOOFDSTUK 6. - VORDERING TOT UITKERING VOOR LEVENSONDERHOUD, OPVOEDING EN PASSENDE OPLEIDING.

  Art. 336.[1 Het kind wiens afstamming van vaderszijde niet vaststaat, kan van degene die gedurende het wettelijke tijdvak van de verwekking met zijn moeder gemeenschap heeft gehad, een onderhoudsbijdrage vorderen op grond van artikel 203, § 1.]1
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 7, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>

  Art. 337. <W 31-03-1987, art. 38> § 1. De vordering komt aan het kind persoonlijk toe. (...). <W 2006-07-01/75, art. 22, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 2. De vordering gaat niet over op de erfgenamen van het kind. Deze kunnen echter de begonnen rechtsvordering voortzetten.
  § 3. Na het overlijden van de persoon die gedurende het wettelijk tijdvak van de verwekking met de moeder gemeenschap heeft gehad, kan de vordering worden voortgezet maar niet meer ingesteld tegen zijn erfgenamen.

  Art. 338.<W 31-03-1987, art. 38> § 1. De eiser biedt de [2 familierechtbank]2 een verzoekschrift aan, bevattende een beknopte opgave van de feiten en vergezeld van de bewijsstukken, zo die er zijn.
  [2 In voorkomend geval verwijst de rechtbank de vordering naar de kamer voor minnelijke schikking, [3 overeenkomstig artikel [4 734/1, § 2]4 van het Gerechtelijk Wetboek]3.]2
  § 2. Indien de verweerder het bestaan heeft erkend van de gemeenschap die tot grondslag dient van de vordering en indien de partijen het eens zijn over het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud, maakt de [2 rechtbank]2 daarvan proces-verbaal op.
  [2 ...]2.
  § 3. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-02/35, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 10-07-2010>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 39, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 44, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2018-06-15/03, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
  (4)<W 2023-12-19/05, art. 13, 103; Inwerkingtreding : 06-01-2024>

  Art. 338bis. <W 31-03-1987, art. 38> De vordering wordt afgewezen indien de verweerder door alle wettelijke middelen het bewijs levert dat hij de vader niet is.

  Art. 339.[1 De artikelen 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 8, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>

  Art. 339bis.<W 31-03-1987, art. 38> De last van de uitkering gaat over op de nalatenschap van de uitkeringsplichtige overeenkomstig artikel [1 205bis, §§ 3, 4 en 6 ]1.
  De uitkering kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 209.
  ----------
  (1)<W 2012-12-10/14, art. 5, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

  Art. 340. <W 31-03-1987, art. 38> De uitkering is niet meer verschuldigd zodra de afstamming van vaderszijde vaststaat ten aanzien van een ander dan de uitkeringsplichtige of indien het kind geadopteerd wordt.

  Art. 341. <W 31-03-1987, art. 38>. Een vonnis waarbij de verweerder krachtens artikel 336 wordt veroordeeld tot het betalen van een uitkering, heeft dezelfde gevolgen als de vaststelling van het vaderschap, wat de huwelijksbeletselen betreft.

  Art. 342. (Opgeheven) <W 31-03-1987, art. 38>

  TITEL VIII. - Adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  HOOFDSTUK I. - Intern recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Afdeling 1. - Algemene bepaling. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 343.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> § 1. Er wordt verstaan onder :
  a) adoptant : een persoon, echtgenoten (...), of samenwonenden (...); <W 2006-05-18/44, art. 2, 1., 027; Inwerkingtreding : 30-06-2006>
  b) (samenwonenden : twee personen (...) die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of twee personen (...) die op een permanente en affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar op het tijdstip van de indiening van het verzoek om adoptie, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap [1 ...]1 zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor [3 de familierechtbank]3 geen ontheffing kan verlenen;) <W 2004-12-27/30, art. 241, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2005> <W 2006-05-18/44, art. 2, 2., 027; Inwerkingtreding : 30-06-2006>
  [2 b/1) voormalige partner : de voormalige echtgenoot of de voormalige wettelijk samenwonende, of een van de gescheiden personen die op een permanente en affectieve wijze hebben samengewoond gedurende ten minste drie jaar, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor [3 de familierechtbank]3 geen ontheffing kan verlenen;]2
  c) kind : een persoon van minder dan achttien jaar.
  § 2. Er bestaan twee vormen van adoptie : de gewone adoptie en de volle adoptie.
  ----------
  (1)<W 2010-06-02/24, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 01-07-2010>
  (2)<W 2017-02-20/17, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Afdeling 2. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide vormen van adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  § 1. Voorwaarden voor adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  A. Grondvoorwaarden. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 344-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Adopties moeten steeds gegrond zijn op wettige redenen en ingeval zij betrekking hebben op een kind kunnen zij slechts plaatsvinden in het hoger belang van dat kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen.

  Art. 344-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een persoon van wie de afstamming van moederszijde vaststaat, kan niet door zijn moeder worden geadopteerd. Een persoon van wie de afstamming van vaderszijde vaststaat, kan niet door zijn vader worden geadopteerd.

  Art. 344-3. [1 Een persoon kan het kind van zijn voormalige partner adopteren voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn :
   1° het kind werd geadopteerd door de voormalige partner tijdens het huwelijk of een, adoptieve of andere, afstammingsband werd vastgesteld tussen het kind en de voormalige partner tijdens de wettelijke samenwoning of tijdens het samenleven bedoeld in artikel 343, § 1, b/1);
   2° het kind heeft slechts één vastgestelde afstammingsband; en
   3° die persoon onderhoudt met het kind een duurzame feitelijke relatie, zowel op affectief als op materieel vlak.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-02-20/17, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  B. Leeftijd. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 345.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten moeten de leeftijd van vijfentwintig jaar hebben bereikt en ten minste vijftien jaar ouder zijn dan de geadopteerde.
  Het volstaat evenwel de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt en ten minste tien jaar ouder te zijn dan de geadopteerde wanneer het gaat om een afstammeling in de eerste graad of om een geadopteerde van de echtgenoot [1 , van de samenwonende of van de voormalige partner]1, zelfs overleden, van de adoptant.
  Deze voorwaarden moeten vervuld zijn op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot adoptie.
  ----------
  (1)<W 2017-02-20/17, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  C. Geschiktheid. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 346-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten die een kind wensen te adopteren moeten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren.
  Een persoon die daartoe over de vereiste sociaal-psychologische eigenschappen beschikt, is geschikt om te adopteren.

  Art. 346-1/1. [1 De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats ook in België heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een adoptie aan te gaan.
   In afwijking van het eerste lid, moet de adoptant geen vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat hij bekwaam en geschikt is om te adopteren alvorens hij de procedure tot totstandkoming van de adoptie opstart, wanneer hij een kind wenst te adopteren :
   1° dat met hem, met zijn echtgenoot, met de persoon met wie hij samenwoont of met zijn voormalige partner, zelfs overleden, verwant is tot in de derde graad; of
   2° met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, het dagelijkse leven heeft gedeeld; of
   3° met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, een duurzame sociale en affectieve band tot stand heeft gebracht.
   In die gevallen wordt de geschiktheid van de adoptant door de familierechtbank beoordeeld tijdens de procedure tot totstandkoming van de adoptie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  

  Art. 346-1/2. [1 De geschiktheid wordt door de familierechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek.
   Wanneer de procedure tot totstandkoming van de adoptie betrekking heeft op een kind bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, heeft het maatschappelijk onderzoek dat wordt bevolen zowel betrekking op de geschiktheid van de kandidaat-adoptant als op het belang van het in de procedure bedoelde kind om te worden geadopteerd.
   Wanneer de adoptant een in artikel 346-1/1, tweede lid, 1°, bedoeld kind wenst te adopteren, beslist de rechter over de opportuniteit om al dan niet dat maatschappelijk onderzoek te bevelen.
   Om de geschiktheid van de adoptant te beoordelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  

  Art. 346-2.[1 Vooraleer over hun geschiktheid wordt geoordeeld, moeten, in alle gevallen, de persoon of personen die een kind wensen te adopteren, de voorbereiding hebben gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt verstrekt, en die meer bepaald de informatie inhoudt over de stappen in de procedure, de juridische en de andere gevolgen van de adoptie, en over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie.
   De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die voornoemde voorbereiding reeds gevolgd hebben bij een vorige adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de familierechtbank is erkend. De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren.]1
  ----------
  (1)<W 2017-07-06/24, art. 4, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 346-2/1. [1 De federale centrale autoriteit bedoeld in artikel 360-1, 2°, stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bedoeld in artikel 360-1, 3°, onverwijld de beslissingen die haar in afschrift zijn toegezonden door de griffier van de familierechtbank of van het hof van beroep, met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 5, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  

  D. Nieuwe adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 347-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 Een persoon die]1 reeds is geadopteerd, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone dan wel om een volle adoptie, kan nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als [1 , in geval van een kind,]1 van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel :
  1° de vorige adoptant of adoptanten overleden zijn;
  2° de vorige adoptie herzien is of de vorige gewone adoptie ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten herroepen is;
  3° zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken.
  ----------
  (1)<W 2017-02-20/17, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 347-2.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een persoon die reeds door twee adoptanten geadopteerd is, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone of om een volle adoptie, kan door de nieuwe echtgenoot [1 , de nieuwe samenwonende of de voormalige partner]1 nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel :
  1° de andere vorige adoptant overleden is;
  2° de vorige gewone adoptie ten aanzien van de andere adoptant herroepen is;
  3° zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken.
  ----------
  (1)<W 2017-02-20/17, art. 7, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 347-3.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 Na de opmaak van de akte van adoptie op basis van]1 een vonnis waarbij de gewone adoptie van een kind wordt uitgesproken, kunnen de adoptant of de adoptanten een verzoekschrift indienen dat erop is gericht deze adoptie in een volle adoptie om te zetten. Deze omzetting wordt slechts toegestaan indien alle voorwaarden, inzonderheid deze betreffende de toestemming, gesteld voor het totstandkomen van de volle adoptie, zijn vervuld.
  ----------
  (1)<W 2023-09-13/08, art. 49, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  E. Toestemmingen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 348-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die op het tijdstip van de uitspraak van het vonnis van adoptie, de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, moet in zijn adoptie toestemmen of daarin hebben toegestemd.
  [1 In afwijking van het eerste lid is de toestemming niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de meerderjarige persoon wilsonbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval de meerderjarige persoon, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn adoptie in te stemmen. De meerderjarige persoon die zijn mening zelfstandig kan uiten wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval de meerderjarige persoon zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van die meerderjarige persoon. De rechter hecht passend belang aan deze mening.
   De toestemming is evenmin vereist als de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de minderjarige geen onderscheidingsvermogen heeft. ]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 14, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 348-2.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptant, een van de adoptanten of de geadopteerde gehuwd is en niet van tafel en bed is gescheiden of samenwoont op het tijdstip van verschijning voor de [2 familierechtbank]2 die over het verzoekschrift tot adoptie uitspraak moet doen, moet zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenwoont in de adoptie toestemmen, [1 behalve indien deze vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of ingeval de [2 familierechtbank]2 oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is]1).
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 15, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2013-07-30/23, art. 42, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 348-3.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de afstamming van een kind [1 ...]1 ten aanzien van zijn moeder en van zijn vader vaststaat, moeten beiden in de adoptie toestemmen. Indien echter een van hen [1 vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft, in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is]1, is de toestemming van de andere voldoende.
  Wanneer de afstamming van een kind [1 ...]1 slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat, dient enkel deze in de adoptie toe te stemmen.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 16, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 348-4.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Zowel de moeder als de vader kunnen hun toestemming slechts geven twee maanden na de geboorte van het kind.
  Zij worden over de adoptie en de gevolgen van hun toestemming geïnformeerd door de [1 familierechtbank]1 voor wie de toestemming dient te worden gegeven en door haar sociale dienst.
  Deze informatie heeft inzonderheid betrekking op de rechten, de bijstand en de voordelen waarop de families, de vaders en moeders, al dan niet alleenstaand, en hun kinderen bij wet of decreet aanspraak kunnen maken, alsook op de middelen waarop een beroep kan worden gedaan om sociale, financiële, psychologische of andere problemen die hun situatie meebrengt, op te lossen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 43, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 348-5.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de afstamming van een kind of [1 ...]1 niet vaststaat of wanneer de vader en de moeder van een kind [1 ...]1, of de enige ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, overleden zijn, [1 vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben of in de onmogelijkheid verkeren om hun wil te kennen te geven of wilsonbekwaam zijn]1, wordt de toestemming door de voogd gegeven. <W 2007-05-09/44, art. 36, 6°, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  In geval van adoptie door de voogd, wordt de toestemming gegeven door de toeziende voogd. Ingeval de belangen van de toeziende voogd tegenstrijdig zijn met die van de minderjarige, wordt de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 17, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 348-5/1. [1 In afwijking van de artikelen 348-3 en 348-5 wordt, in geval van adoptie zoals bedoeld in artikel 361-5, de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 66, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 348-6.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Voor de nieuwe adoptie van een kind [1 dat]1 voorheen op gewone wijze is geadopteerd, zijn vereist :
  1° de toestemming van de personen die in de vorige adoptie hebben toegestemd;
  2° de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten, behalve indien de vorige adoptie ten aanzien van die persoon of personen herroepen of herzien is.
  [1 Indien een van die personen vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is]1, is zijn toestemming niet vereist. De toestemming van de oorspronkelijke vader of moeder, van de voogd en van de toeziende voogd, van de echtgenoot van de geadopteerde, of van de persoon met wie hij samenwoont, die vroeger onverantwoord geweigerd hebben in de adoptie toe te stemmen, evenals die van de vader en de moeder wanneer het kind door hen verlaten werd verklaard, is evenmin vereist.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 18, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 348-7.[1 Voor de nieuwe adoptie van een kind dat voorheen ten volle is geadopteerd, is de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten vereist, behalve indien zij vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben, in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven, wilsonbekwaam zijn, of indien de vorige adoptie ten aanzien van hen is herzien. ]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 19, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 348-8.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is, kan zulks doen door middel van ofwel :
  1° een persoonlijke verklaring gedaan voor de [1 familierechtbank]1 die het verzoekschrift tot adoptie behandelt en waarvan deze een proces-verbaal opstelt;
  2° een akte verleden ten overstaan van een notaris naar keuze of ten overstaan van de vrederechter van zijn woonplaats.
  Er moet nader worden bepaald dat de toestemming wordt gegeven voor een gewone adoptie of voor een volle adoptie.
  De intrekking van de toestemming is slechts mogelijk tot het tijdstip van de uitspraak van het vonnis en, ten laatste, zes maanden na de indiening van het verzoekschrift tot adoptie en dient te geschieden in dezelfde vorm als vereist is voor de toestemming in de adoptie.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 44, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 348-9. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ieder lid van de oorspronkelijke familie van het kind van wie de toestemming vereist is, kan in de akte of in de verklaring houdende zijn toestemming nader bepalen dat :
  1° hij de identiteit van de adoptant of van de adoptanten niet wenst te kennen; in dat geval, wijst hij een persoon aan die hem in het kader van de procedure zal vertegenwoordigen; of dat
  2° hij later in de procedure niet wenst tussenbeide te komen; in dat geval, wijst hij eveneens een persoon aan die hem zal vertegenwoordigen.
  De persoon die gebruik maakt van een van de in het vorige lid bedoelde mogelijkheden doet keuze van woonplaats.

  Art. 348-10.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder van wie de toestemming vereist is en die niet in de adoptie wenst toe te stemmen, kan zijn weigering te kennen geven door middel van ofwel :
  1° een persoonlijke verklaring gedaan voor de [1 familierechtbank]1 die het verzoekschrift tot adoptie behandelt en waarvan deze een proces-verbaal opstelt;
  2° een akte verleden ten overstaan van een notaris naar keuze of ten overstaan van de vrederechter van zijn woonplaats.
  Niet-verschijning voor de rechtbank na door de griffier bij gerechtsbrief te zijn opgeroepen, wordt als weigering van de toestemming beschouwd.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 45, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 348-11.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ingeval een persoon die overeenkomstig de artikelen 348-2 tot 348-7 in de adoptie moet toestemmen, dit weigert te doen, kan de adoptie op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van het openbaar ministerie toch worden uitgesproken indien de [1 familierechtbank]1 van oordeel is dat de toestemming op onverantwoorde wijze is geweigerd.
  [2 Wanneer evenwel de vader of de moeder van het kind weigert in de adoptie toe te stemmen, kan de rechtbank de adoptie pas uitspreken wanneer na een grondig maatschappelijk onderzoek gebleken is dat deze persoon zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, behalve wanneer het gaat om een nieuwe adoptie of wanneer het gaat om de adoptie van het kind of van het adoptief kind van een echtgeno(o)t(e), van een samenwonende partner of van een voormalige partner ten aanzien van wie een gemeenschappelijk ouderlijk engagement bestaat.]2
  [2 Om het onverantwoorde karakter te beoordelen van de weigering om toestemming te verlenen, houdt de rechtbank rekening met het belang van het kind.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 46, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2017-02-20/17, art. 8, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  § 2. Gevolgen van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 349-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een adoptie uitgesproken bij een beslissing [1 waarvan een akte van adoptie werd opgemaakt]1 overeenkomstig artikel 1231-19 van het Gerechtelijk Wetboek, heeft gevolgen vanaf de neerlegging van het verzoekschrift.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 44, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 349-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten kunnen in de loop van de procedure aan de rechtbank vragen dat de voornamen van de geadopteerde worden gewijzigd. Indien de geadopteerde de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, moet hij in deze wijziging toestemmen.

  Art. 349-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een adoptie kan niet bij wege van nietigheid worden bestreden.

  § 3. Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde na de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 350. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant of van een van de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt vanaf dat tijdstip en voor de toekomst een einde aan de adoptie ten aanzien van die adoptant of van die adoptanten.
  Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt daaraan geen einde. Indien het om een gewone adoptie gaat, heeft deze afstamming gevolgen voorzover deze niet strijdig zijn met die van de adoptie. Indien het een volle adoptie betreft, heeft die afstamming slechts de toepassing van de verbodsbepalingen inzake het huwelijk bedoeld in de artikelen 161 tot 164 tot gevolg.

  § 4. Herziening van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 351.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Uitsluitend wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de adoptie is totstandgekomen ingevolge de ontvoering van, de verkoop van of de handel in kinderen, wordt de herziening van het vonnis waarbij deze adoptie is uitgesproken, ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten gevorderd door het openbaar ministerie.
  De herziening kan eveneens worden gevorderd door een persoon die tot de derde graad deel uitmaakt van de biologische familie van het kind.
  [3 In afwijking van het eerste en het tweede lid kan de herziening enkel door de geadopteerde gevorderd worden wanneer deze laatste meerderjarig is.]3
  [2 Indien het bewijs van de feiten als bedoeld in het eerste lid is geleverd, verklaart de familierechtbank dat de adoptie wordt herzien.]2
  [2 De adoptie heeft geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de akte van herziening van adoptie.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 47, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 45, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2024-03-27/02, art. 52, 105; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

  § 5. Tussenpersonen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 352. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Niemand kan in het kader van een adoptie als tussenpersoon optreden zonder daartoe vooraf door de bevoegde gemeenschap te zijn erkend.

  Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan iedere vorm van adoptie <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-59-2005>

  § 1. Gewone adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  A. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 353-1.[1 De adoptie verleent aan de geadopteerde in plaats van zijn naam, die van zijn adoptant.
   In geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden draagt de geadopteerde ofwel de naam van een van de adoptanten, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   De partijen kunnen evenwel de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt, voorafgegaan of gevolgd door de naam van de adoptant, of in geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden, door de naam van een van de adoptanten, die zij kiezen overeenkomstig het tweede lid. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant(en).
   Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun keuze te kennen geven.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-08/10, art. 4, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>

  Art. 353-2.[1 § 1. In geval van adoptie van het kind of adoptief kind [2 van een echtgenoot, van een samenwonende of van een voormalige partner]2, draagt de geadopteerde ofwel de naam [2 van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner]2, ofwel de naam van de adoptant, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
  [3 De partijen kunnen de rechtbank evenwel vragen dat de geadopteerde één van zijn namen behoudt, voorafgegaan of gevolgd door één naam van de adoptant of van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant of voor de echtgenoot, voor de samenwonende of voor de voormalige partner.]3
   Indien de naam van de geadopteerde bij de vorige adoptie vervangen werd door die van de adoptant, kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt. De partijen kunnen de rechtbank ook verzoeken dat de nieuwe naam van de geadopteerde voortaan samengesteld wordt uit de naam die hij bij die vorige adoptie heeft gekregen, voorafgegaan of gevolgd door die van de nieuwe adoptant.
   Indien de naam van de geadopteerde bij de vorige adoptie overeenkomstig artikel 353-1, derde lid, samengesteld was uit de naam van de adoptant en de naam van de geadopteerde, kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt. De partijen kunnen de rechtbank ook verzoeken dat de nieuwe naam van de geadopteerde wordt samengesteld uit de naam van de geadopteerde en de naam van de adoptant, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun keuze te kennen geven.
   § 2. In geval van nieuwe adoptie zoals bedoeld in artikel 347-1, wordt de overdracht van de naam geregeld door artikel 353-1.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-08/10, art. 5, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
  (2)<W 2017-02-20/17, art. 9, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (3)<W 2017-07-06/24, art. 67, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 353-3.<W 2006-05-18/44, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 30-06-2006> Is de geadopteerde ouder dan achttien jaar, dan kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de naam van de geadopteerde onveranderd blijft [1 ...]1 .
  ----------
  (1)<W 2014-05-08/10, art. 6, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>

  Art. 353-4.
  <Opgeheven bij W 2014-05-08/10, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>

  Art. 353-4bis.[1 De door de adoptant of de adoptanten gekozen naam geldt ook voor de later door hen geadopteerde kinderen.
   Het eerste lid is evenwel niet van toepassing wanneer de adoptanten een naam aan een geadopteerd kind toekennen overeenkomstig de artikelen 353-1, derde lid, 353-2, § 1, tweede lid tot vierde lid, en 353-3.]1
  ----------
  (1)<W 2017-07-06/24, art. 68, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 353-5.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Voor de verzoeken bedoeld in de artikelen [2 artikelen 353-1, derde lid, [3 353-2, § 1, tweede tot vierde lid]3, en 353-3]2 is de instemming vereist van de adoptant of van de adoptanten, van de geadopteerde ouder dan twaalf jaar en indien hij minder dan achttien jaar oud is, van de personen die krachtens de artikelen 348-3, 348-5, 348-6 of 348-7, moeten toestemmen in de adoptie.
  Bij gebreke van overeenstemming beslist de [1 familierechtbank]1 in het hoger belang van het kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 48, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2014-05-08/10, art. 9, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
  (3)<W 2017-07-06/24, art. 69, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 353-6.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De naamsverandering van de -geadopteerde als gevolg van de adoptie, geldt mede voor diens afstammelingen, zelfs geboren vóór de adoptie.
  De afstammelingen in de eerste graad ouder dan achttien jaar kunnen evenwel verklaren hun naam voor zichzelf en voor hun afstammelingen te behouden. Dit recht wordt uitgeoefend door hiertoe, binnen de vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 1231-4, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, een verzoekschrift te richten aan de [1 familierechtbank]1 die over de adoptie uitspraak moet doen. Akte van de wil de naam te behouden wordt verleend in het beschikkend gedeelte van het vonnis.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 49, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 353-7. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptie heeft van rechtswege geen enkel adelrechtelijk gevolg.

  Art. 353-8.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant is ten aanzien van de geadopteerde bekleed met de rechten van het ouderlijk gezag, met inbegrip van het wettelijk genot, het recht om zijn ontvoogding te vorderen en toe te stemmen in zijn huwelijk.
  Wanneer de adoptant overlijdt [1 , vermoedelijk afwezig is, in de onmogelijkheid verkeert het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam is]1, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 20, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 353-9.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij adoptie door echtgenoten of samenwonenden, of ingeval de geadopteerde het kind of het adoptief kind is van de echtgenoot van de adoptant [2 , van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant]2, wordt het ouderlijk gezag gezamenlijk door [2 beide echtgenoten, samenwonenden of voormalige partners]2 uitgeoefend. De bepalingen van dit boek, titel IX, zijn van overeenkomstige toepassing.
  Wanneer de beide adoptanten overlijden [1 afwezig zijn, in de onmogelijkheid verkeren het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam zijn]1, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 21, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2017-02-20/17, art. 10, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 353-10.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij overlijden van de adoptant of van de adoptanten, kunnen de moeder en de vader van het geadopteerde kind gezamenlijk of alleen aan de [1 familierechtbank]1 vragen dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Wordt dit verzoek ingewilligd, dan neemt de voogdij waarin voorheen was voorzien een einde.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 50, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 353-11.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 22, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 353-12. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De band van verwantschap die uit de adoptie ontstaat, strekt zich uit tot de afstammelingen van de geadopteerde.

  Art. 353-13.[1 Het huwelijk is verboden :
   1° tussen de adoptant en de geadopteerde of zijn afstammelingen;
   2° tussen de geadopteerde en de vorige echtgenoot van de adoptant;
   3° tussen de adoptant en de vorige echtgenoot van de geadopteerde;
   4° tussen de adoptieve kinderen van een zelfde adoptant;
   5° tussen de geadopteerde en de kinderen van de adoptant.
   [2 De familierechtbank]2 kan om gewichtige redenen ontheffing verlenen van de in het eerste lid, 2° tot 5°, vermelde verbodsbepalingen.]1
  [2 De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen.]2
  ----------
  (1)<W 2010-06-02/24, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-07-2010>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>

  Art. 353-14.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten zijn levensonderhoud verschuldigd aan de geadopteerde en aan diens afstammelingen indien zij behoeftig zijn. [1 Artikel 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]1
  De geadopteerde en zijn afstammelingen zijn levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten, indien zij behoeftig zijn : indien de geadopteerde zonder afstammelingen sterft, is zijn nalatenschap levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten ingeval deze personen ten tijde van het overlijden behoeftig zijn. Artikel [2 205bis, §§ 3 tot 6]2, is van toepassing op deze verplichting tot levensonderhoud.
  De verplichting tot uitkering van levensonderhoud blijft bestaan tussen de geadopteerde en zijn ouders. Deze laatsten zijn aan de' geadopteerde evenwel alleen levensonderhoud verplicht indien hij dit niet kan verkrijgen van de adoptant of adoptanten.
  Ingeval een persoon het kind of het adoptief kind van zijn echtgenoot [3 , van de persoon met wie hij samenwoont of van zijn voormalige partner]3, adopteert, zijn zowel de adoptant als zijn echtgenoot [3 , de persoon met wie hij samenwoont of zijn voormalige partner]3 hem overeenkomstig artikel 203 levensonderhoud verschuldigd. [1 Artikel 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2010-03-19/05, art. 9, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
  (2)<W 2012-12-10/14, art. 6, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
  (3)<W 2017-02-20/17, art. 11, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 353-15.
  <Opgeheven bij W 2022-01-19/18, art. 58, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 353-16.
  <Opgeheven bij W 2022-01-19/18, art. 58, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 353-17.
  <Opgeheven bij W 2022-01-19/18, art. 58, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 353-18.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, houden de gevolgen van de eerste adoptie, met uitzondering van de huwelijksbeletsels, van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip dat de gevolgen van de nieuwe adoptie van kracht worden. Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 3°, een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, geldt zulks ook ten aanzien van de vorige adoptant, zo deze niet de echtgenoot van de nieuwe adoptant is [1 , de persoon met wie deze laatste samenwoont of de voormalige partner]1.
  Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 1° of 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige volle adoptie, blijven de gevolgen van de eerste adoptie slechts bestaan voor zover zij niet strijdig zijn met die van de nieuwe adoptie. Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 1° of 3°, een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige volle adoptie, geldt dit ook ten aanzien van de vorige adoptant, zo deze niet de echtgenoot van de nieuwe adoptant is of de persoon met wie deze laatste samenwoont.
  ----------
  (1)<W 2017-02-20/17, art. 12, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  B. Herroeping. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 354-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De herroeping van de gewone adoptie kan om zeer gewichtige redenen worden uitgesproken op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, van de geadopteerde of van de procureur des Konings.
  In geval van gewone adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden kan de [1 familierechtbank]1 de herroeping uitspreken ten aanzien van slechts een van hen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 51, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 354-2.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij herroeping van de gewone adoptie van een kind ten aanzien van de adoptant of van de adopterende echtgenoten of samenwonenden, kunnen de vader en de moeder of een van hen vragen dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Bij gebreke van een dergelijk verzoek of indien het wordt afgewezen, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II. [2 In dit geval stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de bevoegde vrederechter onmiddellijk in kennis van de opmaak van de akte van herroeping van adoptie.]2
  Niettemin kunnen de moeder en de vader van het kind of een van hen, de [1 familierechtbank]1 later verzoeken dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Indien de [1 familierechtbank]1 dit toestaat, houdt de voogdij bedoeld in het vorige lid op.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 52, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 46, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 354-3.[1 De adoptie heeft geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de akte van herroeping. De huwelijksbeletsels bedoeld in artikel 353-13 blijven van toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 47, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  § 2. Volle adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  A. Leeftijdsvoorwaarde. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 355. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Volle adoptie is slechts toegestaan ten aanzien van een persoon die bij de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie minder dan achttien jaar oud is.

  B. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 356-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De volle adoptie verleent aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.
  Ondervoorbehoud van de huwelijksbeletsels omschreven in de artikelen 161 tot 164, houdt het kind dat ten volle is geadopteerd, op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren.
  Kinderen of adoptieve kinderen [1 van de echtgenoot van de adoptant, van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant]1, zelfs overleden, houden evenwel niet op te behoren tot de familie van [1 die echtgenoot, van de persoon met wie hij samenwoont of van de voormalige partner]1. Indien deze nog in leven is, wordt het ouderlijk gezag over de geadopteerde gezamenlijk uitgeoefend door de adoptant en [1 die echtgenoot, persoon met wie hij samenwoont of voormalige partner]1.
  ----------
  (1)<W 2017-02-20/17, art. 13, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 356-2.[1 Door de volle adoptie verkrijgt het kind in plaats van zijn naam, die van de adoptant.
   In geval van gelijktijdige volle adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden, verklaren deze voor de rechtbank dat de geadopteerde ofwel de naam van een van de adoptanten zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   In geval van volle adoptie van het kind of van het adoptief kind [3 van een echtgenoot, van een samenwonende of van de voormalige partner]3, verklaren deze voor de rechtbank dat de geadopteerde ofwel de naam [3 van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner]3, ofwel de naam van de adoptant zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
   Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun in het tweede en derde lid bedoelde keuze te kennen geven.
   [2 De door de adoptanten overeenkomstig het tweede en derde lid gekozen naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde ouders komt vast te staan.]2]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-08/10, art. 10, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
  (2)<W 2014-12-18/01, art. 3, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2017-02-20/17, art. 14, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 356-3.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een volle adoptie wordt uitgesproken, houden de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip waarop deze van de nieuwe adoptie van kracht worden, met uitzondering van de huwelijksbeletsels.
  Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 3°, een nieuwe volle adoptie wordt uitgesproken, houden de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege op te gelden ten aanzien van de vorige adoptant die niet de echtgenoot is van de nieuwe adoptant [1 , de persoon met wie deze samenwoont of de voormalige partner]1, vanaf het tijdstip waarop de nieuwe adoptie van kracht wordt, met uitzondering van de huwelijksbeletsels.
  ----------
  (1)<W 2017-02-20/17, art. 15, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

  Art. 356-4. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Volle adoptie is onherroepelijk.
  Herziening is mogelijk overeenkomstig artikel 351.

  HOOFDSTUK II. - Internationaal recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Afdeling 1. - Bijzondere bepalingen van internationaal privaatrecht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 357. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ongeacht het recht dat van toepassing is op de totstandkoming van de adoptie, moeten de voorwaarden voor adoptie gesteld in artikel 344-1 steeds vervuld zijn en moeten de adoptant of de adoptanten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren.

  Art. 358. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Art. 348-1 is van toepassing, ongeacht het recht dat van toepassing is op de toestemming van de geadopteerde.
  Volle adoptie kan in België slechts plaatsvinden indien, ingeval zulks vereist is, het kind, zijn moeder, zijn vader of zijn wettelijke vertegenwoordiger hebben toegestemd in een adoptie die tot gevolg heeft dat de bestaande band van afstamming tussen het kind en zijn moeder en vader wordt verbroken.

  Art. 359-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, openbaar of particulier, die in het kader van een adoptie als tussenpersoon optreedt, dient te voldoen aan de voorwaarden die hem door het recht van de Staat onder wiens bevoegdheid hij valt worden opgelegd.

  Art. 359-2.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptie van een kind die in het buitenland heeft plaatsgevonden en in België is erkend, de bestaande band van afstamming niet verbreekt, kan zij in België in een volle adoptie worden omgezet indien de toestemmingen bedoeld in artikel 361-4, 1°, b) en c), zijn gegeven of worden gegeven met het oog op een adoptie met dergelijke gevolgen.
  [1 Wanneer de oorspronkelijke afstamming van het kind niet vaststaat of wanneer de vader en de moeder van het kind, of de enige ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, overleden zijn, vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben of in de onmogelijkheid verkeren om hun wil te kennen te geven of wilsonbekwaam zijn en het kind geen wettelijke vertegenwoordiger heeft in de Staat van herkomst, wordt in afwijking van artikel 361-4, 1°, c), de toestemming tot de omzetting in volle adoptie gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-19/05, art. 14, 103; Inwerkingtreding : 06-01-2024>

  Art. 359-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (...) de bepalingen van deze afdeling die op adoptie van toepassing zijn, gelden voor de omzetting van een adoptie die niet voor gevolg heeft gehad de bestaande band van afstamming te verbreken in een volle adoptie. <W 2004-07-16/31, art. 131, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 359-4. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij herroeping van een adoptie zijn de beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 363-4 van toepassing.

  Art. 359-5. (Opgeheven) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 359-6. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De nietigheid van een adoptie kan in België niet worden uitgesproken, zelfs niet indien het recht van de Staat waar zij is totstandgekomen dit toestaat.

  Afdeling 2. - Totstandkoming van een adoptie die de interlandelijke overbrenging van een kind onderstelt. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  § 1. Definities. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 360-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> In deze afdeling wordt verstaan onder :
  1° "het Verdrag" : het Verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie, gedaan te 's Gravenhage op 29 mei 1993;
  2° "federale centrale autoriteit" : de autoriteit aangewezen door de Minister van Justitie om in België de opdrachten van een centrale autoriteit te verrichten zoals die in het Verdrag zijn omschreven en waarmee zij op grond van dit Wetboek wordt belast, alsook alle andere taken waarmee dit wetboek haar belast;
  3° "centrale autoriteit van de gemeenschap" : de autoriteit aangewezen door de bevoegde gemeenschap;
  4° "erkende adoptiedienst" : elke rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden gesteld om als tussenpersoon inzake adoptie te kunnen optreden en die door de bevoegde gemeenschap is erkend;
  5° "Staat van herkomst" : de Staat waar het kind op het tijdstip van de vaststelling van zijn adopteerbaarheid zijn gewone verblijfplaats heeft;
  6° "Staat van opvang" : de Staat naar welke het kind na zijn adoptie of met het oog op zijn adoptie in deze Staat werd, wordt of moet worden overgebracht;
  7° "bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst" of "bevoegde autoriteit van de Staat van opvang" :
  a) indien het gaat om een door het Verdrag gebonden Staat, de centrale autoriteit van die Staat in de zin van het Verdrag;
  b) indien het gaat om een niet door het Verdrag gebonden Staat, iedere autoriteit die als dusdanig door het recht van die Staat werd erkend.

  Art. 360-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing wanneer het kind :
  1° vanuit de Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in deze Staat door een persoon of door personen met gewone verblijfplaats in België, hetzij met het oog op een dergelijke adoptie in België of in deze Staat, of
  2° in België zijn gewone verblijfplaats heeft en het naar een andere Staat werd, wordt of moet worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in België door een persoon of personen met gewone verblijfplaats in die andere Staat, hetzij met het oog op een dergelijke adoptie in België of in die andere Staat, of
  3° in België verblijft zonder gemachtigd te zijn er zich te vestigen of er langer dan drie maanden te verblijven, teneinde er te worden geadopteerd door een persoon of personen die er hun gewone verblijfplaats hebben.
  De adopties bedoeld in dit artikel worden "interlandelijke adopties" genoemd.

  § 2. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 361-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een [4 ...]4 adoptie aan te gaan.
  Vooraleer hun geschiktheid wordt beoordeeld, moeten zij de voorbereiding hebben gevolgd die de bevoegde gemeenschap organiseert teneinde hen inzonderheid inlichtingen te verstrekken betreffende de verschillende stappen van de adoptieprocedure, de juridische gevolgen en de andere gevolgen van de adoptie alsook over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. [2 De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de [3 familierechtbank]3 is erkend.]2
  Deze verplichting geldt voor alle adoptanten, zelfs voor diegenen die een kind wensen te adopteren dat met hen verwant is.
  [1 De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren.]1
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/14, art. 62, 046; Inwerkingtreding : 16-01-2010>
  (2)<W 2012-06-20/15, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 20-08-2012>
  (3)<W 2013-07-30/23, art. 53, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (4)<W 2017-07-06/24, art. 6, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 361-2.[1 De federale centrale autoriteit stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap onverwijld alle beslissingen die haar overeenkomstig de artikelen 1231-1/8, 1231-1/14 en 1231-57 van het Gerechtelijk Wetboek zijn toegezonden met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie.]1
  ----------
  (1)<W 2017-07-06/24, art. 7, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 361-2/1. [1 Het rapport bedoeld in artikel 15 van het Verdrag op grond waarvan aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst voldoende gegevens ter beschikking moeten worden gesteld met betrekking tot hun persoon om haar de mogelijkheid te bieden voor ieder kind voor wie een adoptie nodig is, de persoon of personen aan te wijzen die het kind de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden, bevat gegevens inzake hun identiteit, hun wettelijke bekwaamheid, hun persoonlijke, familiale en medische toestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen en hun geschiktheid om een adoptie aan te gaan, alsmede inzake de kinderen voor wie zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.
   Wanneer een beslissing tot verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of adoptanten de geschiktheidsvoorwaarden wijzigt, wordt een tweede verslag bijgevoegd dat enkel betrekking heeft op de nieuwe voorwaarden van die beslissing.
   Ook het schriftelijk advies van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt bijgevoegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  

  Art. 361-3.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De overbrenging van het kind naar België met het oog op een adoptie kan slechts plaatsvinden en de adoptie slechts uitgesproken worden wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :
  1° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft de stukken bedoeld in artikel 361-2 bezorgd aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst;
  2° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst ontvangen :
  a) een verslag dat gegevens bevat omtrent de identiteit van het kind, zijn adopteerbaarheid, zijn persoonlijke achtergrond, zijn gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, zijn sociaal milieu [1 ...]1, alsmede zijn bijzondere behoeften; en
  b) de andere voor de adoptie vereiste stukken;
  3° de adoptant of de adoptanten hebben schriftelijk ermee ingestemd het kind met het oog op zijn adoptie ten laste te nemen;
  4° het bewijs werd geleverd dat de wet het kind toelaat of zal toelaten België binnen te komen en er permanent te verblijven;
  5° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind hebben schriftelijk hun goedkeuring gehecht aan de beslissing om het aan de adoptant of aan de adoptanten toe te vertrouwen.
  ----------
  (1)<W 2017-07-06/24, art. 9, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 361-4. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Behoudens indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap gelijkwaardige documenten aanvaardt of, ingeval het gaat om één of meerdere documenten bedoeld in 3° hieronder, indien deze autoriteit de overlegging ervan vrijstelt wanneer deze materieel onmogelijk blijkt, zijn de stukken bedoeld in artikel 361-3, eerste lid, 2°, b), de volgende :
  1° een voor eensluidend verklaard afschrift :
  a) van de akte van geboorte van het kind;
  b) van de akte houdende toestemming van het kind in de adoptie, wanneer zij vereist is;
  c) van de akten van toestemming van de andere personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming tot de adoptie is vereist;
  2° een nationaliteitsbewijs en een attest waaruit de gewone verblijfplaats van het kind blijkt;
  3° een attest waarbij de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst :
  a) verklaart dat het kind adopteerbaar is;
  b) na de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in de Staat van herkomst behoorlijk te hebben onderzocht, vaststelt dat de interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
  c) vaststelt en motiveert waarom de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of de adoptanten, eveneens aan dit belang en deze eerbied beantwoordt;
  d) bevestigt dat de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, de nodige raadgevingen hebben ontvangen en dat zij behoorlijk zijn ingelicht over de gevolgen van die toestemming, inzonderheid met betrekking tot het handhaven of het verbreken van de bestaande rechtsbanden tussen het kind en zijn oorspronkelijke familie ingevolge een adoptie;
  e) bevestigt dat zij vrij hun toestemming hebben gegeven met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat zij niet tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken;
  f) bevestigt dat de toestemmingen van de moeder en de vader, indien deze vereist zijn, gegeven werden na de geboorte van het kind;
  g) bevestigt dat het kind, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de nodige raadgevingen heeft ontvangen en dat het behoorlijk is ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming in de adoptie indien deze vereist is, en dat zijn wensen en mening in aanmerking zijn genomen;
  h) bevestigt dat de toestemming van het kind in de adoptie, indien deze vereist is, vrij werd gegeven, met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat deze niet tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken.

  Art. 361-5.<ingevoegd bij W 2005-12-06/30, art. 2; Inwerkingtreding : 26-12-2005>In afwijking van de artikelen 361-3 en 361-4 kan, ingeval het recht dat van toepassing is in de Staat van herkomst van het kind noch de adoptie noch de plaatsing met het oog op adoptie kent, de overbrenging van het kind naar België met het oog op adoptie slechts plaatsvinden en de adoptie slechts worden uitgesproken wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :
  1° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind een verslag ontvangen dat gegevens bevat over de identiteit van het kind, zijn persoonlijke achtergrond, zijn gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, zijn sociaal milieu [1 ...]1, alsmede zijn bijzondere behoeften;
  2° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de adoptant of de adoptanten de volgende stukken ontvangen :
  a) een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van het kind;
  b) een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte houdende toestemming in zijn overbrenging naar het buitenland van het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en waarin wordt bevestigd dat deze toestemming vrij werd gegeven met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat zij niet tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken;
  c) hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van overlijden van de ouders, hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van verlatenverklaring van het kind en een bewijs van het plaatsen onder de voogdij van de openbare overheid;
  d) een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst houdende totstandkoming van een vorm van voogdij over het kind door de adoptant of de adoptanten, alsmede een voor echt verklaarde vertaling van deze beslissing door een beëdigd vertaler;
  e) een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst tot machtiging van de overbrenging van het kind naar het buitenland om zich aldaar permanent te vestigen, alsmede een voor echt verklaarde vertaling van deze beslissing door een beëdigd vertaler;
  f) een bewijs dat de wet het kind toelaat of zal toelaten België binnen te komen en er permanent te verblijven;
  g) een bewijs van de nationaliteit van het kind en van zijn gewone verblijfplaats.
  3° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap is in het bezit gesteld van het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten en [1 van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie, overeenkomstig artikel 1231-1/8 van het Gerechtelijk Wetboek]1;
  4° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind hebben schriftelijk hun goedkeuring gehecht aan de beslissing om het aan de adoptant of aan de adoptanten toe te vertrouwen.
  ----------
  (1)<W 2017-07-06/24, art. 10, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 361-6. <ingevoegd bij W 2005-12-06/30, art. 3; Inwerkingtreding : 26-12-2005> De centrale autoriteiten van de gemeenschappen delen onverwijld aan de federale centrale autoriteit de buitenlandse beslissingen mee bedoeld in de artikelen 361-3 en 361-5 op grond waarvan de overbrenging van het kind van de Staat van herkomst naar België toegelaten werd met het oog op adoptie.

  § 3. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in België. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 362-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de bevoegde autoriteit van een andere Staat aan de federale centrale autoriteit een verslag heeft toegestuurd over een persoon of personen die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in België heeft, bezorgt zij het binnen veertien dagen aan de centrale autoriteit van de gemeenschap.

  Art. 362-2.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een kind dat zijn gewone verblijfplaats in België heeft, kan slechts worden geadopteerd door een persoon of personen die hun gewone verblijfplaats in een andere Staat hebben indien de [1 familierechtbank]1 bij wie de procedure aanhangig is gemaakt volgens artikel 1231-34 van het Gerechtelijk Wetboek :
  1° op grond van een door haar bevolen maatschappelijk onderzoek en rekening houdend met de culturele en psychosociale elementen eigen aan het kind, heeft vastgesteld dat het kind interlandelijk adopteerbaar is;
  2° heeft vastgesteld dat, gelet op de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in België, de interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
  3° zich ervan heeft vergewist dat de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, de nodige raadgevingen hebben ontvangen en dat zij behoorlijk zijn ingelicht over de gevolgen van die toestemming, inzonderheid met betrekking tot het handhaven of het verbreken van de bestaande rechtsbanden tussen het kind en zijn oorspronkelijke familie ingevolge een adoptie;
  4° zich ervan heeft vergewist dat de toestemming van de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, vrij en met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen werd gegeven, dat zij niet is verkregen tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie en niet is ingetrokken;
  5° zich ervan heeft vergewist dat de toestemmingen van de moeder en de vader, indien deze vereist zijn, gegeven werden na de geboorte van het kind;
  6° zich ervan heeft vergewist dat het kind rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de nodige raadgevingen heeft ontvangen en behoorlijk werd ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming in de adoptie, indien deze vereist is, en dat zijn wensen en mening in aanmerking zijn genomen;
  7° zich ervan heeft vergewist dat de toestemming van het kind in de adoptie, indien deze vereist is, vrij en met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen werd gegeven, dat deze niet tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie is verkregen en niet werd ingetrokken.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 55, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 362-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bovendien kan de adoptie slechts plaatsvinden indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen :
  1° van de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang het verslag bedoeld in artikel 362-1 heeft ontvangen dat gegevens bevat omtrent de identiteit van de adoptant of de adoptanten, hun wettelijke bekwaamheid en hun geschiktheid om te adopteren, hun persoonlijke achtergrond, hun gezinssituatie en hun gezondheidstoestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen, hun geschiktheid om een interlandelijke adoptie aan te gaan en omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen;
  2° van de federale centrale autoriteit het verslag heeft ontvangen bedoeld in artikel 1231-38 van het Gerechtelijk Wetboek;
  3° op grond van inzonderheid de verslagen bedoeld in 1° en 2°, en rekening houdend met de omstandigheden van de opvoeding van het kind en met zijn etnische, godsdienstige, levensbeschouwelijke en culturele achtergrond, heeft vastgesteld dat de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of de adoptanten aan het hoger belang van het kind en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
  4° het in 2° bedoelde verslag heeft overgezonden aan de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang, samen met het bewijs dat de vereiste toestemmingen zijn gegeven en met de redenen voor haar conclusie inzake de plaatsing.

  Art. 362-4. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De beslissing om een kind dat in België zijn gewone verblijfplaats heeft, toe te vertrouwen aan een adoptant of aan adoptanten die hun gewone verblijfplaats in een andere Staat hebben, kan slechts worden genomen en het kind kan met het oog op zijn adoptie in deze Staat, België slechts verlaten, indien de bepalingen van de artikelen 362-2 en 362-3 zijn nageleefd en wanneer daarenboven :
  1° de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang schriftelijk heeft bevestigd dat de adoptant of de adoptanten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren;
  2° de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang schriftelijk heeft bevestigd dat het kind gemachtigd is het grondgebied van de Staat van opvang binnen te komen en aldaar permanent te verblijven;
  3° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap zich ervan heeft vergewist dat de adoptant of de adoptanten ermee hebben ingestemd dat kind te adopteren;
  4° de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang dit voornemen om te adopteren schriftelijk heeft goedgekeurd;
  5° de autoriteiten bedoeld in de punten 3° en 4° schriftelijk hebben aanvaard dat de adoptieprocedure wordt voortgezet.

  § 4. Beschermingsmaatregelen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 363-1.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten en de bloedverwanten van het kind of enig ander persoon die het onder zijn bewaring heeft of van wie de toestemming in de adoptie vereist is, mogen met elkaar niet in contact treden zolang de bepalingen van de artikelen 361-1 en 361-3, 1° tot 5°, of van de artikelen 362-2 tot 362-4 niet in acht zijn genomen, behalve indien de adoptie plaatsvindt tussen leden van een zelfde familie of indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld door de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind [1 , en dat in dat laatste geval contact werd toegestaan door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen in België]1.
  (In het geval bedoeld in artikel 361-5 mogen de adoptant of de adoptanten en de ouders van het kind of enig ander persoon die het onder zijn bewaring heeft of van wie de toestemming in de adoptie vereist is, met elkaar niet in contact treden zolang de bepalingen van de artikelen 361-1 en 361-5, 4°, niet in acht zijn genomen, behalve indien de adoptie plaatsvindt tussen leden van eenzelfde familie.) <W 2005-12-06/30, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 26-12-2005>
  ----------
  (1)<W 2017-07-06/24, art. 11, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

  Art. 363-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Elke autoriteit bevoegd inzake adoptie die vaststelt dat een van de bepalingen van het Verdrag of van de wet niet is nageleefd of kennelijk dreigt niet te worden nageleefd, stelt elke verdere beslissing of handeling uit en geeft daarvan onverwijld kennis aan de betrokkenen, aan de federale centrale autoriteit en aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap opdat zij ervoor zouden zorgen dat alle nuttige maatregelen worden genomen.

  Art. 363-3.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptant of een van de adoptanten bewust een bepaling van het Verdrag of van de wet heeft overtreden of tijdens de adoptieprocedure bedrog heeft gepleegd, weigert de [1 familierechtbank]1 de adoptie uit te spreken. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied voor de rechten van het kind zulks vereisen.
  De griffier bezorgt de beslissing tot weigering aan de federale centrale autoriteit, welke de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst hiervan in kennis stelt.
  De Belgische rechter weigert in eik geval de adoptie uit te spreken :
  1° wanneer wordt vastgesteld dat aan het verzoek tot adoptie een ontvoering van, een verkoop van of een handel in kinderen is voorafgegaan; of
  2° wanneer hij vaststelt dat de adoptie erop is gericht de wetsbepalingen inzake de nationaliteit of die betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te omzeilen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 56, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 363-4. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptie moet plaatsvinden na de overbrenging van het vreemde kind naar België en blijkt dat het verdere verblijf van het kind in het opvanggezin niet langer aan zijn hoger belang en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt, nemen de bevoegde autoriteiten, in nauw overleg, de nodige maatregelen om het kind te beschermen, inzonderheid om :
  1° het kind weg te halen bij de personen die het wensten te adopteren en om er voorlopig zorg voor te dragen;
  2° in overleg met de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind, onverwijld te zorgen voor een nieuwe plaatsing van het kind met het oog op zijn adoptie of bij gebreke daarvan, voor een duurzame alternatieve opvang; in dat geval kan het kind slechts worden geadopteerd indien de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst op behoorlijke wijze is voorgelicht omtrent de nieuwe adoptieouders en indien de toestemmingen met het oog op die nieuwe adoptie zijn gegeven;
  3° in laatste instantie te zorgen voor de terugkeer van het kind naar de Staat van herkomst indien zijn hoger belang en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, zulks vereisen.
  Het kind wordt geraadpleegd overeenkomstig artikel 1231-11 van het Gerechtelijk Wetboek.
  Het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing in geval van erkenning van een buitenlandse beslissing van herroeping of herziening van een adoptie.

  Art. 363-5. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De maatregelen bedoeld in het vorige artikel worden meer bepaald in de volgende gevallen getroffen :
  1° de adoptant of de adoptanten hebben zonder geldige reden verzuimd een verzoekschrift tot adoptie of tot erkenning van de adoptie in te dienen binnen zes maanden te rekenen van de aankomst van het kind in België of hebben duidelijk afgezien van hun voornemen om te adopteren;
  2° de bevoegde Belgische rechtbank heeft geweigerd de adoptie uit te spreken of te erkennen, en die beslissing is definitief geworden.

  Art. 363-6. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> In geval van repatriëring op grond van de artikelen 363-4 en 363-5 komen de kosten voor verblijf, verzorging, alsmede de reiskosten van het kind hoofdelijk ten laste van de adoptant of de adoptanten en, in voorkomend geval, van de erkende adoptiedienst die op hun verzoek is opgetreden en waarvan de aansprakelijkheid is vastgesteld, of van enig ander persoon die op onwettige wijze bij de adoptie als tussenpersoon is opgetreden.

  Afdeling 3. - Uitwerking van buitenlandse beslissingen inzake adoptie in België <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  § 1. Erkenning van adopties beheerst door het Verdrag. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 364-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere adoptie die is tot stand gekomen in een andere Staat die door het Verdrag is gebonden, wordt in België van rechtswege erkend indien zij door de bevoegde autoriteit van die Staat in overeenstemming met het Verdrag is verklaard door het getuigschrift bedoeld in artikel 364-2. De erkenning kan slechts worden geweigerd wanneer de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde.
  Iedere door het Verdrag beheerste adoptie die heeft plaatsgevonden in een andere Staat welke door dit Verdrag is gebonden en die niet voldoet aan de hoger omschreven voorwaarden, wordt in België niet erkend.

  Art. 364-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die zich in België wenst te beroepen op een adoptie die in het buitenland is totstandgekomen, legt de beslissing of de akte houdende adoptie voor samen met het getuigschrift waaruit blijkt dat zij in overeenstemming is met het Verdrag :
  1° indien de geadopteerde zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat waarmee België geen overeenkomst betreffende de opheffing van grenscontroles op personen heeft gesloten : aan de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of aan die van de Staat welke de belangen van België behartigt, en wel vooraleer het kind naar België wordt overgebracht; deze overheid onderzoekt de authenticiteit van de stukken en bezorgt hiervan een kopie aan de federale centrale autoriteit die nagaat of de adoptie niet kennelijk strijdig is met de openbare orde;
  2° in de andere gevallen : aan de federale centrale autoriteit; deze onderzoekt de authenticiteit van de stukken en gaat na of de adoptie niet kennelijk strijdig is met de openbare orde.
  Wanneer de voorwaarden in het geval omschreven in 1° zijn vervuld, stelt de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of die van de Staat welke de belangen van België behartigt, een paspoort op naam van het kind op indien het Belg is, of verleent aan het kind de machtiging om in België te verblijven. Zij stelt de federale centrale autoriteit daarvan in kennis.

  Art. 364-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op de erkenning van de door het Verdrag beheerste vreemde beslissingen van omzetting van adoptie.

  § 2. Erkenning van adopties die niet door het Verdrag zijn beheerst. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 365-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Rechterlijke beslissingen en openbare akten houdende totstandkoming van een adoptie in een andere Staat, worden in België erkend indien :
  1° de adoptie is tot stand gekomen door de autoriteit welke door het recht van die Staat als bevoegd wordt beschouwd, conform de geldende vormvereisten en procedures in die Staat;
  2° de beslissing houdende adoptie in die Staat als in kracht van gewijsde gegaan kan worden beschouwd;
  3° de artikelen 361-1 tot 361-4 in acht zijn genomen wanneer het kind van zijn Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, na adoptie in die Staat door een persoon of personen die op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in België hadden. (De inachtneming van de in de artikelen 361-3 en 361-4 bedoelde voorwaarden wordt door de bevoegde gemeenschap bevestigd.) <W 2008-06-08/31, art. 73, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 365-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Evenwel wordt de erkenning geweigerd wanneer de adoptanten bewust bedrog hebben gepleegd tijdens de procedure of indien de adoptie is totstandgekomen met het oog op het ontduiken van de wet. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied voor de rechten van het kind dit vereisen.
  De erkenning wordt in elk geval geweigerd :
  1° indien de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde; of
  2° indien een kind dat in België zijn gewone verblijfplaats heeft, met het oog op zijn adoptie naar het buitenland is overgebracht met miskenning van de artikelen 362-2 tot 362-4; of
  3° indien de adoptie erop was gericht de wetsbepalingen inzake de nationaliteit of die betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te omzeilen.

  Art. 365-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die in België een buitenlandse adoptie die niet door het Verdrag is beheerst wenst te laten erkennen, zendt het verzoek tot erkenning :
  1° voor de overbrenging van het kind naar België indien de geadopteerde zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat waarmee België geen overeenkomst betreffende de opheffing van de grenscontroles op personen heeft gesloten :
  a) hetzij aan de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of aan die van de Staat welke de belangen van België behartigt, die het aan de federale centrale autoriteit bezorgt;
  b) hetzij rechtstreeks aan de federale centrale autoriteit;
  2° in de andere gevallen : aan de federale centrale autoriteit. De federale centrale autoriteit gaat na of is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 365-1 en 365-2.
  Wanneer de voorwaarden in het geval omschreven in 1° zijn vervuld, stelt de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of die van de Staat welke de belangen van België behartigt, een paspoort op naam van het kind op indien het Belg is, of verleent aan het kind de machtiging om in België te verblijven.

  Art. 365-4.[1 § 1. Bij ontvangst van het verzoek gaat de federale centrale autoriteit na of de akte van geboorte van de geadopteerde beschikbaar is in de DABS.
   Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor [2 31 maart 2019]2, verzoekt de federale centrale autoriteit de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.
   De federale centrale autoriteit gaat ook na of de geadopteerde en de adoptant of adoptanten zijn ingeschreven in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.
   De federale centrale autoriteit vraagt een uittreksel uit het strafregister (model 2) op aan het Centraal Strafregister voor de adoptant of adoptanten met gewone verblijfplaats in België.
   § 2. Het verzoek bevat voor de adoptant of adoptanten die niet zijn ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, de volgende documenten :
   1° een bewijs van identiteit;
   2° een bewijs van datum en plaats van geboorte;
   3° een bewijs van nationaliteit;
   4° een bewijs van de gewone verblijfplaats.
   Het verzoek bevat voor de geadopteerde die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, de volgende documenten :
   1° een bewijs van nationaliteit;
   2° een bewijs van de gewone verblijfplaats.
   § 3. Het verzoek bevat voorts de volgende documenten :
   1° een afschrift van de beslissing of van de akte houdende adoptie;
   2° een beëdigde vertaling van de beslissing of van de akte houdende adoptie;
   3° een afschrift van de akte van geboorte van de geadopteerde, indien deze niet beschikbaar is in de DABS;
   4° een bewijs van de gewone verblijfplaats van de adoptant of adoptanten en de geadopteerde indien deze niet overeenkomt met de gewone verblijfplaats vermeld in het bevolkingsregister of vreemdelingenregister;
   5° een stuk waarin de identiteit is vermeld van de moeder en van de vader van het kind, ingeval deze gekend is en mag worden meegedeeld, of bij gebreke daarvan de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die het kind tijdens de buitenlandse adoptieprocedure heeft vertegenwoordigd alsook, in voorkomend geval, het bewijs dat zij evenals het kind in de adoptie hebben toegestemd, tenzij zulks formeel blijkt uit de buitenlandse beslissing of akte;
   6° indien het kind zijn gewone verblijfplaats had in het buitenland en de adoptie daarna is totstandgekomen in een andere Staat dan die waar het gewoonlijk verbleef, een stuk uitgereikt door een autoriteit van de Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had, waaruit blijkt dat machtiging is verleend om het kind over te brengen met het oog op zijn adoptie, tenzij dit formeel blijkt uit de buitenlandse beslissing of akte;
   7° een afschrift van het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptanten, van het verslag opgesteld overeenkomstig artikel 1231-32 van het Gerechtelijk Wetboek en van de schriftelijke toestemming bedoeld in artikel 361-3, 5°, wanneer het kind van zijn Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, na adoptie in die Staat door een persoon of personen die op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in België hadden;
   8° alle stukken waaruit blijkt dat de personen of openbare en particuliere instellingen die desgevallend in het kader van de adoptieprocedure als tussenpersoon zijn opgetreden, voldeden aan de voorwaarden die terzake worden gesteld door de wet van de andere Staat onder wiens bevoegdheid zij vallen;
   9° een uittreksel uit het strafregister voor de adoptant of adoptanten zonder gewone verblijfplaats in België.
   § 4. Indien voornoemde stukken niet worden overgelegd, kan de federale centrale autoriteit een termijn bepalen waarbinnen dit moet geschieden. Met uitzondering van de stukken bedoeld in paragraaf 3, 1° en 2°, kan zij ook documenten aanvaarden welke met die stukken zijn gelijkgesteld.
   Indien zij van oordeel is voldoende te zijn ingelicht, kan zij vrijstelling verlenen van de overlegging van één of meer stukken bedoeld in paragraaf 2 en paragraaf 3, 4° en 6° tot 9°, wanneer de overlegging ervan materieel onmogelijk blijkt.
   Wanneer het verzoek tot erkenning betrekking heeft op een adoptie die geen interlandelijke adoptie is in de zin van artikel 360-2, kan de federale centrale autoriteit, wanneer zij zich voldoende ingelicht acht, vrijstelling verlenen van de overlegging van een of meer stukken bedoeld in paragraaf 2 en paragraaf 3, 3° tot 9°.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 48, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 61, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 365-5. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 3, § 2, zijn van toepassing op de erkenning van niet door het Verdrag beheerste vreemde beslissingen tot omzetting van adoptie.

  § 2/1. [1 Afwijkende bepaling inzake erkenning van de adopties in het hoger belang van het kind.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-04-11/13, art. 2, 055; Inwerkingtreding : 17-05-2012. Overgangsbepalingen: art. 3>

  Art. 365-6.[1 § 1. Wanneer de adoptie van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, tot stand is gekomen vooraleer de adoptant of de adoptanten met gewone verblijfplaats in België de door de bevoegde gemeenschap georganiseerde voorbereiding gevolgd hebben en een vonnis hebben verkregen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan overeenkomstig artikel 361-1, onderzoekt de federale centrale autoriteit het dossier.
   § 2. Bij wijze van afwijking en in zeer uitzonderlijke gevallen geeft de federale centrale autoriteit de adoptant of de adoptanten de toestemming om de in artikel 361-1 bedoelde procedure op te starten indien de volgende [2 vier]2 voorwaarden cumulatief vervuld zijn :
   1° de adoptie is niet tot stand gekomen met het oog op het ontduiken van de wet;
   2° het kind is tot in de vierde graad verwant met de adoptant, met zijn echtgenoot of met de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, of het kind heeft het dagelijkse leven op duurzame wijze gedeeld met de adoptant of de adoptanten met een relatie zoals geldt voor ouders alvorens de adoptant of de adoptanten enige stappen met het oog op de adoptie hebben ondernomen;
   3° behalve indien het gaat om een kind van de echtgenoot of de persoon met wie de adoptant samenwoont, heeft het kind geen andere duurzame oplossing van familiale opvang dan de interlandelijke adoptie, rekening houdend met zijn hoger belang en de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationale recht;
   4° de in de artikelen 364-1 tot 365-5 bedoelde erkenningsvoorwaarden kunnen in acht worden genomen;
   5° [2 ...]2
  [2 Ingeval de federale centrale autoriteit heeft kunnen controleren dat de in 1°, 2° en 4° bedoelde voorwaarden zijn vervuld, vraagt zij aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, met het oogmerk te controleren of de in 3° bedoelde voorwaarde ook is vervuld, een met redenen omkleed advies met betrekking tot de opportuniteit om de regularisatie mogelijk te maken, gelet op het hoger belang van het kind en op de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationaal recht. Het advies van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft inzonderheid betrekking op de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, op de adopteerbaarheid van het kind en op het bestaan voor het kind van een andere duurzame oplossing van familiale opvang dan interlandelijke adoptie.]2
   § 3. De artikelen 367-1 en 367-3, § 1 en § 3, eerste lid, zijn van toepassing.
   § 4. De centrale autoriteiten wisselen de verzamelde gegevens onderling uit.
   § 5. Wanneer de federale centrale autoriteit het afschrift van het vonnis ontvangt waaruit blijkt dat de adoptant(en) bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan, spreekt ze zich uit over het verzoek tot erkenning van de vreemde beslissing houdende adoptie overeenkomstig de artikelen 364-1 tot 365-4.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-04-11/13, art. 2, 055; Inwerkingtreding : 17-05-2012. Overgangsbepalingen: art. 3>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 155, 062; Inwerkingtreding : 15-05-2014>

  § 3. Erkenning van buitenlandse beslissingen van herroeping, herziening en nietigverklaring van een adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 366-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een vreemde beslissing van herroeping of herziening van adoptie wordt erkend in België wanneer :
  1° de beslissing is genomen door de autoriteit welke door het recht van die Staat als bevoegd wordt beschouwd, conform de geldende vormvereisten en procedures in die Staat;
  2° de beslissing in die Staat als in kracht van gewijsde gegaan kan worden beschouwd;
  De erkenning wordt evenwel geweigerd wanneer de verzoekers bewust bedrog hebben gepleegd tijdens de procedure of wanneer de beslissing het gevolg is van wetsontduiking. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied van de rechten van het kind dit vereisen.
  De erkenning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de beslissing kennelijk strijdig is met de openbare orde.

  Art. 366-2. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die in België een vreemde beslissing van herroeping of herziening van een adoptie wenst te laten erkennen, richt zijn verzoek hiertoe tot de federale centrale autoriteit. Deze gaat na of is voldaan aan de door artikel 366-1 opgelegde voorwaarden.
  Het verzoek bedoeld in het vorige lid wordt in tweevoud opgesteld en bevat :
  1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing;
  2° een door een beëdigd vertaler voor echt verklaarde vertaling van de beslissing;
  3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van de geadopteerde;
  4° een authentiek stuk waarin de identiteit, de datum en plaats van geboorte, de nationaliteit en de gewone verblijfplaats van de adoptanten of van de adoptant zijn vermeld;
  5° een authentiek stuk waarin de nationaliteit en de gewone verblijfplaats van de geadopteerde zijn vermeld;
  6° een stuk waarin de identiteit is vermeld van de moeder en van de vader van het kind, ingeval deze gekend is en mag worden meegedeeld, of bij gebreke daarvan de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die het kind tijdens de buitenlandse adoptieprocedure heeft vertegenwoordigd.
  Indien voornoemde stukken niet worden overgelegd, kan de federale centrale autoriteit een termijn bepalen waarbinnen dit moet geschieden. Zij kan ook documenten aanvaarden welke met die stukken zijn gelijkgesteld, behalve wat de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde stukken betreft. Indien zij van oordeel is voldoende te zijn ingelicht, kan zij vrijstelling verlenen van de overlegging van één of meerdere stukken bedoeld in het eerste lid, 4° tot 6°.

  Art. 366-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Onverminderd artikel 351 kan een vreemde beslissing tot nietigverklaring van een adoptie in België geen gevolgen hebben.

  § 4. [1 Akte van adoptie]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 49, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 367-1. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere beslissing van de federale centrale autoriteit inzake een verzoek houdende erkenning in België van een in deze afdeling bedoelde vreemde beslissing dient te worden gemotiveerd en overhandigd aan de verzoekers of wordt hen betekend bij ter post aangetekend schrijven. Wanneer de federale centrale autoriteit een vreemde beslissing houdende adoptie erkent, bepaalt zij in haar beslissing uitdrukkelijk of deze met een gewone dan wel met een volle adoptie overeenstemt.

  Art. 367-2.[1 Wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor de erkenning in België van een in een andere Staat gewezen beslissing houdende totstandkoming, omzetting, herroeping of herziening van een adoptie, stuurt de federale centrale autoriteit de gegevens nodig voor de opmaak van volgende akten via de DABS naar de ambtenaar van de burgerlijke stand :
   - de akte van adoptie [2 , in het geval van een beslissing tot totstandkoming of omzetting van adoptie, of de akte van herroeping of herziening van adoptie, in het geval van een herroeping of herziening van adoptie]2;
   - de akte van geboorte, op basis van de buitenlandse akte.
   [2 De overeenkomstig artikel 368-1, § 2 bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van adoptie of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie en de akte van geboorte onmiddellijk op en verbindt deze met elkaar alsook met de akten van de burgerlijke stand van de geadopteerde en van zijn afstammelingen.]2 De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de federale centrale autoriteit hiervan in kennis.
   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.
   De akte van adoptie geldt als bewijs van de erkenning van de buitenlandse beslissing door de federale centrale autoriteit.
   De Koning bepaalt de nadere regels voor de opmaak van de akte van adoptie en voor de afgifte van het bewijs ervan. Dit geschiedt zonder heffing van enige rechten of taksen.
   Onverminderd beroep tegen een beslissing die overeenkomstig deze afdeling door de federale centrale autoriteit is gewezen, wordt iedere op grond van het eerste lid gewezen beslissing, op eenvoudig vertoon van een afschrift van de akte van adoptie, door iedere overheid of rechtsmacht, erkend, alsook door ieder ander persoon.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 50, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 50, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 367-3.<Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 243; Inwerkingtreding : 10-01-2005> § 1. De verzoekers kunnen beroep instellen bij de [1 familierechtbank]1 te Brussel binnen zestig dagen te rekenen van de overhandiging of de betekening van de beslissing van de federale centrale autoriteit.
  Iedere belanghebbende of het openbaar ministerie kan beroep instellen binnen de termijn van een jaar te rekenen van de datum van de beslissing tot weigering om de adoptie te erkennen of van de datum van de in artikel 367-2, bedoelde [2 akte van adoptie [3 , akte van herroeping of herziening van adoptie]3 en akte van geboorte]2.
  De vordering wordt ingesteld en behandeld overeenkomstig de in de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure. De verzoeker moet woonplaats kiezen in het rechtsgebied van de [1 familierechtbank]1.
  De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen in kennis van het beroep.
  § 2. [2 Wanneer het vonnis in kracht van gewijsde treedt, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van adoptie [3 of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie]3 ten gevolge van dit vonnis, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden, alsook, voor zover mogelijk, de gegevens nodig voor de akte van geboorte op basis van de buitenlandse akte, voor zover deze nog niet opgenomen zijn in de DABS, naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van adoptie [3 of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie]3 en, voor zover mogelijk, de geboorteakte op, die met elkaar worden verbonden. [3 De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akten van naams- en/of voornaamsverandering van de afstammelingen van de geadopteerde op indien de naam of de voornamen van de geadopteerde of van de afstammelingen veranderen.]3
   De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt onmiddellijk de federale centrale autoriteit, de partijen en de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op de hoogte van de opmaak van de akte van adoptie [3 of, in voorkomend geval, de akte van herroeping of herziening van adoptie]3 en, in voorkomend geval, van de geboorteakte.
   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.
   De partijen kunnen steeds om een afschrift van de akte van adoptie verzoeken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, als bewijs van erkenning van de buitenlandse beslissing door de federale centrale autoriteit.
   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is deze bedoeld in artikel 368-1, § 2.]2
  § 3. [2 ...]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 57, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-06-18/03, art. 51, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 51, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  HOOFDSTUK III. - Administratieve formaliteiten. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

  Art. 368-1.[1 § 1. [2 De ambtenaar van de burgerlijke stand is bevoegd voor de opmaak van:
   1° een akte van adoptie ten gevolge van een in België gewezen beslissing houdende uitspraak of omzetting van een adoptie;
   2° een akte van herroeping of herziening van adoptie ten gevolge van een in België gewezen beslissing tot herroeping of herziening van een adoptie;
   3° een akte van geboorte van de geadopteerde, op basis van de buitenlandse akte van geboorte, wanneer de adoptie in België is uitgesproken of erkend.
   De buitenlandse akten en buitenlandse beslissingen worden als bijlage in de DABS opgenomen.]2
   § 2. [2 De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is deze:
   1° van de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister van de geadopteerde, of bij gebrek hieraan, van de adoptant, van de adoptanten of van één van hen, of bij gebrek hieraan;
   2° van de actuele verblijfplaats in België van de geadopteerde, of bij gebrek hieraan, van de adoptant, van de adoptanten of van één van hen, of bij gebrek hieraan;
   3° van Brussel.]2
   § 3. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de federale centrale autoriteit onmiddellijk in kennis van de opmaak van de akte van adoptie, en in voorkomend geval, van de akte van geboorte. De federale centrale autoriteit stelt vervolgens de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.]1
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 52, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 52, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 368-2.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 Wanneer een akte van adoptie wordt opgemaakt ten gevolge van een buitenlandse beslissing waarbij een adoptie overeenkomstig het Verdrag wordt uitgesproken of omgezet]1, stelt de federale centrale autoriteit op verzoek van iedere belanghebbende partij het in artikel 23 van het Verdrag bedoelde schriftelijke bewijsstuk op volgens het model bepaald door de Koning.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 53, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 368-3. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ingeval de bevoegde autoriteit waarvoor het stuk is bestemd hierom verzoekt, moet een voor eensluidende verklaarde vertaling van dit stuk worden bezorgd. Behoudens vrijstelling zijn de kosten van vertaling ten laste van de adoptant of van de adoptanten.

  Art. 368-4. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Behoudens andersluidende bepalingen in internationale verdragen moeten de door een buitenlandse autoriteit uitgereikte stukken die in België moeten worden overgelegd met het oog op de totstandkoming, de erkenning, de omzetting, de herroeping of de herziening van een adoptie op verzoek van de adoptant, de adoptanten of een van hen, of van de geadopteerde behoorlijk worden gelegaliseerd.

  Art. 368-5. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De Belgische diplomatieke of consulaire overheden of deze van de Staat welke de belangen van België behartigt, bevoegd inzake notariaat en burgerlijke stand, ontvangen en reiken op het grondgebied van de Staat waar zij zijn geaccrediteerd, alle akten, volmachten, verklaringen en getuigschriften uit welke verband houden met die materies en betrekking hebben op een voornemen tot adoptie die in België moet tot stand komen of worden erkend of op een in België uitgesproken of erkende adoptie.

  Art. 368-6.<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bevoegde autoriteiten zorgen voor de bewaring van de gegevens waarover zij beschikken in verband met de herkomst van de geadopteerde, in het bijzonder deze betreffende de identiteit van zijn moeder en vader, en ook van de gegevens die nodig zijn voor het volgen van zijn gezondheidstoestand, over het medisch verleden van de geadopteerde en van zijn familie, met het oog op de totstandkoming van de adoptie en teneinde het de geadopteerde, indien hij dit wenst, later mogelijk te maken zijn herkomst te achterhalen.
  [1 Zij waarborgen aan de geadopteerde of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger of, in geval van overlijden van de geadopteerde, aan zijn afstammelingen de toegang tot die gegevens.
   Het schriftelijk verzoek tot raadpleging van de herkomstgegevens van de geadopteerde gericht aan de federale centrale autoriteit en uitgaande van de minderjarige geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt alleen in aanmerking genomen indien het mee ondertekend is door zijn wettelijke vertegenwoordiger.
   Indien de wettelijke vertegenwoordiger weigert het verzoek mee te ondertekenen beslist de federale centrale autoriteit rekening houdend met de maturiteit van de verzoeker om al dan niet toegang te verlenen tot de gegevens en brengt ze haar beslissing ter kennis van de wettelijke vertegenwoordiger.]1
  Het verzamelen, bewaren en de toegang tot deze gegevens worden geregeld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
  ----------
  (1)<W 2018-06-18/03, art. 158, 082; Inwerkingtreding : 12-07-2018>

  Art. 368-7. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Onder voorbehoud van artikel 368-6 mogen de persoonlijke gegevens die overeenkomstig het Verdrag of de wet zijn verzameld of overgezonden, in het bijzonder de verslagen betreffende het kind, zijn oorspronkelijke familie en de adoptanten, niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor zij zijn verzameld of overgezonden.

  Art. 368-8. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere Belgische overheid die met een vreemde overheid in contact wenst te treden in verband met een adoptie, moet zich daartoe tot de federale centrale autoriteit wenden.
  Iedere Belgische overheid die door een vreemde overheid wordt gecontacteerd in verband met een adoptie, stelt hiervan onverwijld de federale centrale autoriteit in kennis.

  Art. 368-9. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van herroeping van adoptie opmaakt ten gevolge van een rechterlijke beslissing waarbij de adoptie van een minderjarig kind wordt herroepen zonder dat beslist wordt dat het weer onder het ouderlijk gezag van zijn ouders wordt geplaatst, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter, bedoeld in artikel 390.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 54, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 368-10. [1 § 1. Elke persoon van wie de adoptie in België is uitgesproken of erkend en die onmogelijk zijn akte van geboorte kan verkrijgen, kan de akte van adoptie overleggen.
   § 2. Indien de gegevens in de akte van adoptie onvoldoende zijn voor het doel waarvoor zij moeten worden gebruikt, start de verzoekende overheid onmiddellijk zelf een onderzoek naar bijkomende gegevens, zonder de termijn van drie maanden te overschrijden. Indien de verzoekende overheid deze gegevens niet zelf kan verkrijgen, of de door haar verkregen gegevens onvoldoende zijn, stelt zij de belanghebbende hiervan onmiddellijk en uiterlijk binnen dezelfde periode van drie maanden op de hoogte en kan zij deze verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 55, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 369. (Opgeheven) <W 2003-04-24/32, art. 3, 017; Inwerkingtreding : onbepaald>

  Art. 370. (Opgeheven) <W 2003-04-24/32, art. 3, 017; Inwerkingtreding : onbepaald>

  TITEL VIII/1. [1 - Namen en voornamen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 56, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  HOOFDSTUK 1. [1 - Vastheid van naam.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 57, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 370/1. [1 Niemand mag publiekelijk een andere naam of andere voornamen dragen dan deze vermeld in zijn akte van geboorte.
   Deze namen en voornamen kunnen slechts gewijzigd of verbeterd worden op de wijze en in de gevallen bepaald door de wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 58, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  HOOFDSTUK 2. [1 - Toegelaten voornamen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 59, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 370/2. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand mag in de akte van geboorte geen voornamen opnemen die aanleiding geven tot verwarring dan wel het kind of derden kunnen schaden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 60, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  HOOFDSTUK 3. [1 - Verandering van naam en voornamen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 61, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 370/3.[1 § 1. Elk verzoek tot verandering van naam of voornamen wordt geformuleerd door de betrokkene zelf of door zijn wettelijke vertegenwoordiger.
   § 2. Elke persoon die om het even welke reden heeft om van naam te veranderen, kan daartoe aan de minister van Justitie een verzoek richten.
   Het verzoek is ontvankelijk indien het registratierecht bedoeld in artikel 249 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten werd voldaan.
  [3 § 2/1. In voorkomend geval verzoekt de ambtenaar van de voor naamsveranderingen bevoegde dienst aangewezen door de Koning, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die beschikt over de buitenlandse akte of de buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing die aan de basis lag van een voorafgaande naamsverandering tot opname ervan in de DABS.]3
   § 3. [3 Elke persoon die van voornamen wenst te veranderen, dient daartoe een verzoek in bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.]3
   § 4. [2 Elke persoon die de overtuiging heeft dat de voornaam niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, voegt bij zijn verzoek een verklaring op eer daarover.]2
   De niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamsverandering verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
   Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank bij verzoekschrift, ondertekend door hemzelf of zijn advocaat verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 62, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-07-20/19, art. 5, 100; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 53, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 370/4.[1 § 1. De Koning kan, na controle van de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene, de naamsverandering uitzonderlijk toestaan indien hij van oordeel is dat het verzoek op ernstige redenen steunt en dat de gevraagde naam geen aanleiding geeft tot verwarring en de verzoeker of derden niet kan schaden.
   De naamsverandering geldt voor de betrokkene, voor de minderjarige kinderen tot wie het verzoek is uitgebreid en voor [2 de niet-ontvoogde minderjarige kinderen aan wie zijn naam werd toegekend na de indiening van het verzoek]2.
   § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan, na controle van de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene, de voornaamsverandering toestaan indien de gevraagde voornamen geen aanleiding geven tot verwarring en de verzoeker of derden niet kunnen schaden.
   In geval van ernstige twijfel bij de beoordeling van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand het advies van de procureur des Konings inwinnen.
  De ambtenaar van de burgerlijke stand staat de voornaamsverandering toe aan de in artikel 370/3, § 4, bedoelde personen.
   De gemeentelijke retributie mag niet hoger zijn dan 10 procent van het normale tarief in het geval van de personen bedoeld in artikel 370/3, § 4.
   De personen bedoeld in de artikelen 11 bis, § 3, lid 3, 15, § 1, vijfde lid, en 21, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden vrijgesteld van gemeentelijke retributie.
   § 3. In geval van weigering van de naams- of voornaamsverandering wordt de verzoeker daarvan in kennis gesteld door de minister van Justitie, ingeval het een verzoek tot naamsverandering betreft, dan wel door de ambtenaar van de burgerlijke stand, ingeval het een verzoek tot voornaamswijziging betreft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 63, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 54, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 370/5. [1 Binnen drie maanden na het verzoek maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand die de voornaamsverandering toestaat, een akte van voornaamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde en de geboorteakten van diens afstammelingen tot de eerste graad.
   De voornaamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de akte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 64, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 370/6. [1 In het Belgisch Staatsblad wordt melding gemaakt van de vergunning tot naamsverandering.
   De vergunning tot naamsverandering is definitief te rekenen van die vermelding in het Belgisch Staatsblad.
   Op basis van uitzonderlijke omstandigheden die naar behoren zijn vastgesteld en na advies van het openbaar ministerie, kan de Koning vrijstelling verlenen van de vermelding bedoeld in het eerste lid. De vergunning tot naamsverandering vermeldt deze vrijstelling en is definitief op datum van haar ondertekening.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 65, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

  Art. 370/7.[1 Binnen vijftien dagen na het definitief worden van de vergunning tot naamsverandering stuurt de [3 ambtenaar als bedoeld in artikel 370/3, § 2/1]3 de gegevens van de vergunning tot naamsverandering naar de DABS.
   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigden bedoeld in artikel 370/4, § 1, tweede lid.
   Indien een begunstigde niet beschikt over een [2 akte van de burgerlijke stand]2 in de DABS, stuurt de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Justitie onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van een akte van naamsverandering naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt voor deze persoon onmiddellijk de akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde.
   De naamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de melding of, in voorkomend geval, van de akte van naamsverandering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 66, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 21, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 55, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 370/8.[1 Wanneer de vergunning tot naamsverandering wordt [2 ingetrokken door de Koning of vernietigd door de Raad van State, stuurt de ambtenaar als bedoeld in artikel 370/3, § 2/1]2 onmiddellijk de gegevens van de beslissing tot intrekking of het arrest tot vernietiging naar de DABS, met vermelding van de dag waarop het arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de melding en de akten bedoeld in artikel 370/7, tweede lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 67, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2023-09-13/08, art. 56, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 370/9.[1 § 1. Wanneer de minister van Justitie de naamswijziging weigert toe te staan, dan kan de betrokkene, overeenkomstig artikel 370/4, § 1, een vordering instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank.
   Wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand de voornaamsverandering weigert toe te staan, dan kan de betrokkene, overeenkomstig artikel 370/4, § 2, een vordering instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank.
  [2 De artikelen 1025 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.]2
   § 2. De vordering moet worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de minister van Justitie dan wel de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis geeft van de weigering de naams- dan wel voornaamsverandering toe te staan.
   § 3. De familierechtbank beoordeelt de ernst van de redenen die aan het verzoek tot naamsverandering ten grondslag liggen en gaat na of de gewenste naam al dan niet aanleiding geeft tot verwarring en de aanvrager of derden al dan niet kunnen schaden.
   De familierechtbank gaat na of de gewenste voornaam al dan niet aanleiding geeft tot verwarring en de aanvrager of derden al dan niet kunnen schaden.
   § 4. Wanneer het vonnis of het arrest dat de naamsverandering toestaat in kracht van gewijsde is getreden, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak, overeenkomstig artikel 31, van de [3 akten van naams-verandering]3 van de begunstigden zoals bedoeld in artikel 370/4, § 1, tweede lid naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
  [3 ...]3
   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk deze akten op en verbindt ze met de akten van de burgerlijke stand van de begunstigden.
   De naamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak [3 ...]3 van de akte van naamsverandering.
   § 5. Wanneer het vonnis of het arrest dat de voornaamsverandering toestaat in kracht van gewijsde is getreden, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak, [3 van de akte van voornaamsverandering]3 van de begunstigde naar de ambtenaar van de burgerlijke stand bedoeld in artikel 370/3, § 3.
  [3 ...]3
   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk deze akte op en verbindt ze met de andere akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde en met de akten van geboorte van zijn afstammelingen in de eerste graad.
   De voornaamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van [3 ...]3 van de akte van voornaamsverandering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 68, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 22, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<W 2023-09-13/08, art. 57, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  TITEL VIIIbis. - VERLATING VAN EEN MINDERJARIGE. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

  Art. 370bis. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

  Art. 370ter. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

  Art. 370quater. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

  TITEL IX. [1 - Ouderlijk gezag en pleegzorg.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-19/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  HOOFDSTUK I. [1 - Ouderlijk gezag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 3, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 371. <W 1995-04-13/37, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind en zijn ouders zijn op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd.

  Art. 372. <W 1995-04-13/37, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind blijft onder het gezag van zijn ouders tot aan zijn meerderjarigheid of zijn ontvoogding.

  Art. 373.<W 1995-04-13/37, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.
  Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
  Bij gebreke van instemming kan één van beide ouders de zaak bij de [1 familierechtbank]1 aanhangig maken.
  De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 58, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 374.<W 1995-04-13/37, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> (§ 1.) Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden. <W 2006-07-18/38, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2006>
  Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde [1 familierechtbank]1 de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van beide ouders.
  Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.
  Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank]1 wenden.
  In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.
  (§ 2. Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil [1 bij de familierechtbank]1 aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.
  Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.
  Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen.
  [2 Ingeval de ouders meerdere kinderen hebben, streeft de rechtbank eenzelfde regeling voor alle broers en zussen na. In voorkomend geval verduidelijkt de rechtbank hoe de broers en zussen persoonlijke contacten met elkaar onderhouden.]2
  De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.) <W 2006-07-18/38, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2006>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 59, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2021-05-20/20, art. 2, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>

  Art. 374/1. [1 De ouder aan wie het gezag over de persoon van het kind is toevertrouwd, ofwel luidens de in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst die werd gehomologeerd met toepassing van artikel 1298 van hetzelfde Wetboek, ofwel ingevolge de overeenstemming tussen de ouders die werd bekrachtigd overeenkomstig artikel 1256 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij beslissing van de voorzitter van de rechtbank rechtsprekend in kortgeding, overeenkomstig artikel 1280 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij rechterlijke uitspraak met toepassing van de artikelen 223 of 374, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, mag de rechter verzoeken voor te schrijven dat op het op naam van het kind afgegeven identiteitsdocument en paspoort wordt vermeld dat het zonder de instemming van die ouder geen buitengrens mag overschrijden van de ruimte als bepaald in de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
   Als het ouderlijk gezag gezamenlijk door de vader en de moeder van het kind wordt uitgeoefend, komt het recht om te verzoeken om de toevoeging van de in het eerste lid bedoelde vermelding toe aan die ouder over wie de rechter heeft bepaald dat het kind in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.
   Op verzoek van degene die het omgangsrecht heeft in de zin van artikel 5 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, opgemaakt te 's Gravenhage op 25 oktober 1980, kan de rechter beslissen dat op het identiteitsdocument en op het paspoort van het kind wordt vermeld dat ook de instemming van die persoon vereist is om de minderjarige een buitengrens te laten overschrijden.
   De rechter brengt de beslissing ter kennis van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind verblijft.]1

  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/38, art. 2, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>

  Art. 374/2. [1 De bevoegdheid om een op artikel 374/1 gebaseerd verzoek te behandelen, berust bij de rechter bij wie een aan de gang zijnde echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt, en in alle andere gevallen bij de bevoegde rechter.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/38, art. 3, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>

  Art. 375.<W 31-03-1987, art. 42> [1 Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  (Als van beide ouders er geen overblijft die in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet een voogdijregeling worden uitgewerkt.) <W 1995-04-13/37, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 23, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 375bis.<ingevoegd bij W 1995-04-13/37, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De grootouders hebben het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden. [3 Alle broers en zussen hebben op elke leeftijd het recht persoonlijk contact met elkaar te onderhouden.]3 Datzelfde recht kan aan ieder ander persoon worden toegekend, indien hij aantoont dat hij met het kind een bijzondere affectieve band heeft.
  Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen, wordt over de uitoefening van dat recht in het belang van het kind op verzoek van de partijen of van de procureur des Konings beslist door de [1 familierechtbank]1. [2 De familierechtbank weigert de uitoefening van het recht op persoonlijk contact enkel als de uitoefening van het recht ingaat tegen het belang van het kind.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 60, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-06-15/03, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
  (3)<W 2021-05-20/20, art. 3, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>

  Art. 376.<W 1995-04-13/37, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
  Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
  Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
  De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank]1 wenden.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 61, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 377. (opgeheven) <W 1995-04-13/37, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

  Art. 378.<W 2001-04-29/39, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> (§ 1.) Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel [3 4.163, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek]3 is de machtiging van de vrederechter vereist om [2 de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde handelingen]2 te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen. <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  [1 De territoriale bevoegdheid van de vrederechter wordt geregeld overeenkomstig artikel 629quater van het Gerechtelijk Wetboek. Bij gebrek aan woonplaats of gewone woonplaats van de minderjarige is de bevoegde vrederechter :
   - die van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste woonplaats in België van de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, en bij ontstentenis daarvan,
   - die van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste verblijfplaats in België van diegene die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.]1
  In het belang van de minderjarige kan de met toepassing van het vorige lid bevoegde vrederechter in een met redenen omklede beschikking beslissen om het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton waar de minderjarige op duurzame wijze zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd.) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.
  (In geval van belangentegenstelling tussen de beide ouders, of wanneer één van hen verstek laat gaan, kan de vrederechter één van de ouders machtiging verlenen om alleen de handeling te verrichten waarvoor om de machtiging wordt verzocht.) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen.
  (§ 2. De handelingen bedoeld in artikel 410, § 1, 7°, zijn niet onderworpen aan de machtiging bedoeld in § 1. In geval van belangentegenstelling tussen de minderjarige en zijn ouders wordt door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen.) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 62, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2017-07-31/25, art. 3, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (3)<W 2022-01-19/18, art. 9, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 379.<W 31-03-1987, art. 46> De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.
  (Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.
  Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de [1 familierechtbank]1 rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt.) <W 2003-02-13/54, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 63, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 380. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>

  Art. 381. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>

  Art. 382. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>

  Art. 383. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>

  Art. 384. <W 1995-04-13/37, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De ouders hebben het genot van de goederen van hun kinderen tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding. Het genot wordt gekoppeld aan het beheer : het behoort toe , hetzij aan de beide ouders samen hetzij aan de ouder die belast is met het beheer van de goederen van het kind.

  Art. 385. (opgeheven) <W 1995-04-13/37, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

  Art. 386. <W 31-03-1987, art. 49> De lasten van dit genot zijn :
  1° Die waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn;
  2° Levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen;
  3° De betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen;
  4° De begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.

  Art. 387.Het strekt zich niet uit tot de goederen welke de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het genot niet zullen hebben.
  [1 In afwijking van het eerste lid heeft de ouder die ten aanzien van een van zijn kinderen onwaardig is, geen recht op het genot van de goederen van dat kind.]1
  ----------
  (1)<W 2012-12-10/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

  Art. 387bis.[1 In alle gevallen, en onverminderd de artikelen 584 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek [3 en artikel 7/1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade]3, kan de familierechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen, volgens het bepaalde in de artikelen [2 1253ter/4 tot 1253ter/6]1 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 64, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2014-05-08/02, art. 46, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-03-19/08, art. 4, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387ter.<Ingevoegd bij W 2006-07-18/38, art. 4; Inwerkingtreding : 14-09-2006> § 1. [1 Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht [2 , overeenkomstig de in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene procedure]2
  De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.
  [1 ...]1.
  Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.
  Onverminderd strafvervolging kan hij de partij die het slachtoffer is van de miskenning van de in het eerste lid bedoelde beslissing toestaan een beroep te doen op dwangmaatregelen. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan, rekening houdend met het belang van het kind en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing.
  De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.
  De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.
  § 2. Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de rechten van de partijen geregeld zijn door een overeenkomst zoals voorzien in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval, en onverminderd § 3, wordt de zaak bij de [1 familierechtbank]1 aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak.
  § 3. In geval van absolute noodzaak, en onverminderd de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, kan bij eenzijdig verzoekschrift de toestemming worden gevraagd om een beroep te doen op de dwangmaatregelen als bedoeld in § 1. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. De verzoekende partij moet het verzoekschrift staven met alle dienstige stukken die aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand haar verplichtingen na te komen en dat zij zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing.
  De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos. Het verzoekschrift wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die niet werd nageleefd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt.
  [3 § 3/1. Paragraaf 1, vierde tot zesde lid, is eveneens van toepassing op de buitenlandse gerechtelijke beslissingen gegeven in dezelfde materies en die uitvoerbaar zijn in België.
   Onverminderd paragraaf 3, eerste lid, wordt de familierechtbank gevat volgens de procedure bedoeld in de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek. De territoriale bevoegdheid wordt bepaald overeenkomstig artikel 35/2, § 4, van het Wetboek van internationaal privaatrecht.
   Wanneer de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde buitenlandse beslissing onder de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) valt, verstrekt de verzoeker de rechtbank het gepaste certificaat dat is afgegeven overeenkomstig die Verordening.]3
  § 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de internationale bepalingen die België verbinden op het vlak van de internationale ontvoering van kinderen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 65, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2014-05-08/02, art. 47, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2022-07-20/06, art. 27, 095; Inwerkingtreding : 01-08-2022>

  HOOFDSTUK II. [1 - Pleegzorg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 5, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387quater. [1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing bij een plaatsing van een minderjarig niet ontvoogd kind in het kader van pleegzorg overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 6, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387quinquies. [1 Gedurende de periode van plaatsing oefenen de pleegzorgers het verblijfsrecht en het recht om alle dagdagelijkse beslissingen over het kind te nemen uit.
   De ouders behouden de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind.
   Deze laatste bevoegdheid komt evenwel toe aan de pleegzorgers in geval van dringende noodzakelijkheid. In dat geval, brengen ze hun beslissing onverwijld ter kennis van de ouders of, indien de ouders niet kunnen worden verwittigd, van het bevoegde orgaan voor pleegzorg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 7, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387sexies. [1 De ouders of de voogd en de pleegzorgers komen, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, schriftelijk overeen op welke wijze de ouders of de voogd, hun recht op persoonlijk contact, bepaald in artikel 387undecies, kunnen uitoefenen, rekening houdend met de mogelijkheden en leefomstandigheden van de ouders.
   De overeenkomst kan ter homologatie worden voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.
   Indien de ouders of de voogd en de pleegzorgers geen akkoord kunnen bereiken, doet de rechter uitspraak op verzoek van de meest gerede partij.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 8, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387septies. [1 § 1. De ouders of de voogd en de pleegzorgers kunnen schriftelijk, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, overeenkomen om ook de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid volledig of gedeeltelijk te delegeren aan de pleegzorgers, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen bij overeenkomst aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.
   De overeenkomst vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers. De overeenkomst bepaalt de modaliteiten van uitoefening tussen de ouders en de pleegzorgers van de gedelegeerde bevoegdheden.
   § 2. De overeenkomst wordt ter homologatie voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.
   De gehomologeerde overeenkomst kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 9, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387octies. [1 § 1. Bij gebrek aan een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 387septies en op voorwaarde dat het kind gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan het verzoek voortdurend was geplaatst in het gezin van de pleegzorgers, kunnen de pleegzorgers de familierechtbank verzoeken om ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid, de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, volledig of gedeeltelijk, aan hen te delegeren, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.
   Het verzoek wordt ingesteld overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.
   Het vonnis kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg.
   Zij stellen hun vordering al naar gelang het geval in tegen beide ouders, de enige ouder of de voogd van het kind.
   § 2. Het vonnis of arrest vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers.]1
  
  (NOTA : bij arrest nr.36/2019 van 28-02-2019 (B.St. 15-03-2019, p. 27019), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 10, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387novies. [1 De pleegzorgers oefenen de overeenkomstig dit hoofdstuk aan hen gedelegeerde bevoegdheden over het kind gezamenlijk uit.
   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke pleegzorger geacht te handelen met de andere pleegzorger wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met de aan hen gedelegeerde bevoegdheden verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
   Bij gebreke van instemming kan een van beide pleegzorgers de zaak bij de familierechtbank aanhangig maken overeenkomstig artikel 387duodecies.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 11, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387decies. [1 Bij de uitoefening van de hun overeenkomstig dit hoofdstuk gedelegeerde rechten en plichten nemen de pleegzorgers zoveel mogelijk de door de ouders of de voogd gekozen beginselen zoals, in voorkomend geval, vastgelegd overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbescherming, in acht, in het bijzonder bij de bevoegdheden als bedoeld in artikel 374, § 1, tweede lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 12, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387undecies. [1 De ouders of de voogd behouden het recht om toezicht uit te oefenen op de opvoeding van het kind, ongeacht of ze het ouderlijk gezag uitoefenen. Zij kunnen bij de pleegzorgers of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de familierechtbank wenden. De ouders of de voogd behouden eveneens het recht op persoonlijk contact met het kind. Dit persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 13, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387duodecies. [1 De familierechtbank kan in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, de voogd, de pleegzorgers dan wel van de procureur des Konings alle beslissingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen, wijzigen of beëindigen, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 14, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387terdecies. [1 De gedelegeerde rechten en plichten ter uitoefening van het ouderlijk gezag die overeenkomstig dit hoofdstuk werden toegekend aan de pleegzorgers doven van rechtswege uit:
   1° bij de meerderjarigheid van het kind;
   2° bij het overlijden van de pleegzorgers;
   3° bij het overlijden, de ontvoogding of de adoptie van het kind;
   4° indien er een einde komt aan de plaatsing overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 15, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  Art. 387quaterdecies. [1 Voor de toepassing van artikel 375bis wordt de persoon bij wie een kind minstens één jaar voortdurend werd geplaatst, vermoed een bijzondere affectieve band te hebben met dit kind.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 16, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

  HOOFDSTUK III. [1 - Broers en zussen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-05-20/20, art. 4, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>
  

  Art. 387quinquiesdecies. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de maatregelen bedoeld in de hoofdstukken I en II en op de plaatsing van een minderjarig niet ontvoogd kind in het kader van de jeugdbijstand en de jeugdbescherming, met uitzondering van plaatsingen ingevolge het plegen van een als misdrijf omschreven feit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-05-20/20, art. 5, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>
  

  Art. 387sexiesdecies. [1 In deze titel worden gelijkgesteld met broers en zussen, kinderen die samen binnen eenzelfde gezin worden opgevoed en die een bijzondere affectieve band met elkaar hebben ontwikkeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-05-20/20, art. 6, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>
  

  Art. 387septiesdecies. [1 Minderjarige broers en zussen hebben het recht om niet van elkaar te worden gescheiden. Dit recht moet in het belang van elk kind worden beoordeeld. Ingeval het belang van een kind vereist dat dit recht niet wordt uitgeoefend, streven de ouders, de pleegzorgers, de rechtbank en de daartoe bevoegde overheid het behoud van persoonlijke contacten tussen dit kind en elk van zijn broers en zussen na tenzij ook dit strijdig is met het belang van dit kind.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-05-20/20, art. 7, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>
  

  TITEL X. - MINDERJARIGHEID, VOOGDIJ EN ONTVOOGDING.

  HOOFDSTUK I. - MINDERJARIGHEID.

  Art. 388. De minderjarige is de persoon van het mannelijke of vrouwelijke geslacht die de volle leeftijd van (achttien) jaren nog niet bereikt heeft. <W 19-01-1990, art. 1>

  HOOFDSTUK II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - VOOGDIJ.

  Afdeling I. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Ontstaan van de voogdij.

  Art. 389.[1 De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn, in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen of wilsonbekwaam zijn.
   Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1, uit een vermoeden van afwezigheid of uit een verklaring van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de [2 familierechtbank]2 overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 24, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-05-12/02, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Afdeling II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Organisatie van de voogdij.

  Art. 390. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, behoren de organisatie van en het toezicht op de voogdij tot de bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige als bepaald bij artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek of bij gebreke van woonplaats, tot de bevoegdheid van de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige.
  De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen is onveranderlijk.
  De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen kan op verzoek van de voogd of ambtshalve evenwel bevelen dat de voogdij in het belang van het kind wordt overgebracht naar de woonplaats of de verblijfplaats van de voogd. De beslissing is bindend voor de rechter aan wie de zaak wordt overgedragen. Met uitzondering van het hoger beroep ingesteld door de procureur des Konings is zij niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.

  Art. 391. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer de voogdij ontstaat of openvalt, beveelt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de persoon van de minderjarige en voor de bewaring van zijn goederen.
  De aanwijzing van een voogd maakt geen einde aan deze maatregelen. Zij vervallen slechts indien de rechter ze intrekt of indien de eventueel door hem voorgeschreven termijn verstrijkt.
  De vrederechter wordt bij eenvoudige brief aangezocht.

  Art. 392.<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De ouder, die het laatst het ouderlijk gezag uitoefent, kan een voogd aanwijzen, hetzij bij testament, hetzij bij wege van een verklaring voor de vrederechter van zijn woonplaats of voor een notaris.
  Op voorwaarde dat de ouders gezamenlijk handelen, kunnen zij zulks ook doen bij een verklaring voor de vrederechter of voor een notaris. Zij kunnen hun keuze op ieder ogenblik wijzigen door het doen van een nieuwe verklaring.
  [1 Er wordt van de verklaring een authentieke akte opgesteld [2 ...]2. Binnen vijftien dagen na het afleggen van de verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid.]1
  De verklaring [1 bedoeld in het tweede lid]1 blijft geldig na het overlijden van een van de ouders zolang de overlevende ouder deze niet heeft herroepen of geen voogd heeft aangewezen overeenkomstig het eerste lid.
  [1 Vooraleer de vrederechter een voogd aanwijst, gaat de griffier na of in het in het derde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen. Als dit het geval is, laat hij door de [2 griffier van het vredegerecht dat, of door de notaris die de verklaring tot aanwijzing van een voogd heeft ontvangen]2, een eensluidend verklaard afschrift overzenden.]1
  Elk van de ouders kan de verklaring herroepen. De herroeping geschiedt voor de vrederechter of voor de notaris die de verklaring heeft ontvangen. Wanneer de verklaring is afgelegd voor een notaris, geschiedt de herroeping voor dezelfde notaris of voor een andere notaris, die de notaris die de verklaring heeft ontvangen hiervan op de hoogte moet brengen. Van de herroeping wordt melding gemaakt op de verklaring. [1 Binnen vijftien dagen na de herroeping laat de griffier of de notaris deze herroeping opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid.]1
  Indien de persoon die overeenkomstig het eerste en het tweede lid is aangewezen, de voogdij aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van het kind, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze van beide ouders of een van hen wordt gevolgd.
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 1, 086; Inwerkingtreding : 31-12-2019>
  (2)<W 2020-07-31/03, art. 35, 089; Inwerkingtreding : 17-08-2020>

  Art. 393.<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de ouders geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die hen in het voorgaande artikel wordt geboden of indien het niet mogelijk was hun keuze te volgen, kiest de vrederechter zodra hij kennis heeft van het ontstaan van de voogdij, een voogd die geschikt is om de minderjarige op te voeden en zijn goederen te beheren, bij voorkeur uit de naaste familieleden. Hij benoemt de voogd nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.
  [1 Ingeval van broers en zussen in de zin van artikel 387sexiesdecies, duidt de vrederechter bij voorkeur dezelfde voogd aan voor alle broers en zussen, rekening houdend met het belang van elk kind. In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter hoe de broers en zussen persoonlijke contacten met elkaar onderhouden.]1
  ----------
  (1)<W 2021-05-20/20, art. 8, 092; Inwerkingtreding : 19-06-2021>

  Art. 394. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de minderjarige twaalf jaar oud is wordt hij door de vrederechter gehoord vooraleer deze een voogd benoemt of de aanwijzing van de voogd homologeert.
  Hij hoort eveneens de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad, de meerderjarige broers en zusters van de minderjarige en de broers en zusters van de ouders van de minderjarige of doet hen ten minste oproepen.
  De vrederechter moet bovendien eenieder horen van wie de mening voor hem nuttig kan zijn.
  De oproepingen geschieden bij gerechtsbrief.

  Art. 395. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Indien het belang van de minderjarige zulks wegens uitzonderlijke omstandigheden vereist, kan de vrederechter de voogdij splitsen door een voogd over de persoon en een voogd over de goederen te benoemen.
  Geschillen tussen de voornoemde voogden worden door hem op verzoek beslecht.
  § 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de minderjarige, mogen alleen met instemming van beide voogden worden genomen.
  Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke voogd geacht te handelen met instemming van de andere voogd, wanneer hij alleen een handeling stelt die met de voogdij verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

  Art. 396. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Niemand is verplicht een voogdij of een toeziende voogdij op zich te nemen.
  Indien de voogd wettige redenen aanvoert, kan de vrederechter hem in de loop van de voogdij ontlasten van zijn opdracht.
  Indien niemand aanvaardt de voogdij uit te oefenen, worden de artikelen 63 tot 68 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegepast. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stelt binnen acht dagen volgend op de aanwijzing van de voogd en van de toeziende voogd de vrederechter in kennis van hun identiteit.) <W 2003-02-13/54, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

  Art. 397. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Mogen geen voogd zijn :
  1° personen die niet de vrije beschikking over hun goederen hebben;
  2° personen ten aanzien van wie de jeugdrechtbank een van de maatregelen heeft bevolen die zijn bedoeld in de artikelen 29 tot 32 van (de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade). <W 2006-05-15/35, art. 23; 026; Inwerkingtreding : 16-10-2006>

  Art. 398. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Zijn uitgesloten van de voogdij of kunnen, indien zij de voogdij reeds uitoefenen, daaruit worden ontzet :
  1° personen van kennelijk wangedrag;
  2° personen van wie het beheer getuigt van onbekwaamheid of ontrouw;
  3° personen die zelf of van wie de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de feitelijk samenwonende, een bloedverwant in de opgaande lijn of een bloedverwant in de nederdalende lijn tegen de minderjarige een rechtsgeding voeren waarbij de staat van de minderjarige, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen zijn betrokken.

  Art. 399. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer grond bestaat om de voogd te ontzetten, spreekt de vrederechter op verzoek van de toeziende voogd, van het openbaar ministerie of zelfs ambtshalve de ontzetting uit.

  Art. 400. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogdij is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de voogd.

  Art. 401. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien grond bestaat om de voogd te vervangen, wordt overeenkomstig artikel 393 een nieuwe voogd aangewezen, zulks onverminderd artikel 391.
  De nieuwe voogd vat zijn taak aan op het tijdstip dat de beschikking wordt gegeven.

  Afdeling III. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Toeziende voogd.

  Art. 402. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Bij elke voogdij is er een toeziende voogd die de vrederechter benoemt nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.
  Indien de voogd een bloed- of aanverwant in een bepaalde lijn van de minderjarige is, wordt de toeziende voogd bij voorkeur uit de andere lijn gekozen.
  De artikelen 395, 396, eerste en tweede lid, 397, 398 en 399 zijn van toepassing op de toeziende voogd.
  De taken van de toeziende voogd eindigen op hetzelfde tijdstip als de voogdij.

  Art. 403. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De toeziende voogd houdt toezicht op de voogd. Indien hij vaststelt dat de voogd tekort schiet in de opvoeding van de minderjarige of in het beheer van zijn goederen, moet hij de vrederechter daarvan onverwijld in kennis stellen.
  De voogd dient alle medewerking te verlenen teneinde de toeziende voogd in staat te stellen dit toezicht uit te oefenen.

  Art. 404. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De toeziende voogd vertegenwoordigt de minderjarige wanneer de belangen van deze laatste tegengesteld zijn aan die van de voogd. Indien de belangen van de toeziende voogd eveneens in strijd zijn met de belangen van de minderjarige, benoemt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve een voogd ad hoc, en een toeziend voogd ad hoc.
  Bij het openvallen van de voogdij vervangt de toeziende voogd de voogd niet van rechtswege. In dat geval moet hij op straffe van vergoeding van de schade die daaruit voor de minderjarige zou kunnen voortvloeien, een nieuwe voogd doen benoemen.

  Afdeling IV. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Werking van de voogdij.

  Art. 405. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De voogd draagt zorg voor de persoon van de minderjarige, die hij opvoedt overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden bedoeld in artikel 374, tweede lid.
  Hij vertegenwoordigt de minderjarige in alle burgerlijke handelingen.
  Hij beheert de goederen van de minderjarige zoals een goede huisvader en is gehouden tot vergoeding van de schade die zou kunnen voortvloeien uit een slecht beheer.
  Hij kan zich in het beheer van de goederen van de minderjarige laten bijstaan door personen die onder zijn verantwoordelijkheid handelen, na uitdrukkelijke machtiging van de vrederechter.
  De voogd besteedt de inkomsten van de minderjarige aan diens onderhoud en verzorging en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de minderjarige.
  § 2. In geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige, op eenvoudig mondeling of schriftelijk verzoek, zich tot de procureur des Konings richten indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen.
  De procureur des Konings wint alle nuttige inlichtingen in. Indien hij het verzoek gegrond acht, maakt hij de zaak bij verzoekschrift aanhangig bij de vrederechter opdat deze het geschil beslecht.
  De vrederechter beslist na de minderjarige, de voogd en de toeziende voogd te hebben gehoord.

  Art. 406. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De voogd doet binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel de onroerende als de roerende goederen in voorkomend geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd.
  De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter kan in deze beschikking bepalen aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.
  De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.
   Indien binnen deze termijn geen boedelbeschrijving als bedoeld in het eerste lid werd opgesteld en medegedeeld aan de vrederechter, wijst de vrederechter een notaris aan die de boedelbeschrijving zal opmaken.
  De kosten zijn voor rekening van de voogd.
  § 2. De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn.
  De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd.
  De boedelbeschrijving wordt na de afsluiting neergelegd in het procesdossier.
  indien de voogd schuldeiser is van de minderjarige, moet hij zulks op straffe van verval aan de vrederechter mededelen in antwoord op de vraag die deze laatste hem moet stellen. De verklaring wordt opgetekend in een proces-verbaal dat bij het procesdossier wordt gevoegd.

  Art. 407. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Binnen een maand nadat de boedelbeschrijving bij het procesdossier is gevoegd, bepaalt de vrederechter, na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige, als laatstgenoemde vijftien jaar oud is, te hebben gehoord, bij een met redenen omklede beschikking :
  1° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige;
  2° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het beheer van de goederen van de minderjarige;
  3° vanaf welk bedrag voor de voogd de verplichting begint om het saldo van de inkomsten boven de uitgaven te beleggen en de termijn na verloop waarvan de voogd, bij gebrek van belegging, van rechtswege rekening en verantwoording verschuldigd is voor de interest;
  4° de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende instelling waar de rekeningen worden geopend waarop de kapitaalstortingen plaatsvinden en de effecten alsmede de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd;
  5° de voorwaarden waaronder de gestorte kapitalen of neergelegde titels en waarden kunnen worden teruggenomen;
  6° het bedrag waarvoor, rekening houdend met de aard en de omvang van het vermogen van de minderjarige, een hypothecaire inschrijving moet worden genomen op de onroerende goederen van de voogd, het onroerend goed of de onroerende goederen waarop de griffier op kosten van de minderjarige de inschrijving neemt, of de waarborgen welke de voogd die geen onroerend goed bezit of vrijgesteld is van de hypothecaire inschrijving, in voorkomend geval moet bieden;
  7° de maatregelen die moeten worden genomen met het oog op de voortzetting, de verhuring, de overdracht of de beëindiging van de handelszaken en ondernemingen die de minderjarige heeft verkregen.
  § 2. De vrederechter kan gedurende de voogdij op verzoek van de voogd, van de toeziende voogd, van de procureur des Konings, van enige andere belanghebbende of zelfs ambtshalve, zijn vroegere beslissingen betreffende de in paragraaf 1 opgesomde aangelegenheden wijzigen na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben gehoord.
  § 3. De vrederechter kan een in § 1, 4°, bedoelde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de minderjarige toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren.
  De vrederechter bepaalt de voorwaarden van dit beheer.

  Art. 408. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Effecten aan toonder, alsook andere waardepapieren die aan de minderjarige behoren of die hem in de loop van de voogdij toekomen, worden gedeponeerd op de rekening die overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op zijn naam is geopend.
  Onverminderd artikel 409, § 2, vierde lid, vernieuwt de voogd op de vervaldag zonder bijzondere machtiging de plaatsing van het nominaal kapitaal in gelijkaardige waarden.

  Art. 409. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Het saldo van de inkomsten bedoeld in artikel 407, § 1, 3°, wordt belegd overeenkomstig de voorwaarden die de vrederechter vaststelt in de beschikking welke bij het ontstaan van de voogdij of tijdens de voogdij overeenkomstig artikel 407 wordt genomen.
  § 2. De voogd kan slechts met medeondertekening van de toeziende voogd kwijting geven van de kapitalen die de minderjarige in de loop van de voogdij ontvangt.
  Hij plaatst deze kapitalen overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op de rekening die op naam van de minderjarige is geopend.
  Zulks moet geschieden binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van de ontvangst van de kapitalen. Na het verstrijken van die termijn is de voogd van rechtswege de interesten verschuldigd.
  Na het advies van de voogd, van de toeziende voogd en van de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben ingewonnen, bepaalt de vrederechter op verzoek van de voogd de voorwaarden waaronder later een meer rendabele plaatsing kan geschieden.

  Art. 410.<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De vrederechter moet de voogd bijzondere machtiging verlenen om :
  1° de goederen van de minderjarige, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een instelling bedoeld in artikel 407, § 1, 4°;
  2° een lening aan te gaan;
  3° de goederen van de minderjarige te hypothekeren of in pand te geven;
  4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
  5° [2 een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen [4 , onverminderd artikel [5 4.40, § 3, van het Burgerlijk Wetboek]5]4 of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; de vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;]2
  6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
  7° de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1° en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek; (Geen enkele machtiging is evenwel vereist in geval van burgerlijke partijstelling [1 ...]1;) <W 2003-02-13/54, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
  9° een onroerend goed aan te kopen;
  10° [3 de minderjarige te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam bij een door de wet toegelaten erfovereenkomst, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben;]3
  11° een dading aan te gaan of een arbitrage-overeenkomst te sluiten;
  12° een handelszaak voort te zetten die is verkregen door wettelijke erfopvolging of door erfopvolging krachtens uiterste wil. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voogd. De vrederechter kan zijn toestemming te allen tijde intrekken;
  13° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat te vervreemden.
  (14° te beschikken over de goederen die onbeschikbaar zijn op grond van een beslissing genomen krachtens artikel 379, op grond van artikel [5 4.40, §§ 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek]5 of overeenkomstig een beslissing van de familieraad genomen voor de inwerkingtreding van de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen.) <W 2003-02-13/54, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
  § 2. De verkoop van de roerende of onroerende goederen van de minderjarige gebeurt openbaar. Aan de voogd kan evenwel machtiging worden verleend om de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen.
  Deze machtiging wordt verleend indien het belang van de minderjarige zulks vereist. Er wordt uitdrukkelijk in vermeld waarom de onderhandse verkoop de belangen van de minderjarige dient. Onroerende goederen worden verkocht overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte opgesteld door een notaris en goedgekeurd door de vrederechter.
  De vrederechter wint de nodige inlichtingen in. Hij kan inzonderheid het advies inwinnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht.
  Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is en worden ter beschikking van de minderjarige gehouden tot zijn meerderjarigheid.
  In elk geval wordt de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt uitgenodigd om, indien hij dit wenst, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/06, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
  (2)<W 2017-07-06/24, art. 70, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
  (3)<W 2017-07-31/25, art. 4, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (4)<W 2020-07-31/03, art. 77, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (5)<W 2022-01-19/18, art. 10, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 411.<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd en de toeziende voogd kunnen geen goederen van de minderjarige verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve op grond van [1 boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek]1 of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij kunnen de goederen van de minderjarige slechts in huur nemen wanneer de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.
  ----------
  (1)<W 2022-01-19/18, art. 11, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 412. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de minderjarige, alsook over diens leefomstandigheden.
  In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen.

  Afdeling V. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdijrekeningen en voogdijverslag.

  Art. 413. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd legt jaarlijks de rekening inzake zijn beheer neer in het procesdossier. Deze rekening wordt eveneens overhandigd aan de toeziende voogd en aan de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is. De vrederechter kan, ambtshalve of op verzoek van de toeziende voogd, de voogd oproepen teneinde in raadkamer toelichtingen te geven.
  De Koning bepaalt de inhoud en de vorm van de rekeningen inzake het beheer.

  Art. 414. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de voogd moet worden vervangen, worden de voogdijrekeningen afgesloten op de dag van de beschikking waarbij de nieuwe voogd wordt benoemd, zulks onverminderd de toepassing van artikel 391.

  Art. 415. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Binnen een maand na beëindiging van de taken van de voogd wordt de definitieve voogdijrekening in aanwezigheid van de vrederechter en van de toeziende voogd met het oog op de goedkeuring ervan overhandigd aan de minderjarige die meerderjarig of ontvoogd is geworden, aan de nieuwe voogd of aan de titularis van het ouderlijk gezag, waarbij de kosten in voorkomend geval ten laste van de minderjarige of de voogd komen. De voogdijrekening wordt eveneens overhandigd aan de minderjarige die vijftien jaar oud is.
  Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin bevonden wordt dat de rekening en verantwoording is gedaan, dat de rekening is goedgekeurd en dat de voogd kwijting is verleend.
  Elke goedkeuring van de voogdijrekening voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.
  Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank gedaan.

  Art. 416. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Zolang de definitieve voogdijrekening niet is goedgekeurd, kunnen tussen de minderjarige en zijn vroegere voogd geen geldige overeenkomsten worden gesloten.
  Op voorlegging van een eensluidend afschrift van het overeenkomstig artikel 415 opgemaakte proces-verbaal verleent de nieuwe voogd of de minderjarige opheffing van de zekerheidstelling die de voogd inzake zijn beheer heeft gegeven.

  Art. 417. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de minderjarige tegen de voogd en tegen de toeziende voogd kan instellen.

  Art. 418. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Het bedrag van het door de voogd verschuldigde saldo brengt van rechtswege intrest op zodra de rekening is goedgekeurd en ten laatste drie maanden na beëindiging van de voogdij. De intresten van het bedrag dat de minderjarige aan de voogd verschuldigd is, beginnen slechts te lopen op de dag dat tot betaling is aangemaand na goedkeuring van de rekening.

  Art. 419. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Vorderingen van de minderjarige tegen zijn voogd of zijn toeziende voogd betreffende feiten en rekeningen van de voogdij verjaren na 5 jaar te rekenen van de meerderjarigheid, zelfs indien de minderjarige ontvoogd is geworden.

  Art. 420. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd brengt jaarlijks bij de vrederechter en de toeziende voogd verslag uit over de opvoeding en de opvang van de minderjarige, alsook over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het verslag wordt bij het procesdossier gevoegd.
  (NOTA : art. 421 tot 426 opgeheven door <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001>)
  (NOTA : art. 427 tot 475 opgeheven door <W 2001-04-29/39, art. 13, 012, Inwerkingtreding : 01-08-2001>)

  HOOFDSTUK IIbis. - PLEEGVOOGDIJ.

  Art. 475bis. <W 31-03-1987, art. 58> Wanneer iemand die ten minste 25 jaar oud is, zich verbindt om een niet ontvoogd minderjarig kind te onderhouden, op te voeden en in staat te stellen de kost te verdienen, kan hij zijn pleegvoogd worden, met instemming van degenen wier toestemming vereist is voor de adoptie van minderjarigen.
  Een echtgenoot kan slechts met toestemming van de andere echtgenoot pleegvoogd worden.

  Art. 475ter.<W 31-03-1987, art. 58> De overeenkomst waarbij de pleegvoogdij tot stand komt en, in voorkomend geval, de toestemming van de echtgenoot van de pleegvoogd worden vastgesteld bij authentieke akte opgemaakt door de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige of door een notaris.
  Deze overeenkomst heeft eerst haar gevolgen nadat zij, op aanvraag van de pleegvoogd, bekrachtigd is door de [1 familierechtbank]1.
  De [1 familierechtbank]1 behandelt de aanvraag in raadkamer. De pleegvoogd en, in voorkomend geval, zijn echtgenoot, het kind indien het meer dan 15 jaar oud is, zijn voogd en toeziende voogd indien het reeds onder voogdij staat, alsmede degenen die overeenkomstig het vorige artikel hun instemming met de pleegvoogdij hebben betuigd, worden door de rechtbank gehoord, althans opgeroepen. (...). [1 De procureur des Konings wordt gehoord of brengt een schriftelijk advies uit.]1. <W 2001-04-29/39, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 67, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 475quater. <W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogd beheert de goederen van zijn pleegkind, zonder het genot ervan te hebben en zonder de uitgaven voor onderhoud en opvoeding te mogen toerekenen op de inkomsten van de minderjarige.
   Hij oefent eveneens het recht van bewaring over het pleegkind uit, voor zover het zijn gewone verblijfplaats bij hem heeft.
  (Gedurende de pleegvoogdij hebben de ouders van het kind alsmede degenen die het hebben geadopteerd of ten volle geadopteerd, niet langer het genot van de goederen van de minderjarige.) <W 31-03-1987, art. 59>
  (Voor het overige wijkt de pleegvoogdij niet af van de regels betreffende de uitoefening van de rechten en verplichtingen die voortvloeien (uit het ouderlijk gezag) of de voogdij en met name van het recht om toe te stemmen in het huwelijk, de adoptie of de volle adoptie van de minderjarige en om zijn ontvoogding te vorderen.) <W 19-01-1990, art. 31> <W 2001-04-29/39, art. 15, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

  Art. 475quinquies.<W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogdij neemt een einde bij de meerderjarigheid van het pleegkind. Indien het pleegkind evenwel op dat ogenblik niet in staat is om de kost te verdienen, kan de pleegvoogd door de [1 familierechtbank]1 worden veroordeeld om het schadeloos te stellen. Deze schadeloosstelling bestaat in hulpmiddelen die geschikt zijn om het pleegkind een beroep te verschaffen, onverminderd de overeenkomsten die met het oog op dit geval mochten zijn gesloten.
  De pleegvoogdij neemt ook een einde bij overlijden van de pleegvoogd. Indien het pleegkind op dat ogenblik behoeftig is, moet het uit de nalatenschap van de pleegvoogd middelen van bestaan verkrijgen, waarvan, zo daarin niet tevoren door een uitdrukkelijke overeenkomst is voorzien, het bedrag en de aard geregeld worden ofwel in der minne tussen de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en de rechthebbenden op de nalatenschap van de pleegvoogd, ofwel door de [1 familierechtbank]1 in geval van geschil.
  De pleegvoogdij en de verplichtingen van de pleegvoogd of zijn nalatenschap nemen ook een einde wanneer het pleegkind komt te overlijden of wanneer het ontvoogd, geadopteerd of (ten volle geadopteerd) wordt. <W 31-03-1987, art. 60>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 68, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 475sexies.<W 2001-04-29/39, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De [1 familierechtbank]1 kan aan de pleegvoogdij een einde maken op verzoek :
  1° hetzij van de pleegvoogd;
  2° hetzij van degenen die overeenkomstig artikel 475bis met de pleegvoogdij hebben ingestemd of van degenen die het kind hebben erkend of gewettigd na de totstandkoming van de pleegvoogdij;
  3° hetzij van de procureur des Konings.
  De [1 familierechtbank]1 behandelt het verzoek op de wijze omschreven in artikel 475ter, derde lid.
  Indien zij aan de pleegvoogdij een einde maakt, kan zij desgevraagd, na het advies van de personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, te hebben ingewonnen en na de procureur des Konings te hebben gehoord, de verplichting van de pleegvoogd om het kind te onderhouden en het de mogelijkheid te bieden in zijn levensonderhoud te voorzien, beperken of opheffen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 69, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 475septies. <W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogd die het beheer over enig goed van zijn pleegkind heeft gehad, moet daarvan rekening en verantwoording doen (overeenkomstig de artikelen 413 tot 420). <W 2001-04-29/39, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

  HOOFDSTUK III. - ONTVOOGDING.

  Art. 476. Het huwelijk van de minderjarige heeft van rechtswege zijn ontvoogding ten gevolge.
  (Ieder van de echtgenoten is van rechtswege curator over zijn minderjarige echtgenoot. Wanneer beiden minderjarig zijn, wordt de curatele geregeld overeenkomstig artikel 480.) <W 30-04-1958, art. 4>

  Art. 477.<W 08-04-1965, art. 21, 1> De minderjarige die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [1 familierechtbank]1 worden ontvoogd op verzoek van zijn ouders of, wanneer dezen het niet eens zijn, op verzoek van een hunner.
  De vader of de moeder die geen verzoek heeft ingediend evenals, in voorkomend geval, degene aan wie de bewaring van het kind is toevertrouwd, moeten alleszins vooraf worden gehoord of opgeroepen.
  (De minderjarige wiens vader of moeder overleden is of wiens afstamming slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat en die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [1 familierechtbank]1 worden ontvoogd op verzoek van de enige ouder.) <W 31-03-1987, art. 61A>
  (Als die ouder een zodanig verzoek niet indient, kan de ontvoogding worden verzocht door de procureur des Konings.) <W 31-03-1987, art. 61B>
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 70, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 478.<W 2001-04-29/39, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De minderjarige die geen ouders heeft en die vijftien jaar oud is, kan worden ontvoogd indien de voogd en de toeziende voogd hem daartoe geschikt oordelen.
  De voogd en de toeziende voogd dienen daartoe een verzoek in bij de [1 familierechtbank]1, die optreedt overeenkomstig artikel 477. Wanneer zij het niet eens zijn, wordt het verzoek door een van hen ingediend. In dat geval moet de [1 familierechtbank]1 degene die geen verzoek heeft ingediend, horen of oproepen.
  Op verzoek van het openbaar ministerie wordt een eensluidend verklaard afschrift van het overeenkomstig dit artikel uitgesproken vonnis overgezonden aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 71, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 479.<W 2001-04-29/39, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer de voogd niets heeft ondernomen om de minderjarige die voldoet aan de in artikel 478 gestelde voorwaarden te ontvoogden en wanneer een of meer bloedverwanten of aanverwanten tot in de vierde graad van deze minderjarige hem geschikt oordelen om te worden ontvoogd, kunnen zij de procureur des Konings verzoeken zich met het oog op de ontvoogding tot de [1 familierechtbank]1 te wenden.
  De minderjarige kan te dien einde eveneens een verzoek indienen bij de procureur des Konings.
  Artikel 478, derde lid, is van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 72, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 480.<W 10-03-1975, art. 2> Indien de ontvoogde minderjarige geen curator van rechtswege heeft, wordt hem een curator toegevoegd door de [1 familierechtbank]1, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende :
  De [1 familierechtbank]1 benoemt op verzoek een curator ad hoc. De verzoeker kan aan de rechtbank een of meer kandidaten voor die taak voorstellen.
  De voogdijrekening wordt gedaan aan de ontvoogde minderjarige, al naar het geval bijgestaan door de curator of door de curator ad hoc.
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/23, art. 73, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 481. De ontvoogde minderjarige mag verhuringen aangaan waarvan de duur negen jaren niet te boven gaat; hij neemt zijn inkomsten in ontvangst, geeft daarvan kwijting en verricht alle daden van louter beheer, zonder dat hij daartegen in zijn recht kan worden hersteld in de gevallen waarin de meerderjarige zelf dit niet zou kunnen.

  Art. 482. Hij mag geen onroerende rechtsvordering instellen, noch zich op zodanige rechtsvordering verdedigen, noch zelfs roerende kapitalen in ontvangst nemen en daarvan kwijting geven zonder de bijstand van zijn curator, die in het laatste geval op de belegging van het ontvangen kapitaal toeziet.

  Art. 483. <W 2001-04-29/39, art. 20, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De ontvoogde minderjarige mag onder geen enkel voorwendsel leningen aangaan zonder machtiging van de vrederechter gegeven overeenkomstig artikel 410, § 1.

  Art. 484. Evenmin mag hij zijn onroerende goederen verkopen of vervreemden of enige daad verrichten buiten die van louter beheer, (zonder de regels betreffende de voogdij in acht te nemen). <W 2001-04-29/39, art. 21, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
  Verbintenissen die hij door aankopen of op andere wijze mocht hebben aangegaan, kunnen verminderd worden, ingeval zij buitensporig zijn; de rechtbanken nemen hierbij in aanmerking het vermogen van de minderjarige, de goede of kwade trouw van de personen die met hem hebben gehandeld, het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.

  Art. 485. <W 08-04-1965, art. 21, 4> Aan iedere ontvoogde minderjarige die er niet toe in staat blijkt zichzelf te leiden of wiens verbintenissen ingevolge het vorige artikel zijn verminderd, kan het voordeel van de ontvoogding ontnomen worden; de ontvoogding wordt ingetrokken met inachtneming van dezelfde vormen als bij het verlenen van de ontvoogding zijn nagekomen, de minderjarige gehoord of opgeroepen.
  De procureur des Konings kan eveneens de intrekking van de ontvoogding aanvragen, (...). <W 2001-04-29/39, art. 22, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

  Art. 486. Vanaf de dag dat de ontvoogding is ingetrokken, komt de minderjarige terug onder voogdij en hij blijft onder voogdij totdat hij zijn meerderjarigheid zal hebben bereikt.

  Art. 487. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 33>

  HOOFDSTUK IV. [1 Opschorting van het stemrecht van de minderjarigen ouder dan zestien jaar voor de verkiezing van het Europees Parlement]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-25/12, art. 15, 104; Inwerkingtreding : 13-01-2024>

  Art. 487bis.[1 Met betrekking tot de minderjarige ouder dan 16 jaar die niet de bevoegdheid heeft om zelf zijn rechten en plichten uit te oefenen op autonome wijze, kan de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de minderjarige, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, het stemrecht van deze minderjarige opschorten totdat deze meerderjarig is, overeenkomstig de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement, en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden en de gezondheidstoestand van de minderjarige.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-25/12, art. 16, 104; Inwerkingtreding : 13-01-2024>

  Art. 487ter.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 487quater.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 487quinquies.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 487sexies.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 487septies.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 487octies.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  TITEL XI. - [1 Meerderjarigheid en beschermde personen]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 26, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  HOOFDSTUK I. - MEERDERJARIGHEID.

  Art. 488. <W 19-01-1990, art. 2> De meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven.

  HOOFDSTUK Ibis. - VOORLOPIG BEWIND OVER DE GOEDEREN TOEBEHOREND AAN EEN MEERDERJARIGE. <W 18-07-1991, art. 2>

  Art. 488bis.<Ingevoegd bij W 18-07-1991, art. 3 tot 13> A. De meerderjarige die, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat is zijn goederen te beheren, kan met het oog op de bescherming ervan, een voorlopige bewindvoerder toegevoegd worden, als hem nog geen wettelijke vertegenwoordiger werd toegevoegd.
  B. (§ 1. Op zijn verzoek, op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings kan aan de te beschermen persoon een voorlopige bewindvoerder worden toegevoegd door de vrederechter van zijn verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van zijn woonplaats.
  De vrederechter kan die maatregel ambtshalve nemen, wanneer bij hem een verzoek werd ingediend als bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend als bedoeld in artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet. Artikel 7, § 1, van dezelfde wet is in dit geval eveneens van toepassing.
  § 2. Eenieder kan ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats en subsidiair van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent een aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren. Van deze verklaring wordt (een proces-verbaal of een authentieke akte) opgesteld. Het proces-verbaal wordt medeondertekend door de persoon die de verklaring heeft afgelegd. De vrederechter kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker naar diens verblijfplaats en in voorkomend geval, naar diens woonplaats begeven om een verklaring op te nemen. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
  De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke autoriteiten gratis toegang hebben. (De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.) <W 2003-12-22/42, art. 382, 019; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
  Vooraleer de vrederechter kennis neemt van een verzoekschrift, moet de griffier nagaan of in het tweede lid bedoeld register een verklaring werd opgenomen. In dat geval, laat hij door de notaris of de vrederechter, bij wie de verklaring werd afgelegd, een eensluidend verklaard uittreksel overzenden.
  Eenieder kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte.
  De vrederechter kan om ernstige redenen, gemotiveerd afwijken van de in het eerste lid, uitgedrukte wil.
  § 3. De vader (en/of de moeder, de echtgenoot,) de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt, de vertrouwenspersoon of een lid van de naaste familie die als voorlopige bewindvoerder werd aangesteld, kan ten overstaan van de vrederechter een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien het mandaat door hem of haar niet zelf verder kan worden uitgeoefend. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal opgesteld, dat onmiddellijk bij het dossier bedoeld in artikel 488bis, c), § 4 wordt gevoegd. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  Telkens wanneer de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de voorlopige bewindvoerder bedoeld in het voorgaande lid, moet hij vooraf nagaan of in het dossier een verklaring werd opgenomen. De vrederechter kan om een ernstige reden, bij gemotiveerde beschikking afwijken van de in het eerste lid bedoelde verklaring.
  § 4. De te beschermen persoon heeft het recht zich, voor de duur van het voorlopig bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf of, als hij er zelf geen aanwijst en indien nodig, door de vrederechter aangewezen vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in § 7, (en in de artikelen) 488bis, c), § 2 en § 3, 488bis, d), en 488bis, f), § 1 en § 5. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  De aanwijzing gebeurt door een verzoek daartoe gericht aan de vrederechter door de te beschermen persoon of door een derde in het belang van de te beschermen persoon bij de aanvang of tijdens de duur van het voorlopig bewind.
  Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de voorlopige bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, moet hij, als belanghebbende, de vrederechter verzoeken de beschikking te herzien, overeenkomstig artikel 488bis, d).
  § 5. Het verzoek tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder vermeldt, op straffe van nietigheid :
  1. de dag, maand en het jaar;
  2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon;
  3. het voorwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan;
  4. de naam, voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in voorkomend geval van zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt;
  5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen.
  Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat en vergezeld zijn van een attest van verblijfplaats, of, bij ontstentenis, van woonplaats van de te beschermen persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is.
  Het verzoekschrift vermeldt bovendien en voor zover mogelijk :
  1. de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon;
  2. de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;
  3. de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad.
  Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen.
  Het verzoekschrift kan tevens suggesties vermelden betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden.
  De artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
  § 6. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandige geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft.
  De verklaring vermeldt of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen, en in het bevestigend geval, indien zulks gelet op zijn toestand, aangewezen is. Tevens vermeldt deze verklaring (of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen) van de rekenschap van het beheer. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt.
  Indien er om redenen van dringendheid geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, gaat de vrederechter na of het aangevoerde motief van dringendheid gerechtvaardigd is.
  In bevestigend geval, vraagt de vrederechter binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen dat de verzoeker een omstandige geneeskundige verklaring bezorgt, die voldoet aan de vereisten bepaald in het eerste tot derde lid.
  § 7. De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon.
  De te beschermen persoon en desgevallend, zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijke samenwonende, voor zover (de te beschermen persoon met hen samenleeft,) of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van hun advocaten en de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend een uittreksel van de verklaring bedoeld in artikel 488bis, b), § 2 gevoegd.
  In de gerechtsbrief wordt vermeld dat de te beschermen persoon het recht heeft een advocaat en een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
  Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend, van de plaats en het tijdstip van het verhoor van de te beschermen persoon.
  De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk worden aldus partij in het geding tenzij verzet hiertegen ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief.
  Deze familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen.Er wordt overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid gehandeld indien de vrederechter overweegt ambtshalve een maatregel te nemen. Deze laatste mag zich eveneens begeven naar de verblijfplaats van de persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld.
  De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De oproeping gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief.) <W 2003-05-03/62, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003 behalve § 2 waarvan Inwerkingtreding : 03-01-2005>
  C. (§ 1. Bij gemotiveerde beschikking wijst de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen, de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon en zijn gezinstoestand.
  Onverminderd de artikelen 488bis, b), §§ 2 en 3, kiest de vrederechter bij voorkeur als voorlopige bewindvoerder desgevallend zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie of in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. In voorkomend geval, houdt hij hierbij rekening met de suggesties die in het verzoekschrift worden vermeld.
  De voorlopige bewindvoerder mag niet gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt.
  De Koning kan de uitoefening van de functie van voorlopige bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden onder meer om het aantal personen te beperken waarvoor een voorlopige bewindvoerder de goederen dient te beheren.
  De aanwijzing geschiedt bij afzonderlijke beschikking wanneer bij de vrederechter een verzoekschrift ingediend is, bepaald in artikel 5, § 1, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend, als bedoeld in de artikelen 13 en 25, § 1, van dezelfde wet.
  Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de aangestelde voorlopige bewindvoerder. De voorlopige bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt. Dit stuk wordt gevoegd bij het dossier.
  Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere voorlopige bewindvoerder aan.
  Na de aanvaarding door de voorlopige bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van aanwijzing van de voorlopige bewindvoerder medegedeeld aan de procureur des Konings.
  Binnen drie dagen na de ontvangst van de aanvaarding geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker, aan de tussenkomende partijen, aan de te beschermen persoon en desgevallend aan de vertrouwenspersoon. Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten gezonden.
  Een uitgifte van de beslissing kan onderaan op een exemplaar van het verzoekschrift worden gesteld.
  § 2. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing moet de voorlopige bewindvoerder een verslag opstellen met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en dit overzenden aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. Daarenboven kan de vrederechter hem ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voorzover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
  § 3. De voorlopige bewindvoerder geeft jaarlijks en binnen dertig dagen na het einde van zijn mandaat rekenschap aan de personen vermeld in § 2. In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
  1. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder;
  2. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
  3. een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
  4. de data waarop de voorlopige bewindvoerder in de loop van het jaar persoonlijk contact heeft gehad met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon;
  5. de materiële levensvoorwaarden en de leefsituatie van de beschermde persoon alsmede de wijze waarop de voorlopige bewindvoerder daarop heeft ingespeeld.
  In geval van overlijden van de beschermde persoon tijdens de duur van het voorlopig bewind legt de voorlopige bewindvoerder binnen dertig dagen zijn eindverslag neer ter griffie. Hiervan kan ter griffie kennis genomen worden door de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast wordt met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap. Dit geldt onverminderd de toepassing van artikel 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
  Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de voorlopige bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, (hetzij gedurende de uitoefening) van zijn opdracht. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  De voorlopige bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstellen van deze verplichting. In dit geval brengt de voorlopige bewindvoerder de vertrouwenspersoon van de beschermde persoon (op de hoogte) Bij ontstentenis van een vertrouwenspersoon, kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de voorlopige bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  § 4. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van §§ 2 en 3, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de beschermde persoon.
  Het dossier omvat eveneens :
  1. een afschrift van de oorspronkelijke beschikking tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder;
  2. de naam en het adres van de door de beschermde persoon aangewezen vertrouwenspersoon;
  3. de naam en het adres van de andere persoon of instelling die door de vrederechter werd aangewezen met toepassing van de bepalingen van § 3;
  4. een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van de artikelen 488bis, d), tot 488bis, h);
  5. de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking (tot het voorlopige bewind.)) <W 2003-05-03/62, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003> <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  D. (De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings of de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beschikking, een einde maken aan de opdracht van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.
  De vorderingen vermeld in het voorgaande lid worden bij eenzijdig verzoekschrift ingediend en worden door de verzoeker of zijn advocaat ondertekend. De vrederechter kan verder eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De voorlopige bewindvoerder behoort in alle gevallen te worden gehoord of opgeroepen.
  De opdracht van de voorlopige bewindvoerder eindigt van rechtswege zodra de wettelijke vertegenwoordiger, benoemd in geval van onbekwaamverklaring of verklaring van verlengde minderjarigheid van de beschermde persoon, zijn taak aanvat, ingeval van aanstelling van een voorlopige bewindvoerder krachtens artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek [1 , in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde persoon]1 en in geval van overlijden van de beschermde persoon. [1 Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde persoon.]1
  Door een aan de vrederechter en aan de voorlopige bewindvoerder gerichte gewone brief kan de beschermde persoon op elk ogenblik afzien van de bijstand van de door hem aangewezen vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. Er bestaat tevens de mogelijkheid dit mondeling te doen, waarvan akte wordt opgesteld door de rechter met bijstand van de griffier, waarvan afschrift gezonden wordt aan de voorlopige bewindvoerder. Deze melding wordt opgenomen in het dossier.
  De vrederechter kan, in het belang van de te beschermen persoon te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de voorlopige bewindvoerder of de procureur des Konings, bij een gemotiveerde beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer kan uitoefenen.) <W 2003-05-03/62, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
  E. § 1. Elke beslissing houdende aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder of wijziging van diens bevoegdheden wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad opgenomen.
  Hetzelfde geldt voor de beslissingen van opheffing of van vernietiging.
  De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.
  (Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester verstrekt een uittreksel uit het bevolkingsregister met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon aan de persoon zelf of aan elke derde die een belang aantoont.) <W 2003-05-03/62, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
  § 2. Rekening houdend met de beperkte opdracht van de voorlopige bewindvoerder, kan de vrederechter bepalen dat de beslissingen bedoeld in § 1, door toedoen van de griffier, uitsluitend ter kennis zullen worden gebracht van de personen die hij aanwijst.
  § 3. De Koning kan andere maatregelen van openbaarmaking in het belang van derden voorschrijven.
  F. (§ 1. De voorlopige bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan.
  Bij de uitvoering van zijn opdracht pleegt hij op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
  Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
  Wanneer zijn belangen in strijd zijn met die van de beschermde persoon kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter.
  Deze machtiging wordt verleend bij gemotiveerde beschikking op verzoek van de voorlopige bewindvoerder. De procedure van artikel 488bis, b), § 7, tweede en derde lid, is van toepassing.
  § 2. De rechter bepaalt, met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen evenals met de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de omvang van de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder.
  De vrederechter kan de handelingen of categorieën van handelingen aanwijzen die de beschermde persoon maar kan stellen met bijstand van zijn voorlopige bewindvoerder.
  § 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 488bis, c), bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen en procedures als eiser en als verweerder.
  Evenwel kan hij slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter :
  a) de beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1°, 1187, tweede lid, en 1206, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek (en andere dan die met betrekking tot) huurcontracten, tot bewoning zonder akte of bewijs, tot sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon en tot de burgerlijke partijstelling; <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  b) de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vervreemden;
  c) leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
  d) berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
  e) (een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;) <KB 2005-06-15/35, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
  f) (een schenking, of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;) <KB 2005-06-15/35, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
  g) een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
  h) een dading aangaan;
  i) een onroerend goed aankopen.
  De vrederechter wordt geadieerd bij eenvoudig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan onder meer de mening vragen van de beschermde persoon en van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.
  Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de beschermde persoon voortgezet door zijn voorlopige bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voorlopige bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [2 ondernemingsrechtbank]2 op verzoek van de vrederechter.
  § 4. De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmeer deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven.
  Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband (daarmee wordt beschikt,) moet daartoe de machtiging bedoeld in § 3 verleend worden door de vrederechter. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  Deze machtiging wordt verleend krachtens de rechtspleging bepaald in artikel 488bis, f), § 3.
  Souvenirs (en andere persoonlijke voorwerpen) worden niet vervreemd, tenzij dit strikt noodzakelijk is, en moeten door toedoen van de voorlopige bewindvoerder ter beschikking gehouden worden van de beschermde persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  § 5. Binnen de perken van de inkomsten die hij ontvangt betaalt de voorlopige bewindvoerder de kosten van onderhoud en behandeling die ten laste zijn van de beschermde persoon en stelt hij hem, na daarover met hem of met de vertrouwenspersoon te hebben overlegd, de sommen ter beschikking die hij nodig acht voor de verbetering van diens lot, een en ander onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden. (Bovendien moet hij de toepassing) van de sociale wetgeving vorderen in het belang van de beschermde persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  § 6. De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de voorlopig bewindvoerder. De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.) <W 2003-05-03/62, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
  G. (De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken IV en V van het vierde boek van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek.) <W 2003-05-03/62, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
  H. (§ 1. De vrederechter kan aan de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beslissing, na de overlegging door de voorlopige bewindvoerder van het verslag bedoeld in artikel 488bis, c), § 3, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger (mag zijn dan drie procent) van de inkomsten van de beschermde persoon. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  Het is de voorlopige bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen (van het gerechtelijk mandaat) van voorlopige bewindvoerder. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  § 2. De beschermde persoon kan slechts geldig schenken onder levenden of een uiterste wilsbeschikking maken na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter. De vrederechter oordeelt over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon.
  De vrederechter mag de machtiging om te schenken weigeren indien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig dreigen te worden.
  De bepalingen van de artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In afwijking van artikel 1026, 5°, van hetzelfde Wetboek, volstaat de handtekening van de verzoeker.
  De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.
  De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in (en kan eenieder) die hij geschikt acht om hem in te lichten, oproepen bij gerechtsbrief om door hem in raadkamer te worden gehoord. Hij roept in ieder geval de voorlopige bewindvoerder op in geval van schenking. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
  De procedure van artikel 488bis, b), § 6, is van overeenkomstige toepassing.
  § 3. Onverminderd § 2 is de beschermde persoon bekwaam om een huwelijkscontract aan te gaan en zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met bijstand van de voorlopige bewindvoerder, na machtiging door de vrederechter op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.
  In bijzondere gevallen kan de vrederechter de voorlopige bewindvoerder machtigen alleen op te treden.
  De rechtspleging van artikel 488bis, f), § 3, tweede lid, is van toepassing.) <W 2003-05-03/62, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
  I. Alle handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met de bepalingen van artikel 488bis, f), zijn nietig. Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of de voorlopige bewindvoerder worden ingeroepen.
  Het eerste lid is toepasselijk op de handelingen verricht na de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder.
  J. De vordering tot nietigverklaring op grond van het voorgaand artikel verjaart door verloop van vijf jaren.
  Deze termijn loopt, tegen de beschermde persoon, vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de voorlopige bewindvoerder.
  Hij loopt, tegen zijn erfgenamen, vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
  De verjaring die tegen deze laatste is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
  De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van een medecontractant die te kwader trouw was.
  K. Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan diens woonplaats of verblijfplaats.
  
  (NOTA : dit artikel 488bis, A tot 488bis, K worden opgeheven door W 2013-03-17/14, art. 27, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/11, art. 85, 070; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie art. 136. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
  (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 088; Inwerkingtreding : 01-11-2018>

  HOOFDSTUK II. - [1 Beschermde personen]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 28, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 29, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 488/1.[1 De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.
   [2 Voor een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar een verzoek tot plaatsing onder bescherming ingediend worden indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid. De bescherming treedt in werking op het tijdstip waarop de beschermde persoon meerderjarig wordt.]2 ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 30, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 183, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 488/2. [1 Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 31, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Afdeling 2. - [1 Buitengerechtelijke bescherming]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 32, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 489.[1 De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen [2 en de personen, en op daden van beheer zoals bedoeld in artikel 494, g)]2.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 33, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 6, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 490.[1 De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen [2 , en de beëindiging van deze lastgeving krachtens het vijfde lid worden geregistreerd]2 in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
   Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.
   In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.
   Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.
   [2 De lasthebber, de meerderjarige lastgever die wilsbekwaam is of de ontvoogde minderjarige voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, delen hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen aan de in het tweede lid bedoelde griffier of notaris mee. De lasthebber deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]2 De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 34, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 490/1.[1 § 1. § 1. De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.
   In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden :
   1° de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;
   2° de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn.
   § 2. De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. [3 ...]3
   Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.
   In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. [3 ...]3
   § 3. [2 De lasthebber beoordeelt het tijdstip waarop de lastgever komt te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, in voorkomend geval, overeenkomstig hetgeen wordt bepaald in de lastgevingsovereenkomst bedoeld in artikel 490. Deze beoordeling is tegenstelbaar aan een derde te goeder trouw.]2
  [3 ...]3]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 35, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 184, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 8, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 490/2.[1 § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.
   Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.
   [2 De lasthebber betrekt de lastgever zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar overleg met de lastgever en, in voorkomend geval, de door de lastgever aangewezen personen.]2
   Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. [2 ...]2
   De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.
  [2 Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden de geschillen tussen hen beslecht in het belang van de lastgever, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]2
   § 2. [2 De vrederechter kan te allen tijde de bijzondere of algemene lastgeving bedoeld in artikel 490 geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien de wijze waarop de lasthebber de opdracht uitvoert van die aard is dat de belangen van de lastgever in het gedrang komen. Hij kan deze lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen door rechterlijke beschermingsmaatregelen die beter overeenstemmen met de belangen van de lastgever. Hij kan de tenuitvoerlegging van de lastgeving of de uitoefening van de bevoegdheden van de lasthebber onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als degene die van toepassing zijn op de rechterlijke beschermingsmaatregelen.
   De vrederechter kan ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van enige belanghebbende of van de procureur des Konings, uitspraak doen over de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of over de bevoegdheden van de lasthebber. In geval van niet-naleving van de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of van de bevoegdheden van de lasthebber, gelden dezelfde sancties als degene waarin is voorzien voor een rechterlijke beschermingsmaatregel.]2
   § 3. De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde :
   1° [2 ingeval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2;]2
   2° door [2 de registratie]2 van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
   3° door [2 de registratie]2 van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
   4° door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;
   5° door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 36, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 9, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Afdeling 3. - [1 Rechterlijke bescherming]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 37, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Onderafdeling 1. [1 Definities]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 38, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 491.[1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :
   a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;
   b) [2 ...]2
   c) [2 ...]2
   d) [2 ...]2
   e) bekwaamheid : de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;
   f) bijstand : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;
   g) vertegenwoordiging : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 39, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 185, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Onderafdeling 2. - [1 De onbekwaamheid]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 40, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 492.[1 De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat.
  [2 ...]2
   De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 186, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 10, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 492/1.[1 § 1. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
   Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
   De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
   1° de keuze van zijn verblijfplaats;
   2° het geven van de toestemming tot huwen bedoeld [9 in de artikelen 146 en 165/1]9;
   3° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
   4° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
   5° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
   6° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
   7° het erkennen van een kind overeenkomstig [2 artikel 328]2 ;
   8° het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
   9° de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX [2 en van de ouderlijke prerogatieven]2 ;
   10° de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
   11° in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
   12° de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
   13° de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
   14° het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in [9 artikel 370/3]9;
   15° [8 de uitoefening van de politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;]8
   16° het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
   17° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen [5 of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet]5;
   18° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
  [2 19° [5 het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet;]5]2
  [3 20° de uitoefening van activiteiten van wapenhandelaar, tussenpersoon, wapenverzamelaar of van andere personen bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;]3
  [6 21° de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
   22° de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit.]6
  [5 De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet.]5
  [2 De onbekwaamheid om het ouderlijk gezag bedoeld in het derde lid, 9° uit te oefenen, heeft de onbekwaamheid voor de uitoefening van het wettelijk bewind bedoeld in § 2, derde lid, 17° tot gevolg.]2
   § 2. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.
   Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.
   De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
   1° het vervreemden van zijn goederen;
   2° het aangaan van een lening;
   3° het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
   4° het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst [5 ...]5;
   5° het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
   6° het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
   7° het optreden in rechte als eiser en verweerder;
   8° het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
   9° het aankopen van een onroerend goed;
   10° het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
   11° het voortzetten van een handelszaak;
   12° het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
   13° het schenken onder levenden;
   14° [7 een huwelijksstelsel te kiezen of te wijzigen;]7
  [2 14/1° een overeenkomst als bedoeld in artikel 1478, vierde lid, af te sluiten en te wijzigen;]2
   15° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
   16° het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
   17° de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX;
  [4 18° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst;]4
  [5 19° de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken;
   20° het aangaan van periodieke schulden.]5
   In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer [5 en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen]5.
   § 3. Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 42, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 187, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2018-01-07/01, art. 29, 078; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
  (4)<W 2017-07-31/25, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (5)<W 2018-12-21/09, art. 11, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (6)<W 2018-12-21/09, art. 11,d, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (7)<W 2022-01-19/18, art. 12, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (8)<W 2023-03-28/02, art. 1, 101; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
  (9)<W 2023-09-13/08, art. 58, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 492/2. [1 De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.
   Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.
   Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 43, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 492/3.[1 De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in [5 artikel 499/7, §§ 1 en 2, de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid]5 [3 evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten]3. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 44, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-05-12/02, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-07-31/25, art. 6, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (4)<W 2020-07-31/03, art. 78, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (5)<W 2022-01-19/18, art. 13, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 492/4.[1 De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. [3 ...]3 In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.
  [3 De vrederechter evalueert de rechterlijke beschermingsmaatregel ambtshalve indien hij het nodig acht of indien er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan en handelt, in voorkomend geval, overeenkomstig het eerste lid. De bewindvoerder brengt de vrederechter op de hoogte telkens er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan.]3
   [4 De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen.]4 Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 45, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 188, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2018-12-21/09, art. 12, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 140, 093; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

  Art. 492/5.
  <Opgeheven bij W 2018-12-21/09, art. 13, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Onderafdeling 3. - [1 Sanctionering]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 47, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 493.[1 § 1. De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.
   Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen.
   § 2. De in [2 [6 artikel 499/7, § 2, artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid]6 bedoelde voorwaarden,]2, bedoelde handelingen [3 , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,]3 die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.
   Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
   Indien handelingen bedoeld [6 in de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, vierde lid]6 [3 , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,]3 voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig. [2 Hetzelfde geldt indien de gestelde handeling een testament is dat niet voldoet [6 aan de in artikel 4.139, derde lid, of, in voorkomend geval, artikel 4.139, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek]6.]2
   § 3. De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. [2 De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder of, ingeval het een handeling betreft bedoeld [6 in de artikelen 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, vierde lid]6, [3 of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,]3 door de beschermde persoon. Als het om een [6 in artikel 499/7, de artikelen 4.40, § 3, 4.139 en 2.3.5 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1478, vierde lid]6, bedoelde handeling [3 of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,]3 gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder of, in voorkomend geval, aan de beschermde persoon.]2 [4 ...]4
   Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
   § 4. Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 48, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-05-12/02, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-07-31/25, art. 7, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 14, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (5)<W 2020-07-31/03, art. 79, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (6)<W 2022-01-19/18, art. 14, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 493/1. [1 De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.
   Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.
   De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
   De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
   De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 49, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 493/2.[1 Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien [2 de oorzaak van de beschermingsmaatregel getroffen op grond van artikel 488/1]2 kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 50, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 189, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 493/3. [1 Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 51, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  HOOFDSTUK II/1. [1 Het bewind]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 52, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Afdeling 1. [1 Definities]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 53, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 494.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
   a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;
   b) bewindvoerder over de persoon : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
   c) bewindvoerder over de goederen : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
   d) vertrouwenspersoon : persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;
   e) bijstand : het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;
   f) vertegenwoordiging : het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;
   g) beheer : het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 54, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Afdeling 2. [1 Ontstaan van het bewind]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 55, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 495.[1 Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter :
   - een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen;
   - een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 56, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Afdeling 3. [1 Organisatie van het bewind]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 57, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 496.[1 Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.
   In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.
   Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
   Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
   De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.
  [2 ...]2
   De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 58, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 15, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 496/1. [1 § 1. De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.
   Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
   Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.
   § 2. De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
   Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 59, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 496/2. [1 Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.
   De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 60, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 496/3.[1 Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.
   De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt]2 , rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.
   De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt]2 , of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon.]1
  [2 Indien de vrederechter een private stichting of een stichting van openbaar nut wenst aan te wijzen tot bewindvoerder, onderzoekt hij vooraf of de statuten van deze stichting en de reglementen die ter uitvoering van de statuten zijn uitgevaardigd, aansluiten bij de doelstellingen en bepalingen van dit hoofdstuk.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 61, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 190, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 496/4.[1 § 1. De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen.
   § 2. De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.
   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt [2 ...]2 , behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 62, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 191, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 496/5. [1 Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 63, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 496/6.[1 Mogen geen bewindvoerders zijn :
   1° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
   2° rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt]2;
   3° bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft;
   4° wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;
   5° personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 64, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 192, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 496/7.[1 Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. [2 ...]2
   Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 65, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 16, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Afdeling 4. [1 De werking van het bewind]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 66, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Onderafdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 67, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 497.[1 De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.
   De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 68, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 497/1. [1 De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 69, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 497/2.[1 De volgende handelingen zijn [5 , in zoverre de beschermde persoon daarvoor handelingsonbekwaam werd verklaard]5 niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder :
   1° het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de [7 artikelen 146 en 165/1]7;
   2° het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
   3° het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;
   4° de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;
   5° het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
   6° het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;
   7° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;
   8° de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;
   9° de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;
   10° het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2;
   11° [2 ...]2
   12° het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;
   13° de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, [2 met uitzondering van de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX,]2 alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;
   14° het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
   15° het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;
   16° het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
   17° [6 de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit;]6
   18° het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;
   19° het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld [4 in artikel 2 van de wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen]4;
   20° het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;
   21° het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
   22° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
   23° het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;
   24° het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon [2 en van het bepaalde in artikel 499/7, § 4]2;
   25° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
   26° de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;]1
  [3 27° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst, in de hoedanigheid van beschikker, of in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam wanneer de erfovereenkomst, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg heeft;]3
  [5 28° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen bedoeld in artikel 5 of 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.]5
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 70, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 193, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-07-31/25, art. 8, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (4)<W 2018-10-15/03, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 08-11-2018>
  (5)<W 2018-12-21/09, art. 17, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (6)<W 2018-12-21/09, art. 17,b, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
  (7)<W 2023-09-13/08, art. 59, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

  Art. 497/3.[1 § 1. [2 Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen of tussen de bewindvoerders over de goederen worden beslecht in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]2
  [2 De in het eerste lid bedoelde procedure is ook van toepassing op de geschillen tussen enerzijds de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen en anderzijds de beschermde persoon.]2
   § 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.
   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 71, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 18, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 497/4.[1 In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 72, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 19, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 497/5.[1 Na [2 onderzoek van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, overeenkomstig artikel 497/8, en de goedkeuring ervan]2, kan de vrederechter de bewindvoerder, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon. De vrederechter houdt bij de begroting van de bezoldiging rekening met de aard, de samenstelling en omvang van het beheerde vermogen, alsook met de aard, complexiteit en omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties. Indien de bewindvoerder over de persoon niet werd aangesteld tot bewindvoerder over de goederen bepaalt de vrederechter welk aandeel in de bezoldiging elk van beiden ontvangt. De Koning kan de inkomsten bepalen die als basis dienen voor de begroting van de bezoldiging.
   Ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een bezoldiging toe te kennen of een lagere bezoldiging toekennen.
   Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. De Koning kan bepaalde kosten op forfaitaire wijze begroten [2 en de wijze bepalen waarop de vergoeding van deze kosten wordt begroot]2.
   De vrederechter kan de bewindvoerder, na [2 mededeling]2 van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De Koning kan de wijze bepalen waarop de vergoeding voor buitengewone ambtsverrichtingen wordt begroot [2 en kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd]2.
   Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter geen bezoldiging toekennen aan de ouder of de ouders van de beschermde persoon die aangewezen zijn als bewindvoerder.
   Het is de bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste, derde en vierde lid vermelde bezoldigingen of vergoedingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 73, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 20, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 497/6.[1 De vrederechter kan de maatregelen bedoeld in artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek nemen om inlichtingen in te winnen over de familiale, morele en materiële toestand van de te beschermen persoon alsook over diens levensomstandigheden.]1
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 21, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 497/7. [1 De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 75, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 497/8.[1 De vrederechter onderzoekt en keurt de verslagen bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 of 499/17 goed nadat minstens werd nagegaan of:
   1° het verslag en, indien nodig, de bij het verslag gevoegde documenten, zijn neergelegd;
   2° het verslag ten minste de wettelijk vereiste elementen bevat;
   3° het verslag in overeenstemming is met het door de Koning opgestelde model;
   4° indien er meerdere bewindvoerders zijn, de wijze van opmaak van het verslag bedoeld in artikel 498/3, § 2, derde lid, werd nageleefd; en
   5° er geen ernstige aanwijzingen zijn van tekortkomingen of fraude in het beheer van de bewindvoerder.]1
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 22, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Onderafdeling 2. - [1 Bijstand]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 77, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 498.[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
   In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 78, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 498/1.[1 De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, [2 van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De vrederechter verduidelijkt in het laatste geval uitdrukkelijk de handelingen die verband houden met dit doel in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1]2. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.
   Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 79, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 194, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

  Art. 498/2. [1 De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.
   De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.
   De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.
   Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 80, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 498/3.[1 § 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.
   Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking [2 deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
   1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
   2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
   3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
   § 2. De bewindvoerder over de goederen [2 deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
   1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
   2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
   3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
   Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen.
  [2 § 2/1. Wanneer slechts één bewindvoerder wordt aangewezen als bewindvoerder over de persoon en over de goederen, brengt die bewindvoerder jaarlijks één enkel verslag uit.]2
   § 3. [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed]2. Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden [2 hem ter kennis gebracht]2.
   Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
   § 4. De Koning bepaalt een model van verslag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 81, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 23, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 498/4.[1 [2 De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.]2 De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
  [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8. Naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.]2
  [2 ...]2
   Het verslag [2 wordt]2 bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 82, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 24, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Onderafdeling 3. - [1 Vertegenwoordiging en beheer]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 83, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499.[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 84, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/1.[1 § 1. De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1.
   § 2. De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2.
   § 3. De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.
   De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen [2 en ten minste één maal per jaar]2 overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
   De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 85, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 25, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 499/2. [1 De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.
   Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.
   Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 86, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/3. [1 De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.
   De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 87, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/4. [1 De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 88, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/5. [1 De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
   De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 89, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/6.[1 De bewindvoerder over de persoon [2 deelt uiterlijk zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen is een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
   Uiterlijk [2 zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen werd]2 stelt de bewindvoerder over de goederen een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en [2 deelt hij dit verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
   De vrederechter kan de bewindvoerder, gelet op de omvang van zijn opdracht, evenwel van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting ontslaan.
   Het verslag wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
   De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 90, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 26, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 499/7.[1 § 1. Onverminderd de bepalingen opgenomen in bijzondere wetten moet de vrederechter de bewindvoerder over de persoon bijzondere machtiging verlenen om :
   1° de verblijfplaats van de beschermde persoon te wijzigen;
   2° [4 ...]4
   3° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen.
  [4 ...]4
  [6 In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de vrederechter de plaatsing van de persoon in een buitenlandse instelling of een buitenlandse plaats waar bescherming kan worden geboden overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen in overweging nemen na advies van de buitenlandse Centrale Autoriteit of van de bevoegde buitenlandse autoriteit van de Staat waar de persoon zal worden opgevangen.
   De rechter moet, in het geval van deze plaatsing in het buitenland, aan die autoriteit zijn behoorlijk gemotiveerd voorstel tot plaatsing en een rapport over de betrokkene meedelen, vergezeld van een vertaling ervan in de officiële taal of één van de officiële talen waar de persoon opgevangen zal worden.
   De in het derde lid bedoelde vertaalde documenten worden, samen met de stukken die de rechter relevant acht, aan hem overgezonden via de Centrale Autoriteit bedoeld in artikel 1252/9 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze beschermingsmaatregel kan niet worden bevolen indien de buitenlandse Centrale Autoriteit of de bevoegde buitenlandse autoriteit binnen een redelijke termijn blijk geeft van enig bezwaar.
   De kosten van de vertaling van de documenten bedoeld in het derde en vierde lid zijn ten laste van de persoon waarvan de plaatsing in het buitenland wordt overwogen.]6
   § 2. De vrederechter moet de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om :
   1° de goederen van de beschermde persoon, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een in artikel 499/5, tweede lid, bedoelde instelling;
   2° een lening aan te gaan;
   3° de goederen van de beschermde persoon te hypothekeren of in pand te geven of toestemming te geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling en van het ontslag van ambtshalve inschrijving;
   4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten, alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
   5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen [5 , onverminderd artikel [7 4.40, § 3, van het Burgerlijk Wetboek]7]5 of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden. De vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat [2 onder algemene titel]2 zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;
   6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
   7° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen, behoudens voor :
   - rechtsplegingen en handelingen bedoeld in de artikelen 1150, 1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek;
   - burgerlijke partijstelling;
   - geschillen met betrekking tot huurcontracten of met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs en
   - vorderingen tot toepassing van de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon;
   8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
   9° een onroerend goed aan te kopen;
   10° een dading aan te gaan of een overeenkomst tot arbitrage te sluiten;
   11° een handelszaak voort te zetten. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de bewindvoerder voor de goederen. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de vrederechter. De vrederechter kan zijn toestemming tot voortzetting van de handelszaak te allen tijde intrekken;
   12° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat, te vervreemden onverminderd artikel 499/9;
   13° te berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
   14° de betalingsdienstaanbieders te machtigen op de betaalinstrumenten van de beschermde persoon enig onderscheidingsteken aan te brengen;
  [3 15° een door de wet toegelaten erfovereenkomst aan te gaan, in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben.]3
   De afhaling en overschrijving van gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon worden voor de toepassing van het eerste lid, 1°, niet beschouwd als vervreemdingen, voor zover zij voldoen aan de eisen bepaald bij artikel 499/4.
   § 3. Ingeval een rechtshandeling of proceshandeling zowel de persoon als het vermogen van de beschermde persoon betreft, kan de vrederechter [4 een bewindvoerder tevens machtigen]4 om alleen op te treden. [4 ...]4 De bewindvoerder die de machtiging verkrijgt, brengt de andere bewindvoerder onverwijld op de hoogte van zijn optreden.
   § 4. De vrederechter kan de bewindvoerder over de goederen een bijzondere machtiging verlenen om te schenken ingeval de beschermde persoon daar zelf wilsonbekwaam toe is en uit de verklaring bedoeld in artikel 496, tweede lid, of uit vroegere schriftelijke of mondelinge verklaringen van de beschermde persoon, geuit op een tijdstip waarop hij wilsbekwaam was, de wil tot schenken uitdrukkelijk blijkt. De schenking moet in verhouding staan tot het vermogen van de beschermde persoon en mag bovendien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden niet behoeftig dreigen te maken. [4 ...]4.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 91, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-04-25/23, art. 195, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2017-07-31/25, art. 9, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (4)<W 2018-12-21/09, art. 27, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (5)<W 2020-07-31/03, art. 80, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (6)<W 2019-03-10/03, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (7)<W 2022-01-19/18, art. 15, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 499/8. [1 De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstukken IV en V, van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 92, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/9. [1 Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd, tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is, en worden ter beschikking van de beschermde persoon gehouden tot de beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel.
   De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf elders, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet door de vrederechter daartoe machtiging worden verleend.
   In elk geval worden de beschermde persoon die over het vereiste begripsvermogen beschikt en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon uitgenodigd om, indien zij dit wensen, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 93, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/10.[1 Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald [2 in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek]2 of krachtens [3 boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek]3, of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 94, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 28, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (3)<W 2022-01-19/18, art. 16, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 499/11.[1 Ingeval geen bewindvoerder over de persoon die tot opdracht heeft te oordelen over de verblijfplaats van de beschermde persoon werd aangesteld, kan deze enkel gewijzigd worden met goedkeuring van de bewindvoerder over de goederen. Bij weigering kan de beschermde persoon of elke belanghebbende zich wenden tot de vrederechter [2 ...]2. De vrederechter oordeelt over het belang van de beschermde persoon. ]1
  [3 Indien de plaatsing van de beschermde persoon in een buitenlandse instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden, overwogen wordt in een Staat die partij is bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, kan deze plaatsing, op vraag van de beschermde persoon of van elke belanghebbende, toegestaan worden door de vrederechter na het vervullen van de formaliteiten bedoeld in artikel 499/7, § 1, tweede tot vijfde lid.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 95, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 29, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (3)<W 2019-03-10/03, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

  Art. 499/12. [1 Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 96, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/13.[1 Alle handelingen die door de bewindvoerder zijn verricht in strijd met [4 artikel 499/7, artikel 4.40, § 3, artikel 2.3.5, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1478, zevende lid]4, zijn rechtens nietig.
   Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of een bewindvoerder ad hoc worden ingeroepen.
   Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de bewindvoerder werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van deze handelingen worden ingeroepen.
   De nietige handeling kan door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen handeling worden nageleefd.
   Op de vordering tot nietigverklaring is artikel 493/1 van toepassing.
   Wanneer de beschermde persoon wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming, van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
   De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder kan instellen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 97, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2014-05-12/02, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<W 2020-07-31/03, art. 81, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (4)<W 2022-01-19/18, art. 17, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 499/14.[1 § 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip of de omstandigheden en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt.
   Bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 1, [2 deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
   1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
   2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
   3° de leefsituatie van de beschermde persoon;
   4° de maatregelen die de bewindvoerder heeft genomen ter bevordering van het welzijn van de beschermde persoon;
   5° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
   6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
   [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.]2 Eventuele op- of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder over de persoon in de toekomst rekening dient te houden worden [2 hem ter kennis gebracht]2
   § 2. De bewindvoerder over de goederen [2 deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
   1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
   2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon, en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
   3° de rekeningen omvattende minstens een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
   4° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens bewindvoerder over de persoon en diens vertrouwenspersoon betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
   5° de materiële levensvoorwaarden van de beschermde persoon;
   6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
  [2 Met het verslag wordt voor elke bankrekening een kopie meegedeeld van de door de bank uitgebrachte lijst van de verrichtingen tijdens de periode waarop het verslag betrekking heeft, met vermelding van het saldo ter staving van de in het verslag vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen.]2
   De bewindvoerder voert een vereenvoudigde boekhouding, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen. De vrederechter kan de bewindvoerder echter, gelet op de aard en de omvang van het te beheren vermogen, vrijstelling verlenen van deze verplichting.
   [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.]2 Hij kan daarbij voorbehouden en opmerkingen formuleren waarmee de bewindvoerder rekening moet houden.
   Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de rekening tekortkomingen vertoont of wanneer de rekening vrij complex is, kan de vrederechter een technisch adviseur aanwijzen die hem technisch advies moet geven over de rekening. De vrederechter kan de kosten voor de technisch adviseur ten laste leggen van de bewindvoerder ingeval deze kennelijk tekortschoot in zijn verslaggevingsplicht of in de uitoefening van zijn opdracht.
   Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop deze het verslag bedoeld in het tweede lid dienen uit te brengen.
   § 3. Het verslag [2 wordt]2 bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
   § 4. De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag en van vereenvoudigde boekhouding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 98, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 30, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 499/15.[1 De bewindvoerder over de goederen kan tijdens het bewind de vrederechter verzoeken om een bewindvoerder ad hoc aan te stellen die tot opdracht heeft de reeds neergelegde bewindsrekeningen te controleren en, in voorkomend geval, er namens de beschermde persoon kwijting voor te verlenen. [2 ...]2 De eventuele kosten komen ten laste van de bewindvoerder. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 99, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 31, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 499/16. [1 Indien de bewindvoerder moet worden vervangen, worden de rekeningen afgesloten op de dag waarop de nieuwe bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 100, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/17.[1 De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, derde lid en/of artikel 499/14, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.
   De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.
   Het verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
   Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank afgelegd.]1
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 32, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 499/18.[1 Zolang het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, niet goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten en blijft artikel [2 4.141 van het Burgerlijk Wetboek]2 van toepassing.
   De nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon kan slechts opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven verlenen ten vroegste nadat het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling.]1
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/09, art. 33, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (2)<W 2022-01-19/18, art. 18, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

  Art. 499/19.[1 § 1. De opdracht van de bewindvoerder eindigt op het tijdstip van het overlijden van de beschermde persoon.
   § 2. [2 Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden.
   In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt:
   1° tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;
   2° [3 ...]3 tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap:
   a) de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;
   b) de begrafeniskosten;
   c) de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
   d) de rusthuiskosten [3 voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan]3;
   3° tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap.
   De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt. De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]2
   In afwijking van [2 artikel 499/17, eerste lid]2 [2 deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie]2, waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 197, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 34, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (3)<W 2023-12-19/05, art. 15, 103; Inwerkingtreding : 06-01-2024>

  Art. 499/20. [1 De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen de bewindvoerder kan instellen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 104, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/21. [1 Vorderingen van de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder betreffende feiten en rekeningen van het bewind verjaren na vijf jaar te rekenen van de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 105, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 499/22. [1 De bewindvoerder mag alle stukken die verband houden met het bewind vernietigen vijf jaar na de beëindiging ervan.
   In afwijking van het eerste lid mag de bewindvoerder alle stukken die geen rechtstreeks verband houden met de door dit Wetboek voorgeschreven verplichtingen, zoals facturen en briefwisseling ouder dan vijf jaar, vernietigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 106, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Onderafdeling 4. - [1 Het bewind uitgeoefend door de ouders]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 107, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 500.[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 108, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 500/1. [1 De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de afwijkingen waarin deze onderafdeling voorziet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 109, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 500/2.[1 In afwijking van artikel 499/14 bepaalt de vrederechter [2 in de beschikking die de ouders als bewindvoerders van de beschermde persoon aanstelt]2, het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de ouders verslag uitbrengen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 110, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 35, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 500/3.[1 § 1. Ingeval beide ouders aangesteld zijn tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit.
   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van de beschermde persoon verricht, behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen.
   Geschillen tussen de ouders worden beslecht in het belang van de beschermde persoon [2 na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek]2.
   § 2. Indien een derde optreedt als bewindvoerder, worden conflicten tussen deze derde en de ouders die eveneens als bewindvoerder werden aangesteld beslecht in het belang van de beschermde persoon [2 ...]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 111, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 36, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 500/4. [1 De ouder wiens opdracht als bewindvoerder eindigt, legt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of van de nieuwe bewindvoerder, binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht, rekenschap en verantwoording af overeenkomstig artikel 499/17. De artikelen 499/18 en 499/20 tot 499/22 zijn in dat geval van toepassing.
   Artikel 499/19 is van toepassing ingeval het bewind eindigt door het overlijden van de beschermde persoon. In afwijking van artikel 499/19 moeten de ouders slechts rekenschap en verantwoording afleggen, binnen een maand na het overlijden van de beschermde persoon, op uitdrukkelijk verzoek van diens erfgenamen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 112, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Onderafdeling 5. [1 Vertrouwenspersoon]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 113, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 501.[1 De te beschermen of beschermde persoon heeft het recht zich, tijdens de hele duur van het bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf aangewezen vertrouwenspersoon.
   De homologatie van de aanwijzing van de vertrouwenspersoon gebeurt door een schriftelijk of mondeling verzoek dat daartoe bij de aanvang of tijdens de duur van het bewind aan de vrederechter wordt gericht door de beschermde of de te beschermen persoon, door een derde in diens belang, dan wel door de procureur des Konings. De vrederechter vergewist zich vooraf van zijn aanvaarding en oordeelt bij een met bijzondere redenen omklede beschikking.
   Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de functie van vertrouwenspersoon aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat deze keuze wordt gevolgd.
   Indien de beschermde persoon zelf geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, kan de vrederechter de mogelijkheid onderzoeken om alsnog de aanwijzing van een vertrouwenspersoon te homologeren overeenkomstig het tweede en het derde lid, dan wel ambtshalve een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
  [2 ...]2
   Als vertrouwenspersoon kunnen niet worden aangewezen :
   1° de bewindvoerder van de beschermde persoon;
   2° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
   3° rechtspersonen;
   4° personen die, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag;
   5° ingeval het bewind wordt uitgeoefend door beide ouders of één van beide, een bloedverwant van de beschermde persoon tot en met de tweede graad.
   In uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter evenwel bij een met bijzondere redenen omklede beschikking afwijken van het zesde lid, 5°, ingeval hij vaststelt dat dit het belang van de beschermde persoon dient.
   De vrederechter kan de aanwijzing van de vertrouwenspersoon weigeren op grond van diens uittreksel uit het strafregister.
   In het belang van de beschermde persoon kan hij verscheidene vertrouwenspersonen aanwijzen.
   In voorkomend geval preciseert hij de bevoegdheden van de verscheidene vertrouwenspersonen, alsook de wijze waarop zij hun bevoegdheid uitoefenen.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 114, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 37, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 501/1.[1 De beschermde persoon kan te allen tijde afzien van de ondersteuning van de vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. De procedure wordt ingeleid bij schriftelijk of mondeling verzoek.
  [2 ...]2
   De vrederechter kan, te allen tijde, in het belang van de te beschermen persoon, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een bewindvoerder of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 115, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 38, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Art. 501/2. [1 De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon. Hij onderhoudt, voor zover mogelijk, nauwe contacten met de beschermde persoon en pleegt op geregelde tijdstippen overleg met diens bewindvoerder.
   De vertrouwenspersoon ontvangt alle verslagen inzake het bewind. Hij wordt door de bewindvoerder op de hoogte gehouden van alle handelingen die betrekking hebben op het bewind en kan bij hem alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen.
   In de bij de wet bepaalde gevallen drukt de vertrouwenspersoon de wensen van de beschermde persoon uit indien deze niet in staat is om deze zelf te uiten. De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is om deze zelfstandig te uiten.
   Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, verzoekt hij de vrederechter de in artikel 492/1 bedoelde beschikking te herzien overeenkomstig artikel 496/7.
   Ingeval de vertrouwenspersoon bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 116, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 501/3. [1 De geschillen tussen de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon of één van de bewindvoerders en tussen de vertrouwenspersonen worden geregeld in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 39, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

  Afdeling 5. [1 De beëindiging van het bewind]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 117, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 502.[1 § 1. Het bewind eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 492/4.
   § 2. Onverminderd artikel 499/19, neemt de opdracht van de bewindvoerder een einde :
   1° door de beëindiging van het bewind;
   2° door het overlijden van de bewindvoerder of de ontbinding van de private stichting;
   3° door de plaatsing van de bewindvoerder onder een rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1;
   4° door het nemen van een buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder;
   5° ingeval de vrederechter overeenkomstig artikel 496/7 beslist om de bewindvoerder te vervangen;
   6° ingeval de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt als bedoeld in de artikelen 490 of 490/1 en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de beschermde persoon beveelt.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/14, art. 118, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 503.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 504.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 505. (Opgeheven) <W 24-06-1970, art. 37>

  Art. 506. (Opgeheven) <W 2001-04-29/39, art. 24, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

  Art. 507. (Opgeheven) <W 10-08-1909, art. 1>

  Art. 508.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 509.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 510.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 511.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 512.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  HOOFDSTUK III.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 513.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 514.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

  Art. 515.
  <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
  

Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin
   ...

Wijziging(en) Tekst Inhoudstafel Begin
originele versie
  • WET VAN 27-03-2024 GEPUBL. OP 29-03-2024
    (GEWIJZIGDE ART. : 58; 318; 325/3; 351)
    (GEWIJZIGD ART. : 334quater)
  • originele versie
  • WET VAN 07-01-2024 GEPUBL. OP 19-01-2024
    (GEWIJZIGDE ART. : 63; 370/3; 370/4; 370/6; 370/8/1; 370/9)
  • originele versie
  • WET VAN 25-12-2023 GEPUBL. OP 12-01-2024
    (GEWIJZIGD ART. : 487bis)
  • originele versie
  • WET VAN 19-12-2023 GEPUBL. OP 27-12-2023
    (GEWIJZIGDE ART. : 51; 63; 313; 319bis; 325/6; 327/2; 333; 335; 335ter; 335quinquies; 335sexies; 338; 359-2; 499/19)
  • originele versie
  • WET VAN 08-11-2023 GEPUBL. OP 30-11-2023
    (GEWIJZIGDE ART. : 490/1:494; 496/2; 496/3; 496/6; 496/7; 497/1; 497/5; 497/8; 499/12)
  • originele versie
  • WET VAN 13-09-2023 GEPUBL. OP 02-10-2023
    (GEWIJZIGDE ART. : 9; 11; 13; 18; 21; 28; 29; 31; 32:34; 34/1; 35; 38; 40; 41; 45; 48; 54; 56; 58; 64; 67; 68; 70; 71; 72; 73; 74; 76; 77; 78; 79; 81; 82; 166; 191; 193ter; 194; 195; 197; 327; 327/1; 329; 330/3; 347-3; 367-2; 368-1; 370/4; 370/4; 370/8; 370/9; 492/1; 497/2; 1476; 24; 25; 30; 33; 164/2; 327/2; 365-4)
  • originele versie
  • WET VAN 20-07-2023 GEPUBL. OP 21-09-2023
    (GEWIJZIGDE ART. : 66; 135/1; 370)
  • originele versie
  • WET VAN 28-03-2023 GEPUBL. OP 14-04-2023
    (GEWIJZIGD ART. : 492/1)
  • originele versie
  • WET VAN 08-02-2023 GEPUBL. OP 01-03-2023
    (GEWIJZIGD ART. : 147)
  • originele versie
  • WET VAN 06-12-2022 GEPUBL. OP 21-12-2022
    (GEWIJZIGD ART. : 165/1)
  • originele versie
  • WET VAN 20-07-2022 GEPUBL. OP 29-07-2022
    (GEWIJZIGD ART. : 387ter)
  • originele versie
  • WET VAN 28-04-2022 GEPUBL. OP 01-07-2022
    (GEWIJZIGD ART. : 2)
  • originele versie
  • WET VAN 28-04-2022 GEPUBL. OP 01-07-2022
    (GEWIJZIGD ART. : 1)
  • originele versie
  • WET VAN 19-01-2022 GEPUBL. OP 14-03-2022
    (GEWIJZIGDE ART. : 115; 205bis; 378; 410; 411; 492/1; 492/3; 493; 499/7; 499/10; 499/13; 499/18)
    (GEWIJZIGDE ART. : 295; 353-15; 355-16; 353-17)
  • originele versie
  • WET VAN 28-11-2021 GEPUBL. OP 30-11-2021
    (GEWIJZIGD ART. : 492/4)
  • originele versie
  • WET VAN 20-05-2021 GEPUBL. OP 09-06-2021
    (GEWIJZIGDE ART. : 374; 375bis; 387quinquiesdecies; 387sexiesdecies; 387septiesdecies; 393)
  • originele versie
  • WET VAN 31-07-2020 GEPUBL. OP 07-08-2020
    (GEWIJZIGDE ART. : 9; 31; 32; 34; 34/1; 35; 36; 54; 63; 64; 65; 66; 78; 330; 333; 370/7; 330/9)
    (GEWIJZIGD ART. : 392)
    (GEWIJZIGD ART. : 330/2)
    (GEWIJZIGDE ART. : 410; 492; 493; 499/7; 499/13)
  • originele versie
  • ARREST GRONDWETTELIJK HOF VAN 07-05-2020 GEPUBL. OP 11-06-2020
    (GEWIJZIGD ART. : 330/2)
  • originele versie
  • ARREST GRONDWETTELIJK HOF VAN 19-06-2019 GEPUBL. OP 21-01-2020
    (GEWIJZIGD ART. : 62bis)
  • originele versie
  • WET VAN 13-04-2019 GEPUBL. OP 14-05-2019
    (GEWIJZIGDE ART. : OPSCHRIFT; 406)
  • originele versie
  • WET VAN 23-03-2019 GEPUBL. OP 28-03-2019
    (GEWIJZIGD ART. : 165/1)
  • originele versie
  • WET VAN 10-03-2019 GEPUBL. OP 22-03-2019
    (GEWIJZIGDE ART. : 499/7; 499/11)
  • originele versie
  • ARREST GRONDWETTELIJK HOF VAN 28-02-2019 GEPUBL. OP 15-03-2019
    (GEWIJZIGD ART. : 387 octies)
  • originele versie
  • WET VAN 21-12-2018 GEPUBL. OP 31-12-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 145/1; 186; 231; 328; 489; 490; 490/1; 490/2; 492; 492/1; 492/4; 482/5; 493; 496; 496/7; 497/2; 497/3; 497/4; 497/5; 497/6; 497/8; 498/3; 498/4; 499/1; 499/6; 499/7; 499/10; 499/14; 499/15; 499/17; 499/18; 499/19; 500/2; 500/3; 501; 501/1; 501/3)
    (GEWIJZIGDE ART. : 313; 314; 318; 321; 325; 325/5; 325/7; 325/10; 329bis; 330; 332quinquies)
    (GEWIJZIGDE ART. : 335; 335ter; 164; 313; 314; 321; 325; 325/5; 325/10; 343; 353/13)
    (GEWIJZIGD ART. : 203bis)
  • originele versie
  • WET VAN 21-12-2018 GEPUBL. OP 31-12-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 392) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • WET VAN 30-07-2018 GEPUBL. OP 23-11-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 374/1-374/2) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • WET VAN 15-10-2018 GEPUBL. OP 29-10-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 497/2)
  • originele versie
  • WET VAN 22-07-2018 GEPUBL. OP 27-07-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 299)
  • originele versie
  • WET VAN 15-06-2018 GEPUBL. OP 02-07-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 338; 375bis)
  • originele versie
  • WET VAN 18-06-2018 GEPUBL. OP 02-07-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 2; 6; 7; 8; 11; 34-101; 121; 122; 131; 132; 133; 134; 135/1; 135/2; 145/1; 164/1; 164/2; 164/3; 164/4; 164/5; 164/6; 164/7; 165; 165/1; 166; 167; 193ter; 198; 313; 316bis; 319bis; 325/6; 327; 327/1; 327/2; 328; 329bis; 330/2; 330/3; 333; 335; 335ter; 349-1; 351; 354-2; 354-3; 365-4; 367-2; 367-3; 368-1; 368-2; 368-9; 368-10; 370/1; 370/2; 370/3; 370/4; 370/5; 370/6; 370/7; 370/8; 370/9)
    (GEWIJZIGD ART. : 368-6)
  • originele versie
  • WET VAN 18-06-2018 GEPUBL. OP 02-07-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 362-3) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • WET VAN 25-05-2018 GEPUBL. OP 30-05-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 45)
  • originele versie
  • WET VAN 15-04-2018 GEPUBL. OP 27-04-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 115; 488bis)
  • originele versie
  • WET VAN 07-01-2018 GEPUBL. OP 12-01-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 492/1)
  • originele versie
  • WET VAN 19-09-2017 GEPUBL. OP 04-10-2017
    (GEWIJZIGDE ART. : 313; 319bis; 325/6; 327; 327/1; 327/2; 329bis; 330/1; 330/2; 330/3; 332quinquies)
  • originele versie
  • WET VAN 31-07-2017 GEPUBL. OP 01-09-2017
    (GEWIJZIGDE ART. : 205; 378; 410; 492/1; 492/3; 493; 497/2; 499/7)
  • originele versie
  • WET VAN 06-07-2017 GEPUBL. OP 24-07-2017
    (GEWIJZIGDE ART. : 346-1/1; 346-1/2; 346-2; 346-2/1; 361-1; 361-2; 361-2/1; 361-3; 361-5)
    (GEWIJZIGD ART. : 363-1)
    (GEWIJZIGDE ART. : 301; 331sexies; 335quater; 348-5/1; 353-2; 353-4bis; 353-5; 410)
  • originele versie
  • WET VAN 25-06-2017 GEPUBL. OP 10-07-2017
    (GEWIJZIGDE ART. : 45; 62bis; 62bis/1; 62ter; 329)
  • originele versie
  • WET VAN 19-03-2017 GEPUBL. OP 05-04-2017
    (GEWIJZIGDE ART. : 371-387ter; 387bis; 387quater; 387quinquies; 387sexies; 387septies; 387octies; 387novies; 387decies; 387undecies; 387duodecies; 387terdecies; 387quaterdecies)
  • originele versie
  • WET VAN 20-02-2017 GEPUBL. OP 22-03-2017
    (GEWIJZIGDE ART. : 343; 344-3; 345; 346-2; 347-1; 347-2; 348-11; 353-2; 353-9; 353-14; 353-18; 356-1; 356-2; 356-3)
  • originele versie
  • WET VAN 20-02-2017 GEPUBL. OP 22-03-2017
    (GEWIJZIGD ART. : 328)
  • originele versie
  • WET VAN 25-12-2016 GEPUBL. OP 30-12-2016
    (GEWIJZIGDE ART. : 335; 335ter)
  • originele versie
  • ARREST GRONDWETTELIJK HOF VAN 14-01-2016 GEPUBL. OP 14-03-2016
    (GEWIJZIGD ART. : 335)
  • originele versie
  • WET VAN 18-12-2014 GEPUBL. OP 23-12-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 335; 356/2)
    (GEWIJZIGDE ART. : NL57; NL62ter; 318; 319; 325/7; 328bis; 330; 335ter)
  • originele versie
  • WET VAN 22-05-2014 GEPUBL. OP 23-07-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 374/1; 374/2) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • WET VAN 05-05-2014 GEPUBL. OP 09-07-2014
    (GEWIJZIGD ART. : 488bis)
  • originele versie
  • WET VAN 05-05-2014 GEPUBL. OP 08-07-2014
    (GEWIJZIGD ART. : 193bis)
  • originele versie
  • WET VAN 05-05-2014 GEPUBL. OP 07-07-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 56; 57; 62ter; 80bis; 319; 322; 325/1; 325/2; 325/3325/4; 325/5; 325/6; 325/7; 325/8; 325/9; 325/10; 328bis; 329; 331nonies; 332bis; 332ter; 335)
  • originele versie
  • WET VAN 08-05-2014 GEPUBL. OP 26-05-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 335; 335bis; 353-1; 353-2; 353-3; 353-4; 353-4bis; 353-5; 356-2)
  • originele versie
  • WET VAN 12-05-2014 GEPUBL. OP 19-05-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 45; 63)
  • originele versie
  • WET VAN 08-05-2014 GEPUBL. OP 14-05-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 220; 223; 329bis; 330; 338; 348-1; 387bis; 387ter; 389; )
  • originele versie
  • WET VAN 25-04-2014 GEPUBL. OP 14-05-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 34; 38; 71; 76; 78; 79)
    (GEWIJZIGD ART. : 365-6)
    (GEWIJZIGDE ART. : 328; 331sexies; 488/1; 490/1; 491; 492; 492/1; 492/4; 493/2; 496/3; 496/4; 496/6; 497/2; 498/1; 499/7; 499/17; 499/19)
  • originele versie
  • WET VAN 21-12-2013 GEPUBL. OP 21-01-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 60; 165; 170bis)
  • originele versie
  • WET VAN 30-07-2013 GEPUBL. OP 27-09-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 54; 72; 72bis; 112; 113; 114; 117; 118; 120; 122; 126; 127; 130; 145; 148; 167; 185; 203bis; 203ter; 203quater; 210; 214; 215; 216; 220; 221; 223; 301; 302; 316bis; 318; 322; 329bis; 330; 331; 331septies; 331decies; 338; 346-2; 348-1; 348-2; 348-4; 348-8; 348-10; 348-11; 351; 3535-5; 353-6; 353-10; 354-1; 354-2; 361-1; 361-2; 362-2; 363-3; 367-3; 373-374-375bis; 376; 378; 379; 387bis; 387ter; 389; 475ter; 475quinquies; 475sexies; 477; 478; 479; 480)
  • originele versie
  • WET VAN 02-06-2013 GEPUBL. OP 23-09-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 63; 64; 146ter; 167; 184; 193ter)
  • originele versie
  • WET VAN 17-03-2013 GEPUBL. OP 14-06-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 50; 145/1; 148; 186; 214; 220; 231; 311bis; 328; 329bis; 331sexies; 332quinquies; 348.1-348.3; 348.5-348.7; 353.8; 353.9; 353.11; 375; 389; 487bis-487octies; 488bis; 488/1; 488/2; 489; 490; 490/1; 490/2; 491; 492; 492/1-492/5; 493; 493/1-493/3; 494; 495; 496; 496/1-496/7; 497; 497/1-497/8; 498; 498/1-498/4; 499; 499/1-499/22; 500; 500/1-500/4; 501; 501/1; 501/2; 502; 503; 504; 508; 509-511; 512; 513-515)
  • originele versie
  • WET VAN 14-01-2013 GEPUBL. OP 01-03-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 38; 39; 42; 44; 44/1; 52; 56:75; 76; 77; 80; 80bis; 82; 83; 84; 85)
  • originele versie
  • WET VAN 10-12-2012 GEPUBL. OP 11-01-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 203; 205bis; 301; 339bis; 353.14; 387)
  • originele versie
  • WET VAN 20-06-2012 GEPUBL. OP 10-08-2012
    (GEWIJZIGDE ART. : 346-2; 361-1; )
  • originele versie
  • WET VAN 11-04-2012 GEPUBL. OP 07-05-2012
    (GEWIJZIGD ART. : 365-6)
  • originele versie
  • WET VAN 13-08-2011 GEPUBL. OP 14-09-2011
    (GEWIJZIGD ART. : 124)
  • originele versie
  • WET VAN 02-06-2010 GEPUBL. OP 30-06-2010
    (GEWIJZIGD ART. : 338)
  • originele versie
  • WET VAN 02-06-2010 GEPUBL. OP 21-06-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 343; 353-13)
  • originele versie
  • WET VAN 02-06-2010 GEPUBL. OP 21-06-2010
    (GEWIJZIGD ART. : 301)
  • originele versie
  • WET VAN 06-04-2010 GEPUBL. OP 21-06-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 64; 75; 76)
  • originele versie
  • WET VAN 18-04-2010 GEPUBL. OP 10-05-2010
    (GEWIJZIGD ART. : 410)
  • originele versie
  • WET VAN 19-03-2010 GEPUBL. OP 21-04-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 203; 203bis-203quater; 301; 336; 339; 353.14)
  • originele versie
  • WET VAN 10-03-2010 GEPUBL. OP 30-03-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 41; 63)
  • originele versie
  • WET VAN 30-12-2009 GEPUBL. OP 15-01-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 361.1; 361.2)
  • originele versie
  • WET VAN 12-07-2009 GEPUBL. OP 24-08-2009
    (GEWIJZIGD ART. : 75)
  • originele versie
  • WET VAN 19-02-2009 GEPUBL. OP 11-03-2009
    (GEWIJZIGDE ART. : 66; 67; 68; 76; 165; 172-179)
  • originele versie
  • WET VAN 08-06-2008 GEPUBL. OP 16-06-2008
    (GEWIJZIGD ART. : 365-1)
  • originele versie
  • WET VAN 10-05-2007 GEPUBL. OP 03-08-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 295)
  • originele versie
  • WET VAN 21-04-2007 GEPUBL. OP 13-07-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 488BIS) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • WET VAN 15-05-2007 GEPUBL. OP 12-07-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 57)
  • originele versie
  • WET VAN 15-05-2007 GEPUBL. OP 12-07-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 99; 100)
  • originele versie
  • WET VAN 10-05-2007 GEPUBL. OP 11-07-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 62BIS; 62TER)
  • originele versie
  • WET VAN 15-05-2007 GEPUBL. OP 29-06-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 164)
  • originele versie
  • WET VAN 09-05-2007 GEPUBL. OP 21-06-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 112-135; 136-139; 214; 220; 316)
    (GEWIJZIGDE ART. : 348.2; 348.3; 348.5; 348.6)
    (GEWIJZIGDE ART. : 348.7; 375; 142)
  • originele versie
  • WET VAN 09-05-2007 GEPUBL. OP 15-06-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 47; 61; 70; 72; 72TER)
  • originele versie
  • WET VAN 25-04-2007 GEPUBL. OP 15-06-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 146TER; 180; 181; 184)
  • originele versie
  • WET VAN 27-04-2007 GEPUBL. OP 07-06-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 229; 230; 231; 232; 233; 275; 276)
    (GEWIJZIGDE ART. : 299; 300; 301; 301BIS; 302; 304)
    (GEWIJZIGDE ART. : 306; 307; 307BIS; 308; 311BIS)
    (GEWIJZIGD ART. : 316BIS)
  • originele versie
  • WET VAN 28-03-2007 GEPUBL. OP 08-05-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 353-16)
  • originele versie
  • WET VAN 09-05-2006 GEPUBL. OP 30-04-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 145)
  • originele versie
  • WET VAN 01-07-2006 GEPUBL. OP 29-12-2006
    (GEWIJZIGDE ART. : 331SEX; 332BIS; 332QQ; 335; 337)
    (GEWIJZIGDE ART. : 320; 323; 332; 334BIS)
    (GEWIJZIGDE ART. : 62; 80BIS; 313; 314; 316BIS; 318)
    (GEWIJZIGDE ART. : 319; 319BIS; 321; 322; 325; 328)
    (GEWIJZIGDE ART. : 328BIS; 329BIS; 330; 331TER)
  • originele versie
  • WET VAN 27-12-2006 GEPUBL. OP 28-12-2006
    (GEWIJZIGDE ART. : 312; 318; 328BIS; 330; 332QUI)
  • originele versie
  • WET VAN 18-07-2006 GEPUBL. OP 04-09-2006
    (GEWIJZIGDE ART. : 374; 387BIS; 387TER)
  • originele versie
  • WET VAN 23-05-2006 GEPUBL. OP 03-07-2006
    (GEWIJZIGDE ART. : 78; 79)
  • originele versie
  • WET VAN 18-05-2006 GEPUBL. OP 20-06-2006
    (GEWIJZIGDE ART. : 343; 353-1-353-3; 353-4BIS)
    (GEWIJZIGDE ART. : 353-5; 356-2; )
  • originele versie
  • WET VAN 15-05-2006 GEPUBL. OP 02-06-2006
    (GEWIJZIGD ART. : 397)
  • originele versie
  • WET VAN 03-12-2005 GEPUBL. OP 23-12-2005
    (GEWIJZIGD ART. : 64)
  • originele versie
  • WET VAN 06-12-2005 GEPUBL. OP 16-12-2005
    (GEWIJZIGDE ART. : 361-5; 361-6; 363-1; 365-4)
  • originele versie
  • WET VAN 15-06-2005 GEPUBL. OP 30-06-2005
    (GEWIJZIGD ART. : 488BIS)
  • originele versie
  • WET VAN 13-02-2005 GEPUBL. OP 23-02-2005
    (GEWIJZIGD ART. : 164)
  • originele versie
  • WET VAN 27-12-2004 GEPUBL. OP 31-12-2004
    (GEWIJZIGDE ART. : 76; 343; 353-14; 367-3; 346.2)
    (GEWIJZIGDE ART. : 348.11; 362.2)
  • originele versie
  • MINISTERIELE OMZENDBRIEF VAN 23-09-2004 GEPUBL. OP 28-09-2004
    (GEWIJZIGDE ART. : 3; 15; 47; 170; 170TER; 171)
  • originele versie
  • WETBOEK VAN INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT (WET) VAN 16-07-2004 GEPUBL. OP 27-07-2004
    (GEWIJZIGDE ART. : 48; 64; 76; 359-3; 3; 15; 47; 170)
    (GEWIJZIGDE ART. : 170TER; 171; 359-5)
  • originele versie
  • WET VAN 22-12-2003 GEPUBL. OP 31-12-2003
    (GEWIJZIGD ART. : 488BIS)
  • originele versie
  • WET VAN 03-05-2003 GEPUBL. OP 31-12-2003
    (GEWIJZIGD ART. : 488BIS.B-488BIS.H)
  • originele versie
  • WET VAN 24-04-2003 GEPUBL. OP 16-05-2003
    (GEWIJZIGDE ART. : 362.2-362.4; 363.1-363.6; 364.1-364.3; 365.1-365.5; 368.1-368.8; 369; 370; 366.1-366.3; 367.1; 367.2)
  • originele versie
  • WET VAN 24-04-2003 GEPUBL. OP 16-05-2003
    (GEWIJZIGDE ART. : 357; 358; 359.1-359.6; 360.1; 360.2; 361.1-361.4; 362.1; 354.2; 354.3; 355; 356.1-356.4; 343; 344.1; 344.2; 345; 346.1; 346.2; 347.1-347.3; 348.1; 348.2-348.11; 349.1-349.3; 350; 351; 352; 353.1-353.18; 354.1) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • WET VAN 13-02-2003 GEPUBL. OP 25-03-2003
    (GEWIJZIGDE ART. : 378; 379; 396; 410)
  • originele versie
  • WET VAN 13-02-2003 GEPUBL. OP 28-02-2003
    (GEWIJZIGDE ART. : F75; 143; 162; 163; 164; 170; 171; 206; 313; 319BIS; 322; 345; 346; 361; 368)
  • originele versie
  • WET VAN 28-01-2003 GEPUBL. OP 12-02-2003
    (GEWIJZIGD ART. : 223)
  • originele versie
  • WET VAN 29-04-2001 GEPUBL. OP 31-05-2001
    (GEWIJZIGDE ART. : 50; 142; 145; 175; 348; 349; 350; 353; 361; 367; 378; 389-475; 475TER; 475QUATER; 475SEXIES; 475SEPTIES; 478; 479; 483; 484; 485; 487QUATER; 506; 509; 510; 511)
  • originele versie
  • WET VAN 27-03-2001 GEPUBL. OP 11-05-2001
    (GEWIJZIGDE ART. : 162; 164)
  • originele versie
  • WET VAN 16-04-2000 GEPUBL. OP 19-05-2000
    (GEWIJZIGD ART. : 232)
  • originele versie
  • WET VAN 01-03-2000 GEPUBL. OP 06-04-2000
    (GEWIJZIGDE ART. : 167; 170; 192; 193)
  • originele versie
  • WET VAN 07-05-1999 GEPUBL. OP 30-12-1999
    (GEWIJZIGD ART. : 487SEXIES)
  • originele versie
  • WET VAN 04-05-1999 GEPUBL. OP 01-07-1999
    (GEWIJZIGDE ART. : 63; 64; 66; 67; 69; 70; 75; 76; 94; 146BIS; 165; 166; 167; 170BIS; 184; 191; 192)
  • originele versie
  • WET VAN 07-05-1999 GEPUBL. OP 29-06-1999
    (GEWIJZIGD ART. : 370BIS-370QUATER)
  • originele versie
  • WET VAN 27-04-1999 GEPUBL. OP 24-06-1999
    (GEWIJZIGD ART. : 80BIS)
  • originele versie
  • WET VAN 08-11-1998 GEPUBL. OP 17-12-1998
    (GEWIJZIGD ART. : 488BIS)
  • originele versie
  • WET VAN 20-05-1997 GEPUBL. OP 27-06-1997
    (GEWIJZIGDE ART. : 275; 276; 301; 301BIS; 311BIS)
  • WET VAN 13-04-1995 GEPUBL. OP 24-05-1995
    (GEWIJZIGDE ART. : 108; 203; 302; 303; 371; 372; 373; 374; 375; 375BIS; 376; 377; 384; 385; 387BIS)
  • WET VAN 27-12-1994 GEPUBL. OP 28-01-1995
    (GEWIJZIGDE ART. : 318; 320; 348)
  • WET VAN 18-07-1991 GEPUBL. OP 26-07-1991
    (GEWIJZIGD ART. : 488BIS.A-488BIS)
  • WET VAN 20-02-1991 GEPUBL. OP 22-02-1991
    (GEWIJZIGD ART. : 215)

  • Begin Eerste woord Laatste woord Wijziging(en)
    Inhoudstafel 48 uitvoeringbesluiten 104 gearchiveerde versies
    Franstalige versie