J U S T E L     -     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Wijziging(en) Aanhef
Verslag aan de Koning Inhoudstafel 13 uitvoeringbesluiten 7 gearchiveerde versies
Handtekening Einde Franstalige versie
 
belgiëlex . be     -     Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/2002/08/02/2002000655/justel

Titel
2 AUGUSTUS 2002. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op de plaatsen gelegen op het Belgisch grondgebied, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, waar een vreemdeling wordt opgesloten, ter beschikking gesteld van de regering of vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 74/8, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
(NOTA : art. 2; 21; 29; 35; 36; 72; 98, 3°; 115 en 127 vernietigd bij arrest van de Raad van State nr. 188.705 van 10-12-2008, afdeling bestuursrechtspraak; zie B.St. 25-06-2009, p. 43930)
(NOTA : De woorden " en op andere ogenblikken tijdens zijn verblijf " in het eerste lid van artikel 111/1 zijn vernietigd bij het arrest nr 208.281 van de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, van 20-10-2010, zie B.St. van 02-12-2010, p. 73739)
(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-09-2002 en tekstbijwerking tot 01-08-2018)

Bron : BINNENLANDSE ZAKEN
Publicatie : 12-09-2002 nummer :   2002000655 bladzijde : 40460       PDF :   originele versie    
Dossiernummer : 2002-08-02/75
Inwerkingtreding / Uitwerking : 22-09-2002

Inhoudstafel Tekst Begin
TITEL I. - Definities en algemene bepalingen.
Art. 1-5
TITEL II. - Reglementering inzake bewoners.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 6-9
HOOFDSTUK II. - Regels bij aankomst in het centrum.
Art. 10-17
HOOFDSTUK III. - Regels tijdens het verblijf in het centrum.
Afdeling 1. - Briefwisseling en telefoongebruik.
1.1- Briefwisseling.
Art. 18-21, 21/1, 21/2, 22-23
1.2- Telefoongebruik.
Art. 24-25
Afdeling 2. - Bezoek.
2.1- Algemene bepalingen.
Art. 26-28
2.2- Bezoek aan de bewoners.
2.2.1- Algemene modaliteiten.
Art. 28/1, 28/2, 29-31
2.2.2- Bezoek van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers, van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat en van de leden van de uitvoerende en rechterlijke macht.
Art. 32-33
2.2.3- Bezoek van de familieleden.
Art. 34-35
2.2.3./1. [1 - De intieme bezoeken.]1
Art. 36
2.2.4- Bezoek van andere personen.
Art. 37
2.3- Bezoek aan het centrum.
2.3.1- Algemene modaliteiten.
Art. 38-41
2.3.2- Door de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat.
Art. 42
2.3.3- Door bepaalde overheden en instellingen.
Art. 43-44
2.3.4- Door andere personen en organisaties.
Art. 45
Afdeling 3. - De morele en religieuze beleving in het centrum.
Art. 46-51
Afdeling 4. - De medische en sociale verzorging in het centrum, het materieel welzijn en de hygiëne.
4.1- De medische verzorging
Art. 52-61
4.2- Juridische bijstand
Art. 61/1, 62-66
4. 3- De sociale verzorging, de ontspanning en de algemene ontwikkeling
Art. 67-72
4.4- De werking van niet gouvernementele- en andere organisaties binnen de centra
Art. 73-74
4.5- Het materieel welzijn en hygiëne van de bewoners
4.5.1- Verlichting, verwarming en verluchting
Art. 75
4.5.2- Kledij en persoonlijke hygiëne
Art. 76-78
4.5.3- Voeding
Art. 79-80
TITEL III. - Leefregels en tuchtregime in het centrum.
HOOFDSTUK I. - De leefregels.
Afdeling 1. [1 Groepsregime ]1
Art. 81-83
Afdeling 2. [1 Kamerregime.]1
Art. 83/1, 83/2, 83/3
Afdeling 3. [1 - Gezinswoning.]1
Art. 83/4, 83/5, 83/6, 83/7, 83/8, 83/9, 83/10, 83/11
Afdeling 4. [1 Regime dat afwijkt van de regimes van de afdelingen 1, 2 en 3.]1
Art. 84
HOOFDSTUK II. - Het tuchtregime.
Afdeling 1. - Plichten van de bewoners van het centrum.
Art. 85-91
Afdeling 2. - Algemene bepalingen.
Art. 92-95
Afdeling 3. - Inbreuken.
Art. 96
Afdeling 4. - Ordemaatregelen.
Art. 97-103
Afdeling 5. - Dwangmaatregelen.
Art. 104
Afdeling 6. - Overbrenging naar een andere instelling.
Art. 105
TITEL IV. - Veiligheid en handhaving van de openbare orde.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 106-111
Hoofdstuk I/1. [1 - Fouillering en bewaargeving]1
Art. 111/1, 111/2, 111/3, 111/4
HOOFDSTUK II. - Ontsnapping.
Art. 112-114
HOOFDSTUK III. - Risico op zelfmoord.
Art. 115-117
HOOFDSTUK IV. - Brand- en bomalarm.
Art. 118-119
TITEL V. - Administratieve voorschriften.
HOOFDSTUK I. - Invrijheidstelling en verwijdering.
Art. 120-121
HOOFDSTUK II. - Geboorte.
Art. 122-123
HOOFDSTUK III. - Overlijden.
Art. 124-128
TITEL VI. - Individuele klachten van bewoners en het jaarverslag.
Art. 129-135
TITEL VII. - Slotbepalingen.
Art. 136

Tekst Inhoudstafel Begin
TITEL I. - Definities en algemene bepalingen.

  Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de wet : de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  2° de Minister : de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft;
  3° centrum : plaats, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, gericht op de opvang van personen onderworpen aan een administratieve maatregel tot opsluiting, terbeschikkingstelling van de regering of vasthouding met toepassing van de bepalingen vermeld in artikel 74/8, § 1, van de wet;
  4° plaatsvervanger : de persoon die bij afwezigheid van de centrumdirecteur de verantwoordelijkheid draagt over het centrum;
  5° de Directeur-generaal : de Directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken of zijn gemachtigde;
  6° de bewoners : de vreemdelingen die in de centra zijn ondergebracht;
  [1 7° INAD-centra : plaatsen bedoeld in de artikelen 74/5,§ 1, 1° en 74/8,§ 1;]1
  [2 8° gezinswoning: plaats die zich bevindt in een centrum en die aangepast is aan de noden van een gezin met minderjarige kinderen;
   9° gezin: leden van een familie van vreemdelingen die verklaren dat ze de ouders zijn of de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, evenals de minderjarigen die tot deze familie behoren en de familieleden tot en met de tweede graad die vallen onder de toepassing van artikel 74/8, § 1, van de wet.]2
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 2.[1 Dit besluit bepaalt het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op de plaatsen bedoeld in artikel 74/8, § 2, van de wet en is, behoudens uitdrukkelijk tegengestelde bepaling, niet van toepassing op de INAD-centra en de woonunits die bedoeld worden in het koninklijk besluit van 14 mei 2009 houdende vaststelling van het regime en de werkingsregels, toepasbaar op de woonunits, als bedoeld in artikel 74/8, § 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
   Het huishoudelijk reglement regelt de uitvoeringsmodaliteiten van de bepalingen van dit besluit die betrekking hebben op de dagelijkse werking van het centrum. Dit reglement mag geen bepalingen bevatten die de draagwijdte van dit besluit beperken.
   Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de Minister.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 3.Het personeel van het centrum heeft als opdracht :
  1° de vreemdelingen die in het centrum zijn ondergebracht vast te houden in afwachting van, al naargelang het geval, een eventuele machtiging tot binnenkomst of verblijf in het Rijk of hun verwijdering van het grondgebied;
  2° hen psychologisch en sociaal te begeleiden en voor te bereiden op hun eventuele verwijdering;
  3° hen aan te zetten tot naleving van de beslissing tot verwijdering die ten aanzien van hen zou worden genomen.
  [1 De organisatie en werking van het centrum dient hierop gericht te zijn, met bijzondere aandacht voor de noden van gezinnen en minderjarige kinderen. Voor de minderjarige kinderen wordt onder meer in spelactiviteiten voorzien die aangepast zijn aan hun leeftijd evenals in de mogelijkheid om, gedurende het schooljaar, in het centrum onderwijs te volgen dat aangepast is aan hun leeftijd en de beperkte duur van hun verblijf in het centrum. Tijdens hun vasthouding dient het belang van het kind voorop te staan.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 4.De centra staan in voor de opvang van :
  1° vreemdelingen die ressorteren onder [1 de artikelen 74/5, §§ 1, 2° en 2 van de wet]1;
  2° vreemdelingen die ressorteren onder artikel 74/6 van de wet;
  3° vreemdelingen, die ressorteren onder artikel 7, 25 en 27 van de wet.
  [2 Vooraleer het gezin met minderjarige kinderen, bedoeld in artikel 74/9, § 2, van de wet, kan worden vastgehouden in een gezinswoning, moet het gezin de mogelijkheid hebben gekregen om in een woonunit, zoals gedefinieerd in artikel 1, 3° van het koninklijk besluit van 14 mei 2009 houdende vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op de woonunits, als bedoeld in artikel 74/8, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, te verblijven. Slechts indien het gezin geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om in een woonunit te verblijven of wanneer het gezin zich niet houdt aan de voorwaarden om in een woonunit te verblijven, kan het gezin worden vastgehouden in een gezinswoning. Het gezin kan slechts in een gezinswoning worden vastgehouden voor een zo kort mogelijke periode, waarbij de termijn voorzien in artikel 83/11 de maximumtermijn is.
   Indien één van de gezinsleden een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, kan het verblijf in een woonunit, dat aan de vasthouding in een gezinswoning vooraf dient te gaan, achterwege gelaten worden.]2
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 5. De opsluiting, de terbeschikkingstelling van de regering en de vasthouding zijn geen sancties maar middelen voor de uitvoering van een verwijderingsmaatregel.

  TITEL II. - Reglementering inzake bewoners.

  HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

  Art. 6. De bewoner heeft, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, recht op een individuele, medische, psychologische en sociale begeleiding.
  De bewoners van het centrum dienen elkaars mening en eigenheid, onder meer op godsdienstig, filosofisch, cultureel en politiek vlak te respecteren.

  Art. 7. Elke bewoner wordt door het personeel van het centrum gelijkwaardig, correct en respectvol behandeld, met respect voor de persoonlijke levenssfeer en zonder enige discriminatie.

  Art. 8. Het personeel van het centrum onderhoudt met de bewoners enkel het contact dat verantwoord is door de dienstopdracht. Een professionele houding is steeds vereist.

  Art. 9. Indien de centrumdirecteur vaststelt dat er in hoofde van een bewoner ernstige elementen aanwezig zijn die de vrijlating van deze bewoner of het uitstel van diens vertrek kunnen verantwoorden, moet hij deze elementen ter beoordeling voorleggen aan de Directeur-generaal of de hiertoe door de Directeur-generaal aangeduide dienst of persoon.
  Personeelsleden die menen de aanwezigheid van dergelijke elementen te hebben vastgesteld, brengen hiervan onverwijld de centrumdirecteur op de hoogte.

  HOOFDSTUK II. - Regels bij aankomst in het centrum.

  Art. 10.[1 De bewoner wordt onderworpen aan een fouillering, zoals bepaald in de artikelen 111/1 en 111/2.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 11.[1 De gevaarlijke of verboden substanties of voorwerpen moeten in bewaring gegeven worden, ter beschikking gesteld worden van de bevoegde overheden of vernietigd worden, overeenkomstig artikel 111/3.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 12. Na het veiligheidsonderzoek dient de bewoner gebruik te maken van de sanitaire inrichting, tenzij dit om medische of veiligheidsredenen niet aangewezen is.

  Art. 13.De bewoner dient zijn medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek. Dit onderzoek heeft plaats binnen de kortst mogelijke tijd.
  De aan het centrum verbonden [1 arts]1 stelt zich op de hoogte van de gezondheidstoestand van de bewoner en van zijn medische noden en zorgt zo nodig voor een gepaste behandeling.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 14.De bewoner dient zijn medewerking te verlenen aan de op hem van toepassing zijnde administratieve procedures [1 en aan de opgelegde transferten]1.
  Alle documenten die nuttig kunnen zijn voor de identificatie en de behandeling van het administratief dossier van de bewoner, moeten voor de duur van zijn verblijf in het centrum in bewaring genomen worden. De bewoner mag deze documenten inzien en kan op eigen verzoek een kopie ervan behouden, tenzij er is vastgesteld dat deze documenten vals of vervalst zijn.
  De bewoner kan onderworpen worden aan het nemen van vingerafdrukken, overeenkomstig [1 de artikelen 30bis en 51/3]1 van de wet.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 15. Elke bewoner heeft recht op één gratis nationaal telefoongesprek van minimum tien minuten.

  Art. 16. De bewoner kan te kennen geven welke godsdienstige of filosofische overtuiging hij belijdt en of hij wil deelnemen aan de beoefening van een bepaalde eredienst in het centrum.

  Art. 17. Dit besluit en het huishoudelijk reglement van het centrum moeten steeds ter beschikking gesteld worden van iedere persoon die deze wenst te consulteren gedurende zijn verblijf in het centrum.
  Elke bewoner wordt in het bezit gesteld van een onthaalbrochure met de rechten en plichten betreffende zijn verblijf in het centrum en de mogelijkheden op het vlak van medische, psychosociale, morele, filosofische of religieuze bijstand. Elke bewoner ontvangt een informatiebrochure die hem inlicht over de beroepsmogelijkheden tegen de opsluiting, de terbeschikkingstelling van de regering of de vasthouding, de mogelijkheden om een klacht te formuleren aangaande de omstandigheden van de opsluiting, de terbeschikkingstelling van de regering of de vasthouding, om bijstand van een niet-gouvernementele organisatie te verkrijgen en om een beroep te doen op juridische bijstand. Deze beide brochures zijn minstens beschikbaar in de drie landstalen en in het Engels.
  De centrumdirecteur, zijn plaatsvervanger of het personeelslid dat hij aanwijst, verduidelijkt aan de bewoner de reden van zijn opsluiting, zijn terbeschikkingstelling van de regering of zijn vasthouding, de wets- en verordeningsbepalingen waaraan hij onderworpen is, alsook de beroepsmogelijkheden die ertegen openstaan. Dit gebeurt in een taal die de bewoner begrijpt. Indien nodig wordt beroep gedaan op een tolk.

  HOOFDSTUK III. - Regels tijdens het verblijf in het centrum.

  Afdeling 1. - Briefwisseling en telefoongebruik.

  1.1- Briefwisseling.

  Art. 18. Onder briefwisseling wordt elke vorm van inkomende of uitgaande post verstaan.

  Art. 19. Behoudens de bepalingen in artikel 21 hebben de bewoners het recht dagelijks onbeperkt briefwisseling te voeren.

  Art. 20. Te allen tijde kan de inkomende briefwisseling gecontroleerd worden om na te gaan of deze geen andere voorwerpen dan brieven bevat. Deze controle gebeurt in aanwezigheid van de geadresseerde. Gevaarlijke of verboden voorwerpen worden in bewaring genomen.
  Behoudens de gevallen bepaald in artikel 21 mag het personeel van het centrum geen kennis nemen van de inhoud van de brieven.

  Art. 21.[1 Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat de briefwisseling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde of indien het nemen van preventiemaatregelen noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid, de goede zeden of de rechten en vrijheden van anderen of ter bescherming van de veiligheid van het centrum, kan de briefwisseling van of gericht aan een bewoner, voor de verzending of de overhandiging ervan, aan een inhoudelijke controle door de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger worden onderworpen, met uitzondering van de briefwisseling bedoeld in artikelen 21/1 en 21/2. Deze controle gebeurt in aanwezigheid van de betrokken bewoner.
   Indien blijkt dat de inhoud van de briefwisseling, bedoeld in eerste lid, een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde of indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid, de goede zeden of de rechten en vrijheden van de anderen of ter bescherming van de veiligheid van het centrum, kan de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger beslissen de briefwisseling niet te verzenden of niet te overhandigen. Hij dient de minister hiervan onmiddellijk via hiërarchische weg, op de hoogte te brengen.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 21/1. [1 De briefwisseling tussen de bewoner en de advocaat van zijn keuze is niet onderworpen aan de in de artikelen 20 en 21 bepaalde controle van de centrumdirecteur.
   Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van de advocaat en de identiteit van de bewoner op de briefomslag vermeld.
   Indien de centrumdirecteur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling tussen de advocaat en de bewoner geen betrekking heeft op de rechtshulpverlening, kan hij de ter verzending aangeboden of toegezonden brieven aan de controle onderwerpen van de Stafhouder van de Orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar het centrum gelegen is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 21/2.[1 De brieven afkomstig van of gericht aan de volgende personen of overheden zijn niet onderworpen aan de in de artikelen 20 en 21 bepaalde controle :
   1° de Koning;
   2° de voorzitter van de Senaat, de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
   3° de ministers en staatssecretarissen van de federale regering; de ministers en staatssecretarissen van de gemeenschaps- en gewestregeringen;
   4° de voorzitter van het directiecomité van de FOD Binnenlandse zaken, de directeur-generaal, de adviseurs-generaal;
   5° de centrumdirecteur;
   6° [2 de voorzitters van het Grondwettelijk Hof;]2
   7° de rechterlijke overheden;
   8° de eerste voorzitter van de Raad van State, de auditeur-generaal bij de Raad van State, de hoofdgriffier van de Raad van State;
   9° de syndicus van de gerechtsdeurwaarders en de voorzitters van de Kamer van notarissen van het arrondissement waar het centrum gelegen is;
   10° de voorzitter van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;
   11° de federale, gemeenschaps en gewestelijke ombudsmannen;
   12° de stafhouder van de Orde van advocaten van het arrondissement waar het centrum gelegen is;
   13° [2 de directeur en de adjunct-directeur van het federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel (Myria);]2
   14° de voorzitter van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten;
   15° de Commissie en het Permanent Secretariaat van de klachtencommissie bedoeld in artikel 130;
  [2 16° de Kinderrechtencommissaris en de Délégué général aux droits de l'enfant.]2
   Om van deze mogelijkheid gebruik te maken, moeten de bewoners hun brieven richten aan het adres waar deze personen of overheden hun ambt uitoefenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 22. Een door de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger aangewezen personeelslid staat de bewoners, die de nodige kennis daartoe niet bezitten, bij met het opstellen of lezen van hun brieven, indien zij dat vragen.

  Art. 23. Het centrum stelt kosteloos briefpapier ter beschikking van de bewoners. Indien de bewoners in de onmogelijkheid verkeren zelf de verzendingskosten te dragen, hebben zij het recht de brieven te laten frankeren op kosten van het centrum tot een redelijk bedrag.

  1.2- Telefoongebruik.

  Art. 24.De bewoners hebben het recht dagelijks tussen acht uur 's morgens en tien uur 's avonds op eigen kosten te telefoneren [1 behalve tijdens de maaltijden]1. De centrumdirecteur ziet erop toe dat iedere bewoner dit recht in de praktijk op gelijke wijze kan genieten. Tijdens de telefoongesprekken respecteren de toezichthoudende personeelsleden het privé-karakter van deze gesprekken.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 25. In het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde of ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid of de goede zeden, ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of ter bescherming van de veiligheid van het centrum, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger het telefonisch contact verbieden. Hij dient de Minister hiervan onmiddellijk, via hiërarchische weg, op de hoogte te brengen.

  Afdeling 2. - Bezoek.

  2.1- Algemene bepalingen.

  Art. 26. De bezoekers moeten in het bezit zijn van een geldig identiteitsbewijs of -document dat bij het begin van een bezoek dient voorgelegd te worden.
  De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger kan hierop een uitzondering toestaan.

  Art. 27.[1 De bezoeker kan onderworpen worden aan een fouilllering als bepaald in artikel 111/4.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 28. Bezoekers worden in het bezoekersregister ingeschreven.

  2.2- Bezoek aan de bewoners.

  2.2.1- Algemene modaliteiten.

  Art. 28/1. [1 De centrumdirecteur kan beslissen dat de bezoeken aan een bewoner plaatsvinden in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de bewoner scheidt, in de volgende gevallen :
   1° wanneer er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat er zich tijdens het bezoek incidenten kunnen voordoen die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen;
   2° op verzoek van de bezoeker;
   3° op verzoek van de bewoner;
   4° als de bezoeker of de bewoner eerder de bezoekregeling als bepaald in het huishoudelijk reglement van het centrum niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk zich kan herhalen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 28/2. [1 Het bezoek aan een gezin wordt gescheiden georganiseerd van het bezoek aan de bewoners die geen gezin vormen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 29.[1 Met uitzondering van het ongestoord bezoek als bepaald in artikel 36/1, zijn de toezichthoudende personeelsleden aanwezig in de bezoekersruimte en leggen zij tijdens het bezoek de grootst mogelijke discretie aan de dag.
   De bezoeken van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers, van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat en van de leden van de uitvoerende en rechterlijke macht, evenals de individuele bezoeken van een advocaat, vinden steeds in een afzonderlijk lokaal plaats, zonder dat het personeel van het centrum daarbij aanwezig is.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 30.Wanneer een bewoner zodanig ziek is dat hij zich niet naar de bezoekruimte kan begeven, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger hem toestaan om, onder de voorwaarden bepaald in artikel 29, zijn bezoekers in zijn kamer [1 , de gezinswoning]1 of de ziekenzaal te ontvangen.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 31.Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat het contact tussen een bewoner en een bezoeker een gevaar vormt voor 's lands veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde of indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid of de goede zeden, ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of ter bescherming van de veiligheid van het centrum, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger ten aanzien van de bezoeker één van de volgende maatregelen nemen :
  1° een mondelinge waarschuwing;
  [1 1°/1 een bezoek achter glas opleggen;]1
  2° het bezoek doen afbreken;
  3° de toegang tot het centrum weigeren.
  Indien de sancties bedoeld in 2° en 3° genomen worden ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 32 en 33, dient de centrumdirecteur de Minister hiervan onmiddellijk, via hiërarchische weg, op de hoogte te brengen.
  Indien een bezoeker een ontvluchting tracht voor te bereiden of te vergemakkelijken, stelt de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger hem ter beschikking van de politiediensten.

  2.2.2- Bezoek van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers, van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat en van de leden van de uitvoerende en rechterlijke macht.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 32. De bewoners hebben het recht dagelijks, minstens tussen acht uur 's morgens en tien uur 's avonds, bezoek te ontvangen van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers van de staat waarvan zij onderdaan zijn.

  Art. 33. De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat en de leden van de uitvoerende en rechterlijke macht die zich in het centrum aanmelden, mogen in contact komen met één of meerdere op voorhand te identificeren bewoners, nadat zij zich als zodanig kenbaar hebben gemaakt bij de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger en indien zij aantonen dat het een handeling van hun ambt of hun functie betreft, waarvoor een bezoek aan die bewoner of die bewoners nodig is.

  2.2.3- Bezoek van de familieleden.

  Art. 34.De bewoner mag, volgens de regels bepaald in artikel 35, elke dag en op de uren bepaald in het huishoudelijk reglement, gedurende minimaal een uur het bezoek ontvangen van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, zijn voogd, zijn echtgenoot of levenspartner, zijn broers en zussen en zijn ooms en tantes.
  [1 Het bezoek kan enkel plaatsvinden indien hetzij het bewijs van de familieband of van de uitoefening van de ouderlijke macht, hetzij het bewijs van het geregistreerd partnerschap met de bewoner wordt geleverd. Dit bewijs kan met alle rechtsmiddelen worden geleverd. De centrumdirecteur, zijn plaatsvervanger of het personeelslid dat hij daartoe aanwijst kan een uitzondering op die voorwaarde toestaan.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 35.[1 De centrumdirecteur ziet erop toe dat iedere bewoner het recht op bezoek kan genieten.
   Het aantal bezoekers is beperkt tot 2 personen per bewoner en per bezoek. De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger kan hierop een uitzondering toestaan. De kinderen die jonger zijn dan 12 jaar zijn niet in dit aantal begrepen.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  2.2.3./1. [1 - De intieme bezoeken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 36.[1 Iedere bewoner die minstens een maand in een gesloten centrum verblijft, heeft minstens eenmaal per maand recht op intiem bezoek gedurende minimum twee uur.
   Het bezoekrecht als bepaald in het eerste lid, is van toepassing indien de bezoeker het bewijs levert van zijn meerderjarigheid en zijn huwelijksband, zijn wettige samenwoonst of zijn duurzame relatie van minimum 6 maanden met de bewoner. Dit bewijs kan geleverd worden met alle rechtsmiddelen.
   Het intiem bezoek moet aangevraagd worden volgens de regels bepaald in het huishoudelijk reglement.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  2.2.4- Bezoek van andere personen.

  Art. 37. Andere bezoekers worden toegelaten tot het bezoek na een voorafgaande machtiging van de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger.
  Deze machtiging kan enkel worden geweigerd :
  1° wanneer de betrokken persoon manifest van geen rechtmatig belang kan doen blijken;
  2° wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat het bezoek de handhaving van de orde, de veiligheid en de goede werking van het centrum in gevaar kan brengen;
  3° wanneer er aanwijzingen zijn dat de fysieke of morele integriteit van de bewoner gevaar loopt.
  Tenzij de noodwendigheid van de dienst dit verhindert, zal de machtiging gelden voor minimaal een uur.

  2.3- Bezoek aan het centrum.

  2.3.1- Algemene modaliteiten.

  Art. 38. Een bezoek aan het centrum is, behoudens de bepalingen in de artikelen 42 tot en met 45, onderworpen aan de machtiging van de Directeur-generaal.

  Art. 39. De bezoekers aan het centrum worden steeds vergezeld door de centrumdirecteur, zijn plaatsvervanger of het personeelslid dat hij hiertoe aanwijst.

  Art. 40. De bewoners mogen niet aan publieke belangstelling onderworpen worden.
  Zij mogen zonder hun instemming noch onderworpen worden aan vragen van journalisten, derden of personen bedoeld in de artikelen 42 tot en met 45, noch mogen er van hen beeldopnamen gemaakt worden.

  Art. 41. Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat het bezoek aan het centrum door een bezoeker een gevaar vormt voor 's lands veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde of indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid of de goede zeden, ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of ter bescherming van de veiligheid van het centrum, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger ten aanzien van de bezoeker één van de volgende maatregelen nemen :
  1° een mondelinge waarschuwing;
  2° het bezoek doen afbreken;
  3° de toegang tot het centrum weigeren.
  Indien de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger de sancties bedoeld in 2° en 3° oplegt, dient hij de Minister hiervan onmiddellijk, via hiërarchische weg, op de hoogte te brengen.
  Indien een bezoeker een ontvluchting tracht voor te bereiden of te vergemakkelijken, stelt de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger hem ter beschikking van de politiediensten.

  2.3.2- Door de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat.

  Art. 42. De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat hebben tussen acht uur 's morgens en zeven uur 's avonds steeds toegang tot het centrum, als zij zich als zodanig kenbaar hebben gemaakt.

  2.3.3- Door bepaalde overheden en instellingen.

  Art. 43. De volgende overheden hebben in het kader van de uitoefening van hun ambt tussen acht uur 's morgens en zeven uur 's avonds steeds toegang tot het centrum :
  1° de provinciegouverneur bevoegd voor het grondgebied waar het centrum gelegen is;
  2° de burgemeester bevoegd voor het grondgebied waar het centrum gelegen is.

  Art. 44.De volgende personen of instellingen en hun leden hebben in het kader van het volbrengen van hun opdracht toegang tot het centrum :
  1° het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties;
  2° de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens;
  3° het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;
  4° [1 het federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel (Myria);]1
  5° (de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen); <KB 2007-04-27/57, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  6° het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen;
  7° de Kinderrechtencommissaris en de Délégué général aux droits de l'enfant;
  8° het Comité tegen Foltering van de Verenigde Naties;
  [1 9° Kind en Gezin, l'Office de la Naissance et de l'Enfance en het Zentrum für die gesunde Entwicklung von Kindern und Jugendlichen.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  2.3.4- Door andere personen en organisaties.

  Art. 45. De Minister of de Directeur-generaal kan aan andere instellingen, organisaties of personen dan die bedoeld in de artikelen 43 en 44, het recht geven één of meerdere centra te bezoeken voor de duur en onder de voorwaarden die hij bepaalt.

  Afdeling 3. - De morele en religieuze beleving in het centrum.

  Art. 46. De bewoners die verklaard hebben te willen deelnemen aan een erkende eredienst ontvangen op hun verzoek morele en religieuze bijstand van de bedienaars van deze eredienst.
  De bewoners die morele bijstand wensen, kunnen een beroep doen op een moreel consulent, die een niet-confessionele overtuiging vertegenwoordigt.
  Deze bedienaars en consulenten worden door hun meerderen voorgedragen aan de Minister of zijn gemachtigde.
  Zij worden in het bezit gesteld van een identificatiekaart die door de Minister of zijn gemachtigde wordt afgeleverd.

  Art. 47. Op vraag van een bewoner kan de Minister of zijn gemachtigde toegang tot het centrum verlenen aan de bijstandsverleners van een niet door de Staat erkende eredienst.

  Art. 48. De bewoner dient de centrumdirecteur in kennis te stellen indien hij een andere eredienst beoefent dan initieel aangegeven.

  Art. 49. De bedienaars van de erkende erediensten en de morele consulenten bezoeken enkel die bewoners die het wensen.

  Art. 50.Voor de morele en religieuze beleving wordt een aangepast lokaal ter beschikking gesteld.
  [1 lid 2 opgeheven]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 51. De personen belast met de morele en religieuze bijstand dienen het personeel van het centrum en hun opdracht te respecteren. Bij de bijstand die ze geven in het centrum dienen ze een neutrale houding aan te nemen ten aanzien van de wetgeving omtrent de gesloten centra en de vreemdelingenwetgeving.
  Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat oneigenlijk gebruik of misbruik wordt gemaakt van de toegang tot het centrum, wordt de Minister of zijn gemachtigde hiervan onmiddellijk, langs hiërarchische weg, op de hoogte gebracht. De Minister of zijn gemachtigde neemt vervolgens de gepaste maatregelen en kan onder meer de persoon belast met de morele en religieuze bijstand een waarschuwing geven of hem de toegang tot het centrum weigeren.

  Afdeling 4. - De medische en sociale verzorging in het centrum, het materieel welzijn en de hygiëne.

  4.1- De medische verzorging

  Art. 52.1. Elk centrum beschikt over een medische dienst, die alle werkdagen toegankelijk is tijdens de uren bepaald in het huishoudelijk reglement en permanent beschikbaar is voor dringende gevallen.
  § 2. De centrumdirecteur waakt er over dat :
  1° de aan het centrum verbonden [1 arts]1 regelmatig beschikbaar is voor raadplegingen;
  2° de aan het centrum verbonden [1 arts]1 op andere tijden beschikbaar is, telkens wanneer dit in het belang van de gezondheid van de bewoners noodzakelijk is;
  3° de door de aan het centrum verbonden geneesheer voorgeschreven geneesmiddelen en diëten aan de bewoner worden verstrekt;
  4° de medische dienst verwittigd wordt indien een bewoner de voorgeschreven geneesmiddelen weigert. Deze weigering wordt vermeld in het medisch dossier van de bewoner.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 53.De zieke bewoner ontvangt van de medische dienst en onder de bevoegdheid van de [1 arts]1 verbonden aan het centrum, de verzorging die zijn toestand vereist.
  De aan het centrum verbonden [1 arts]1 behoudt zijn beroepsautonomie ten opzichte van de centrumdirecteur. Zijn evaluaties en beslissingen met betrekking tot de gezondheid van de bewoners worden enkel gefundeerd op medische criteria.
  De bewoner mag, op eigen kosten een beroep doen op een door hem gekozen [1 arts]1. Hij dient de [1 arts]1 verbonden aan het centrum daarvan op de hoogte te stellen.
  De medicatie en de behandeling zijn in dat geval te zijnen laste.
  De aard van de medicatie en behandeling die voorgeschreven worden door de niet tot het centrum behorende geneesheer, worden meegedeeld aan de [1 arts]1 die aan het centrum verbonden is voor de opvolging van de behandeling.
  Indien de niet tot het centrum behorende [1 arts]1 en de [1 arts]1 verbonden aan het centrum het niet eens zijn over de behandeling, wordt de betwisting voor beslissing voorgelegd aan een derde [1 arts]1, aangeduid door de Directeur-generaal.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 54.Enkel de [1 arts]1 verbonden aan het centrum beslist of de zieke bewoner in de leefgroep kan worden verzorgd of naar de ziekenzaal moet worden overgebracht.
  Deze [1 arts]1 en/of zijn medewerkers tekenen op de medische steekkaart van de bewoner de onderzoeken en de voorschriften aan, die op hem betrekking hebben.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 55.Indien de [1 arts]1 verbonden aan het centrum vaststelt dat de bewoner aangetast is door een aandoening die niet behoorlijk in het centrum kan behandeld worden of ingeval van bevalling of stervensgevaar wordt de bewoner naar een gespecialiseerd medisch centrum overgebracht. De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger dient de Directeur-generaal hiervan op de hoogte te brengen.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 56. Indien een bewoner naar een gespecialiseerd medisch centrum wordt overgebracht, zorgt de centrumdirecteur, in samenspraak met de directie van het ziekenhuis, voor de eventuele bewaking van de overgebrachte bewoner.

  Art. 57.De centrumdirecteur draagt er zorg voor dat de raadplegingen van [2 artsen-specialisten]2, die de aan het centrum verbonden [1 arts]1 noodzakelijk acht, plaatsvinden en dat de behandelingen, voorgeschreven door deze specialisten, worden gevolgd.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 20, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 58.Bij vaststelling van ernstige aandoeningen, een besmettelijke ziekte of epidemie, dient de [1 arts]1 verbonden aan het centrum zo spoedig mogelijk de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger te informeren over de te nemen maatregelen.
  In de gevallen bepaald door het departement van Volksgezondheid bepaald, brengt de [1 arts]1 verbonden aan het centrum onmiddellijk de gezondheidsinspecteur van de provincie op de hoogte.
  De centrumdirecteur dient hiervan verslag uit te brengen aan de Directeur-generaal.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 59.Indien een bewoner in een afzonderingsruimte wordt geplaatst met toepassing van artikel 98, 4°, dient onmiddellijk een lid van de medische dienst hiervan op de hoogte te worden gebracht. Hij bezoekt de betrokkene zo snel mogelijk en brengt de aan het centrum verbonden [1 arts]1 onverwijld op de hoogte van de genomen tuchtmaatregel en de gezondheidstoestand van de betrokkene. De bewoner wordt daarna dagelijks gevolgd.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 60.De medische dienst houdt de verschillende registers, staten en documenten bij, die betrekking hebben op de geneeskundige dienst, de toegediende medicatie en de voorgeschreven behandeling. De [1 arts]1 verbonden aan het centrum beslist over de inzage van deze documenten.
  Het medisch dossier kan in elk geval worden ingezien door de [1 arts]1 op wie de bewoner, met toepassing van artikel 53, lid 3, op eigen kosten een beroep heeft gedaan.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 61.Indien de [1 arts]1 verbonden aan het centrum medische bezwaren formuleert met betrekking tot de verwijdering van een bewoner of van oordeel is dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de bewoner ernstig geschaad wordt door het voortzetten van de opsluiting, de terbeschikkingstelling van de regering of de vasthouding of door enige daarmee verband houdende omstandigheid, legt de centrumdirecteur deze bezwaren of dit advies, via hiërarchische weg, voor aan de Directeur-generaal, die de uitvoering van de verwijderingsmaatregel of de maatregel van vrijheidsberoving kan schorsen.
  Indien de Directeur-generaal de uitvoering van de verwijderingsmaatregel of de maatregel van vrijheidsberoving niet wenst te schorsen, dient hij voorafgaandelijk het advies te vragen van een geneesheer verbonden aan een ander centrum. Indien deze [1 arts]1 de bezwaren of het advies van de eerste [1 arts]1 bevestigt, dient de Directeur-generaal hier gevolg aan te geven en de uitvoering van de verwijderingsmaatregel of de maatregel van vrijheidsberoving te schorsen.
  Indien de tweede [1 arts]1 de bezwaren of het advies niet bevestigt, is het oordeel van een derde [1 arts]1 doorslaggevend. Indien deze derde [1 arts]1 het advies van de eerste [1 arts]1 bevestigt, dient de Directeur-generaal de uitvoering van de verwijderingsmaatregel of de maatregel van vrijheidsberoving te schorsen.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  4.2- Juridische bijstand

  Art. 61/1.[1 Na een mislukte poging tot verwijdering onderzoekt de arts verbonden aan het centrum de bewoner:
   1° indien dwangmaatregelen werden gebruikt of de verwijderingspoging met escorte gebeurde;
   2° indien de bewoner zelf hierom vraagt;
   3° indien de overheden belast met de uitvoering van de verwijdering vermoeden dat de fysische of psychische integriteit van de bewoner in gevaar is of kan komen.
   Het medisch onderzoek door de arts vindt zo spoedig mogelijk plaats. Bij afwezigheid van de arts evalueert een verpleegkundige van de medische dienst de gezondheidstoestand van de bewoner. De verpleegkundige roept een arts op indien de bewoner dringende medische zorgen nodig heeft. In niet urgente gevallen vindt het medisch onderzoek door de arts ten laatste 48 uren na de poging tot verwijdering plaats. De bewoner dient zijn medewerking te verlenen aan het medisch onderzoek.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 62.De bewoner heeft recht op juridische bijstand.
  De centrumdirecteur ziet erop toe dat de bewoner in de gelegenheid wordt gesteld een beroep te doen op de rechtshulp waarin de wet voorziet.
  [2 De bewoner alsook zijn advocaat worden achtenveertig uur voor de eerste verwijderingspoging hiervan op de hoogte gebracht. In volgende gevallen kan uitzonderlijk hiervan worden afgeweken:
   1° indien de vreemdeling niet wil dat zijn advocaat op de hoogte wordt gebracht of indien het gezin, mits onderling akkoord van de volwassen gezinsleden, niet wil dat hun advocaat op de hoogte wordt gebracht. In dit geval wordt enkel de vreemdeling respectievelijk het gezin op de hoogte gebracht;
   2° wanneer de vreemdeling en zijn advocaat of het gezin en hun advocaat op de hoogte worden gebracht dat een verwijdering mogelijk is binnen een termijn van minder dan achtenveertig uur, indien de betrokken vreemdeling of de volwassen leden van het betrokken gezin hun akkoord geven over deze verwijdering.]2
  [2 Indien de uitzonderingen vermeld in het derde lid toegepast worden, informeert de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger de Directeur-generaal hierover.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-10-07/01, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 31-10-2014>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 63.De bewoners hebben het recht dagelijks tussen acht uur 's morgens en tien uur 's avonds gratis met hun advocaat te telefoneren [1 behalve tijdens de maaltijden]1.
  De advocaten hebben het recht op ieder ogenblik met hun cliënt telefonisch in contact te treden [1 behalve tijdens de maaltijden]1.
  Het telefonisch contact tussen een bewoner en zijn advocaat kan niet worden verboden.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 64. De advocaten en de tolken die de advocaat bijstaan hebben dagelijks, minstens van acht uur 's morgens tot tien uur 's avonds, toegang tot het centrum, indien zij er een cliënt hebben en voorzover zij hun hoedanigheid door middel van een geldige beroepskaart kunnen aantonen.
  Er wordt toegang tot het centrum verleend aan de advocaten die niet in één van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, op voorwaarde dat de Minister, op advies van de Procureur des Konings en van de Stafhouder van de Orde van Advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar het centrum gelegen is, een bijzondere machtiging heeft gegeven.
  Het bezoek door de advocaat kan niet worden verboden.

  Art. 65. Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat het bezoek aan het centrum door een tolk een gevaar vormt voor 's lands veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde of indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid of de goede zeden, ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of ter bescherming van de veiligheid van het centrum, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger ten aanzien van de tolk één van de volgende maatregelen nemen :
  1° een mondelinge waarschuwing;
  2° het bezoek doen afbreken;
  3° de toegang tot het centrum weigeren.
  Indien de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger de sancties bedoeld in 2° en 3° oplegt, dient hij de Minister hiervan onmiddellijk, via hiërarchische weg, op de hoogte te brengen.
  Indien een tolk een ontvluchting tracht voor te bereiden of te vergemakkelijken, stelt de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger hem ter beschikking van de politiediensten.

  Art. 66. Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat oneigenlijk gebruik of misbruik wordt gemaakt van de rechten bepaald in artikel 63, eerste en tweede lid en artikel 64, eerste lid, wordt de Stafhouder van de balie van het gerechtelijk arrondissement waar de advocaat is ingeschreven of, indien het een advocaat betreft bedoeld in artikel 64, tweede lid, de Stafhouder van de balie van het gerechtelijk arrondissement waar het centrum gelegen is, hiervan onmiddellijk op het hoogte gebracht.

  4. 3- De sociale verzorging, de ontspanning en de algemene ontwikkeling

  Art. 67. Elk centrum beschikt over een sociale dienst, die toegankelijk is op de tijdstippen bepaald in het huishoudelijk reglement.

  Art. 68. De sociale dienst neemt, in samenwerking met de medische dienst, de psychologische en sociale begeleiding van de bewoner gedurende het verblijf voor zijn rekening en bereidt hem voor op zijn eventuele verwijdering. De sociale dienst begeleidt de bewoner met het oog op de naleving van de beslissing die aangaande zijn verblijfssituatie is genomen.

  Art. 69.De centrumdirecteur dient de algemene ontwikkeling van de bewoners te bevorderen. Hij mag leden van het personeel ermee belasten verschillende activiteiten te organiseren om dit doel te kunnen bereiken.
  [1 Gedurende het schooljaar volgen de kinderen die leerplichtig zijn in het centrum onderwijs dat aangepast is aan hun leeftijd en de beperkte duur van hun verblijf in het centrum.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 70.In functie van de infrastructuur en de mogelijkheden van elk centrum organiseert de sociale dienst of de leden van het personeel die de centrumdirecteur hiermee belast, recreatieve, culturele en sportieve activiteiten voor de bewoners.
  [1 Voor de bewoners van een gezinswoning wordt een apart programma voorzien, dat aangepast is aan hun noden.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 71. Er bestaat in elk centrum een bibliotheek, waarvan de werken ter beschikking gesteld worden van de bewoners.

  Art. 72.[1 § 1 De bewoner heeft het recht door bemiddeling van het centrum, voor eigen rekening, kranten, tijdschriften en andere publicaties te ontvangen waarvan de verspreiding niet wettelijk of bij rechterlijke beslissing is verboden, met uitzondering van erotisch en pornografisch materiaal.
   In het centrum wordt aan de bewoner de mogelijkheid gegeven een beroep te doen op bibliotheekvoorzieningen die de bewoner in de gelegenheid stellen, overeenkomstig de in het huishoudelijk reglement bepaalde regels, een keuze van lectuur te maken uit een voldoende groot aanbod.
   § 2. De centrumdirecteur kan een bewoner alleen de kennisneming van bepaalde publicaties of gedeelten van publicaties ontzeggen, wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is.
   In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de bewoner.
   § 3. De bewoner heeft het recht om radio- en televisieprogramma's te volgen, overeenkomstig de door het huishoudelijk reglement vastgestelde regels.
   Wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is, kan de centrumdirecteur de bewoners het volgen van bepaalde programma's ontzeggen. In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de bewoner.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  4.4- De werking van niet gouvernementele- en andere organisaties binnen de centra

  Art. 73. De Minister kan organisaties en individuen de toelating geven een werking op te starten binnen een centrum onder de volgende voorwaarden :
  1° onder werking wordt verstaan : de organisatie van activiteiten ten behoeve van bewoners, op een regelmatige basis en op professionele wijze;
  2° de activiteiten mogen niet ontwikkeld worden in strijd met de wetgeving met betrekking tot de gesloten centra en de vreemdelingenwetgeving;
  3° een jaarlijks werkingsplan dient aan de Minister te worden voorgelegd;
  4° de organisatie dient garanties te bieden inzake continuïteit van de werking;
  5° de activiteiten moeten plaatsvinden in samenspraak met de centrumdirecteur;
  6° de werking van de betrokken organisatie wordt jaarlijks geëvalueerd.
  Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat oneigenlijk gebruik of misbruik wordt gemaakt van de toelating, bepaald in het eerste lid, wordt de Minister hiervan onmiddellijk, via hiërarchische weg, op de hoogte gebracht.

  Art. 74. De centrumdirecteur kan beroep doen op gespecialiseerd personeel dat niet tot de Dienst Vreemdelingenzaken behoort voor het organiseren van activiteiten bedoeld in de artikelen 69 en 70.

  4.5- Het materieel welzijn en hygiëne van de bewoners

  4.5.1- Verlichting, verwarming en verluchting

  Art. 75. De plaatsen waar de veiligheid en het comfort het vereisen, worden van valavond tot 's morgens verlicht.
  In alle lokalen dient er een gepaste temperatuur te zijn.
  Alle schikkingen dienen genomen te worden om een goede verluchting en hygiëne van het centrum te verzekeren.

  4.5.2- Kledij en persoonlijke hygiëne

  Art. 76. De bewoners behouden hun eigen kledij, tenzij de centrumdirecteur, in het belang van de veiligheid, de zedelijkheid of de hygiëne er anders over beslist.
  De bewoners mogen, op eigen kosten, de kledij laten brengen die zij nodig hebben.
  Indien de kledij niet aangepast is, stelt het centrum kosteloos kleding ter beschikking.

  Art. 77. De kleding en het beddengoed van de bewoners moeten in overeenstemming zijn met de seizoentemperatuur. Deze worden net en in goede staat gehouden. Te dien einde worden deze regelmatig gewassen.
  Het linnengoed van de ziekenboeg wordt afzonderlijk gereinigd.

  Art. 78. De bewoners krijgen dagelijks de gelegenheid zich te wassen. De noodzakelijke toiletartikelen worden kosteloos ter beschikking gesteld.

  4.5.3- Voeding

  Art. 79.[1 Elke bewoner krijgt driemaal per dag een maaltijd, waarbij verschillende alternatieven worden voorzien, teneinde redelijkerwijs de verschillende religieuze overtuigingen, hetzij de afwezigheid daarvan, te respecteren. Een voedselsupplement of een dieetmaaltijd kan op geneeskundig advies worden aangeboden.
   Het gezin dat in een gezinswoning verblijft heeft het recht om zijn eigen maaltijden te bereiden. Een keuken en elementair keukengerei, met uitzondering van gevaarlijke voorwerpen, worden ter beschikking gesteld. De ingrediënten, in voorkomend geval aangepast aan de leeftijd van de minderjarige kinderen, die nodig zijn om drie maaltijden per dag te bereiden, worden ter beschikking gesteld van het gezin.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 80. Het gebruik en verbruik van alcoholische, verboden of gevaarlijke produkten is verboden.

  TITEL III. - Leefregels en tuchtregime in het centrum.

  HOOFDSTUK I. - De leefregels.

  Afdeling 1. [1 Groepsregime ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-05-08/03, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2014>

  Art. 81. De dagindeling van de bewoners en de regeling en de opeenvolging van de activiteiten worden bepaald in het huishoudelijk reglement.

  Art. 82. Elke bewoner heeft recht op ten minste twee uur wandeling per dag.
  Om medische redenen of in het belang van de bewoner kan de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger beslissen dat hiervan wordt afgeweken.
  Omwille van ordemaatregelen kan de duur van de wandeling beperkt worden. In ieder geval moet de bewoner steeds de mogelijkheid hebben om één uur te wandelen.
  Wanneer een bewoner door zijn gedrag zijn veiligheid, de veiligheid van andere bewoners, van de personeelsleden of van het centrum in het gedrang brengt of wanneer hij de goede werking van het centrum in gevaar brengt, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger uitzonderlijk beslissen hiervan af te wijken. Hij brengt de Minister hiervan onmiddellijk, via hiërarchische weg, op de hoogte.

  Art. 83. Het verblijf in het centrum wordt tijdens de dag gekenmerkt door het leven in groepsverband.
  De centrumdirecteur neemt de nodige maatregelen om te waarborgen dat bij sanitaire aangelegenheden enkel personeelsleden van hetzelfde geslacht als de bewoners aanwezig zijn.
  Bij sanitaire- en slaapaangelegenheden worden alleenstaande mannen en vrouwen in elk geval gescheiden.
  De centrumdirecteur stelt de nodige infrastructuur ter beschikking om aan de privacy-noden van de bewoners tegemoet te komen.
  Indien minderjarigen in het centrum verblijven, dient de nodige aangepaste infrastructuur ter beschikking gesteld te worden, opdat deze zich kunnen ontspannen.

  Afdeling 2. [1 Kamerregime.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-05-08/03, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2014>

  Art. 83/1. [1 De bewoner die, als gevolg van zijn gedrag voorafgaand aan de opsluiting of tijdens zijn verblijf in het centrum, niet kan verblijven in een centrum of een afdeling van een centrum met een groepsregime verblijft in een kamerregime op basis van een beslissing genomen door de directie van het centrum.
   De beslissing om de bewoner aan het groepsregime te onttrekken wordt meegedeeld aan de bewoner.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-05-08/03, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2014>

  Art. 83/2. [1 De bewoner die in een kamerregime verblijft, heeft recht op activiteiten, met inbegrip van de wandeling, die minimum drie uur per dag in beslag nemen.
   Wanneer de bewoner door zijn gedrag zijn veiligheid, de veiligheid van de andere bewoners, van de personeelsleden of van het centrum in het gedrang brengt of wanneer hij de goede werking van het centrum in gevaar brengt, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger uitzonderlijk beslissen hiervan af te wijken. Hij brengt de Directeur-generaal hiervan onmiddellijk op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-05-08/03, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2014>

  Art. 83/3. [1 De kamers gebruikt voor het kamerregime bevatten per bewoner ten minste :
   - een bed en aangepast beddengoed, bestaande uit een matras, een kussen, een onderlaken en voldoende lakens en dekens, in functie van het seizoen ;
   - een wasgelegenheid en een toilet;
   - een kast of rek;
   - een oproepsysteem;
   - ontspanningsmateriaal, op voorwaarde dat de bewoner hiermee op zorgvuldige wijze omgaat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-05-08/03, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2014>

  Afdeling 3. [1 - Gezinswoning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/4. [1 De gezinnen worden ondergebracht in een gezinswoning. Deze gezinswoningen bevinden zich op een welbepaalde zone binnen het centrum, waardoor de gezinnen gescheiden worden gehouden van de andere bewoners.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/5. [1 De gezinswoning is voorzien van het nodige meubilair en de nodige nutsvoorzieningen, teneinde de gezinnen op waardige wijze te huisvesten. De gezinswoning bestaat op zijn minst uit een badkamer, een toilet, een woonkamer met keuken, twee slaapkamers en een opbergruimte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/6. [1 Het gezin mag geen werken uitvoeren in de gezinswoning. Indien de verwarmingsinstallatie, de elektriciteitsinstallatie of het sanitair niet naar behoren functioneert of indien het materiaal of het meubilair een defect vertonen, moet het gezin contact opnemen met het personeel van het centrum, zodat deze de vereiste maatregelen voor de nodige herstellingen kan nemen.
   De gezinswoning is voorzien van een oproepsysteem waarmee een personeelslid, in geval van nood, kan opgeroepen worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/7. [1 Het gezin verbindt zich ertoe om ervoor te zorgen dat de gezinswoning in goede staat en proper blijft en om de gezinswoning als een goede huisvader te gebruiken, zonder de aard of de bestemming ervan te wijzigen.
   Schoonmaakproducten en hygiënische producten worden ter beschikking van het gezin gesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/8. [1 Elk gezinslid kan dagelijks, zonder voorafgaande toestemming, tussen 6 uur en 22 uur, gebruik maken van bepaalde buitenruimtes rondom de gezinswoning op voorwaarde dat deze niet overschreden worden.
   Wanneer er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat er zich tijdens voormelde tijdstippen incidenten kunnen voordoen die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen, kan de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger beslissen dat het in het belang van het gezin noodzakelijk is dat ze gedurende een bepaalde periode, die zo kort mogelijk is, geen gebruik mogen maken van de buitenruimtes rondom de gezinswoning. In ieder geval moet het gezin steeds de mogelijkheid hebben om gedurende ten minste twee uur per dag de gezinswoning te verlaten. De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger brengt de Directeur-generaal hiervan onmiddellijk op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/9. [1 Het personeel van het centrum heeft toegang tot de gezinswoning tussen 6 uur en 22 uur. Op verzoek van het gezin of indien dit noodzakelijk is of indien de organisatie van de terugdrijving of van de verwijdering of van de terugname dit vereist heeft het personeel van het centrum toegang buiten deze uren. In deze gevallen wordt het gezin verwittigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/10. [1 § 1. Wanneer een minderjarig gezinslid zestien jaar of ouder is en door zijn gedrag zijn veiligheid, de veiligheid van andere gezinsleden of van de personeelsleden in het gedrang brengt, kan een uitzondering gemaakt worden op het gezinsregime door dit gezinslid in een aparte ruimte te laten plaatsen.
   § 2. Enkel de Directeur-generaal kan, rekening houdend met de leeftijd, de maturiteit en de kwetsbaarheid van het kind, beslissen om het kind in een aparte ruimte te laten plaatsen. Deze plaatsing kan voor een duur van maximum vierentwintig uur en kan niet worden verlengd.
   Om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen wordt de minderjarige regelmatig opgevolgd. Minstens om de twee uur krijgt hij het bezoek van een coach of een lid van het medisch, psychologisch of opvoedend personeel.
   De ouders mogen hun kind bezoeken in deze ruimte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Art. 83/11. [1 Een gezin met minderjarige kinderen kan slechts worden vastgehouden voor een zo kort mogelijke periode, die niet langer dan twee weken mag duren. Na deze periode kan het gezin nog maximaal twee weken langer worden vastgehouden, mits de Directeur-generaal aan de Minister schriftelijk de reden opgeeft voor deze verdere vasthouding. De toestand van de minderjarige kinderen en de impact van de vasthouding op hun fysieke en psychische integriteit moeten in deze rapportering betrokken worden. Onverminderd artikel 61, kan de vasthouding niet worden verlengd wanneer uit de eerste vasthoudingsperiode is gebleken dat een verlenging van de vasthouding de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige in het gedrang kan brengen.
  ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>
  

  Afdeling 4. [1 Regime dat afwijkt van de regimes van de afdelingen 1, 2 en 3.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 84.In de volgende gevallen kan [1 op de regimes voorzien door de afdelingen [2 1, 2 en 3]2]1 een uitzondering gemaakt worden :
  1° Omwille van de speciale categorieën van bewoners :
  a) de afzondering om medische redenen, overeenkomstig artikel 54 van dit besluit;
  b) de opvang van families;
  2° Omwille van orde- of veiligheidsmaatregelen :
  a) de afzondering van de bewoner, die door zijn gedrag de veiligheid of de rust van de groep in gevaar brengt;
  b) de afzondering als ordemaatregel, overeenkomstig artikel 98, § 1, 4° van dit besluit;
  3° [2 In het kader van de verwijdering of overbrenging van een bewoner:
   a) de afzondering voorafgaand aan de effectieve verwijdering van de bewoner;
   b) de afzondering wanneer de bewoner het centrum verlaat of voor een korte duur overgebracht wordt.]2
  [2 De uitzonderingen vermeld in het eerste lid, 2° zijn niet van toepassing op minderjarige kinderen.
   De uitzonderingen vermeld in het eerste lid, 3° zijn niet van toepassing op gezinnen met minderjarige kinderen.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-05-08/03, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2014>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  HOOFDSTUK II. - Het tuchtregime.

  Afdeling 1. - Plichten van de bewoners van het centrum.

  Art. 85. De bewoner moet zich houden aan de leefregels beschreven in dit besluit en het huishoudelijk reglement van het centrum waarin zij verblijven. Hij dient de richtlijnen van het personeel op te volgen, teneinde de goede orde binnen het centrum te bewaren en de reglementen uit te voeren.

  Art. 86. De bewoner moet steeds in het bezit zijn van het identificatiebewijs, dat hij overeenkomstig het huishoudelijk reglement verkregen heeft.

  Art. 87. De bewoner verzorgt zijn kleding en zijn persoonlijke hygiëne.

  Art. 88.Het is de bewoners verboden de goede staat en de netheid van de roerende en onroerende goederen van het centrum aan te tasten.
  De bewoners zorgen er voor dat de vertrekken waarin zij verblijven te allen tijde in orde zijn en voldoen aan de voorschriften bepaald in het huishoudelijk reglement.
  [1 De schade die bewoners opzettelijk aanrichten en de kosten veroorzaakt door hun gedrag niet conform de regels kunnen onmiddellijk op hen verhaald worden.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 89. Alle handelingen die de veiligheid, de orde en de goede werking van het centrum verstoren, zijn verboden.

  Art. 90. De bewoner volgt de voorgeschreven procedures met betrekking tot het gebruik van scheermateriaal en andere gevaarlijke voorwerpen, waarvan misbruik zou kunnen gemaakt worden. Deze procedures worden beschreven in het huishoudelijk reglement.

  Art. 91. De bewoners volgen de dagindeling en de groepsbewegingen zoals beschreven in het huishoudelijk reglement.

  Afdeling 2. - Algemene bepalingen.

  Art. 92. De tuchtregeling kan er enkel toe strekken de orde te handhaven en de veiligheid en de goede werking van het centrum te vrijwaren.
  In de mate van het mogelijke worden ordemaatregelen vermeden.

  Art. 93. § 1. Geen enkele bewoner mag in het centrum worden belast met de handhaving van de tucht.
  § 2. De bewoners kunnen belast worden met specifieke verantwoordelijkheden bij de uitvoering van activiteiten in gemeenschappelijk verband.

  Art. 94. Enkel de ordemaatregelen die door of krachtens dit besluit zijn omschreven, kunnen ten aanzien van een bewoner worden genomen. Enkel de inbreuken die door of krachtens dit besluit zijn omschreven, kunnen aanleiding geven tot het nemen van ordemaatregelen ten aanzien van een bewoner.

  Art. 95. Een samenloop tussen een tuchtrechtelijke inbreuk en een strafbaar feit staat de tuchtprocedure en de mogelijkheid van het nemen van een ordemaatregel niet in de weg.
  Voor één en dezelfde inbreuk mag ten aanzien van een bewoner niet tweemaal een ordemaatregel worden genomen.

  Afdeling 3. - Inbreuken.

  Art. 96. § 1. Enkel de volgende feiten worden beschouwd als inbreuken die aanleiding kunnen geven tot ordemaatregelen :
  1° ernstige en herhaalde beledigingen ten aanzien van het personeel van het centrum of daarmee gelijk te stellen personen, die van aard zijn hun gezag te ondermijnen;
  2° ernstige en herhaalde beledigingen ten aanzien van andere bewoners, die van aard kunnen zijn aanleiding te geven tot feitelijkheden;
  3° het zich zonder toelating opzettelijk bevinden in een ruimte of plaats die men niet gerechtigd is te betreden of buiten de toegestane tijdsperiode en door dit feit de orde, de veiligheid of de goede werking van het centrum te verstoren;
  4° daden van koop en verkoop of het aanbod daartoe tussen bewoners, behoudens toelating van de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger;
  5° het in het bezit hebben of het gebruik van verboden voorwerpen of substanties;
  6° het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het centrumpersoneel, tenzij deze manifest onrechtmatig zijn;
  7° het opzettelijk vernielen of beschadigen van andermans roerende of onroerende goederen en van de zaken die in het bezit werden gesteld of gelaten van de bewoners, onder beding om ze in goede staat te onderhouden;
  8° het verstoren van de veiligheid, de orde, de goede zeden en de goede werking van het centrum of het zich opzettelijk niet houden aan een afspraak, waardoor de goede gang van zaken van het centrum in het gedrang komt of aan een afspraak waarvoor de Dienst Vreemdelingenzaken maatregelen diende te nemen;
  9° diefstal, afpersing, heling, oplichting, actieve of passieve omkoping;
  10° bedreigingen met aantasting van de fysieke integriteit van personen of met vernieling of beschadiging van goederen;
  11° opzettelijke slagen en het opzettelijk toebrengen van verwondingen;
  12° het stellen van handelingen met het oog op ontvluchting of het vergemakkelijken van een ontvluchting;
  13° een opzettelijke veronachtzaming van een door of krachtens dit besluit of het huishoudelijk reglement schriftelijk vastgelegde verplichting.
  [1 14° seksuele handtastelijkheden die de eerbaarheid van het personeel van het centrum, daarmee gelijk te stellen personen of andere bewoners aantasten;
   15° het in het bezit hebben of het gebruik van toestellen, werktuigen, gereedschappen of andere snijdende, stekende of kneuzende voorwerpen die men heeft ter hand genomen heeft om te doden, te verwonden, te slaan of te dreigen.]1
  § 2. Worden eveneens beschouwd als inbreuken op de tuchtregeling, die aanleiding kunnen geven tot ordemaatregelen, de poging tot de onder § 1 opgesomde inbreuken en de deelneming eraan.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Afdeling 4. - Ordemaatregelen.

  Art. 97.Bij de keuze van de aard en de maat van de ordemaatregel wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de inbreuk, met de omstandigheden waarin zij plaatsvond en, zo daartoe gronden aanwezig zijn, met verzachtende omstandigheden.
  [1 De orde- en veiligheidsmaatregelen worden aan de leeftijd, de maturiteit en de kwetsbaarheid van het minderjarig kind aangepast.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 98.§ 1. De opgelegde ordemaatregelen zijn :
  1° een mondelinge waarschuwing;
  2° opgelegde taken in verband met orde en netheid van het centrum;
  3° [1 De intrekking van de volgende gunsten :
   - de toegang tot de bibliotheek, de recreatieve ruimte of de kantine;
   - de deelname aan culturele, sport- of ontspanningsactiviteiten;
   - de deelname aan fysieke activiteiten;
   - de deelname aan lessen;
   - het gebruik van persoonlijk ontspanningsmateriaal;
   - het uitvoeren van taken tegen vergoeding;
   - de mogelijkheid om te roken;
   - het tussendoortje;
   - het GSM-gebruik.]1
  4° plaatsing in een afzonderingsruimte.
  § 2. De ordemaatregel vermeld in § 1, 1° kan worden opgelegd door het centrumpersoneel.
  De ordemaatregel vermeld in § 1, 2° kan worden opgelegd door de centrumdirecteur, zijn plaatsvervanger of de personeelsleden van ten minste [1 niveau C]1 die daartoe in het huishoudelijk reglement zijn aangewezen.
  De ordemaatregelen vermeld in § 1, 3° en 4° kunnen enkel door de centrumdirecteur of door zijn plaatsvervanger worden opgelegd.
  [2 De ordemaatregel vermeld in § 1, 4° kan niet worden opgelegd aan een minderjarige bewoner. Evenmin kan deze maatregel worden opgelegd aan een ouder of persoon die het ouderlijk gezag uitoefent indien dit tot gevolg heeft dat een minderjarig kind zonder ouder of zonder persoon die het ouderlijk gezag over hem uitoefent, in de gezinswoning verblijft.]2
  [1 De plaatsing in een afzonderingsruimte kan enkel worden opgelegd :
   1° in geval van een inbreuk bepaald in artikel 96, § 1, 7°, 9°, 10°, 11°, 12°, 14° en 15°;
   2° in geval van poging tot of een deelneming aan een inbreuk bepaald in 1°;
   3° wanneer een bewoner een derde maal een inbreuk begaat overeenkomstig artikel 96.]1
  Indien de inbreuk is gepleegd ten aanzien van de centrumdirecteur, is diens plaatsvervanger bevoegd om ordemaatregelen op te leggen.
  Alle opgelegde ordemaatregelen worden door de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger opgetekend in het individueel dossier van de bewoner, dat in het centrum wordt bewaard.
  § 3. De bevoegdheid om ordemaatregelen op te leggen behoort toe aan de in § 2 aangewezen personeelsleden van het centrum waar of van waaruit de inbreuk is gepleegd.
  Indien de inbreuk is gepleegd tijdens een verplaatsing buiten het centrum, zijn de in § 2 aangewezen personeelsleden van het centrum waar de bewoner verblijft of zal verblijven bevoegd.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 99. De in artikel 98, § 1, 3°, vermelde ordemaatregelen kunnen hetzij afzonderlijk, hetzij samen worden opgelegd. Zij kunnen tijdens de uitvoering worden verminderd of opgeheven door de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger.

  Art. 100. De duur van de onder artikel 98, § 1, 2° en 3°, vermelde ordemaatregelen mag niet meer bedragen dan vijf dagen. In geval van herhaling is de maximumduur tien dagen.

  Art. 101.[1 § 1. De maximumduur van de plaatsing in een afzonderingsruimte is vierentwintig uur. Indien het gedrag van de bewoner de integratie in de leefgroep onmogelijk maakt, kan de directeur-generaal tweemaal beslissen deze termijn met vierentwintig uur te verlengen.
   In de volgende gevallen kan de centrumdirecteur onmiddellijk aan de directeur-generaal voorstellen om de bewoner in een afzonderingsruimte te plaatsen, voor een termijn van achtenveertig uur :
   1° bedreigingen met aantasting van de fysieke integriteit van personen of met vernieling of beschadiging van goederen;
   2° het opzettelijk toebrengen van slagen en het opzettelijk toebrengen van verwondingen;
   3° het stellen van handelingen met het oog op ontvluchting of het vergemakkelijken van een ontvluchting;
   4° het in het bezit hebben of het gebruik van toestellen, werktuigen, gereedschappen of andere snijdende, stekende of kneuzende voorwerpen die men heeft ter hand genomen om te doden, te verwonden, te slaan of te dreigen.
   Indien het gedrag van de bewoner de integratie in de leefgroep onmogelijk maakt, kan de directeur-generaal tweemaal beslissen deze termijn met vierentwintig uur te verlengen.
   § 2. In geval van opzettelijke slagen en het opzettelijk toebrengen van verwondingen aan personen, kan de centrumdirecteur onmiddellijk aan de directeur-generaal voorstellen de bewoner voor een termijn van tweeënzeventig uur in een afzonderingsruimte te plaatsen.
   Indien het gedrag van de bewoner de integratie in de leefgroep onmogelijk maakt, kan de directeur-generaal tweemaal beslissen deze termijn met vierentwintig uur te verlengen.
   Zodra de termijn als bepaald in het tweede lid, verstreken is, kan enkel de Minister beslissen de plaatsing in een afzonderingsruimte te verlengen en dit tot maximaal zeven dagen.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 102.De afzonderingsruimte moet minimaal een matras en w.c. bevatten, alsook een oproepsysteem waarmee de bewoner een personeelslid kan oproepen.
  Bij oneigenlijk gebruik kunnen de matras en het toiletpapier gedurende maximum [1 drie uur]1 worden weggenomen.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 103. De bewoner moet vooraf in kennis gesteld worden van de feiten die hem ten laste worden gelegd en geen enkele sanctie kan getroffen worden alvorens hij gehoord is.

  Afdeling 5. - Dwangmaatregelen.

  Art. 104. Dwang kan enkel gebruikt worden indien het gedrag van de bewoner een risico vormt voor hemzelf, voor de andere bewoners, voor de personeelsleden of voor de veiligheid, de orde of de goederen van het centrum of van derden. Het gebruik van dwang moet redelijk zijn en in verhouding tot het nagestreefde doel.
  Dwangmiddelen zijn geen ordemaatregelen, maar middelen om de bewoner onder controle te krijgen.
  De toegelaten dwangmiddelen zijn :
  1° de fysieke aansporing;
  2° de houdgreep;
  3° de hand- en/of voetboeien.
  Elk dwangmiddel mag slechts worden gebruikt als het vorige dwangmiddel heeft gefaald.
  Het gebruik van hand- en/of voetboeien kan enkel in opdracht van de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger.
  Elk geval waarin dwang wordt gebruikt, moet aan de centrumdirecteur worden gemeld.

  Afdeling 6. - Overbrenging naar een andere instelling.

  Art. 105.Indien een bewoner door zijn gedrag zijn veiligheid, de veiligheid van andere bewoners, van de personeelsleden of van het centrum in het gedrang brengt of wanneer hij de goede werking van het centrum in gevaar brengt of na een verwijderingspoging of om een evenwichtige verdeling van de bewoners over de verschillende centra te bekomen, kan de centrumdirecteur of diens plaatsvervanger beslissen dat de bewoner naar een ander centrum of een andere instelling moet worden overgebracht.
  De overbrenging van een bewoner naar een ander centrum of een andere instelling moet steeds in overleg met de directeur van dit centrum of die instelling of zijn plaatsvervanger gebeuren.
  [1 Een gezin met een minderjarig kind kan in geen geval worden overgebracht naar een ander centrum of een andere instelling dat of die niet aangepast is aan de noden van gezinnen met minderjarige kinderen.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  TITEL IV. - Veiligheid en handhaving van de openbare orde.

  HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

  Art. 106. De centrumdirecteur zorgt ervoor dat het minimum aantal personeelsleden steeds aanwezig is, zodat de veiligheid van het centrum niet in het gedrang komt.

  Art. 107. De centrumdirecteur inspecteert regelmatig het centrum om er op toe te zien dat de bewoners, de personeelsleden en derden stipt de reglementering naleven.

  Art. 108.[1 Het doorzoeken van de verblijfsruimtes gebeurt overeenkomstig artikel 111/2, § 3.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 109. Bij ernstige verstoring van de orde of wanneer de veiligheid van het centrum ernstig bedreigd wordt, neemt de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger de maatregelen die de omstandigheden en de voorzichtigheid vereisen en stelt hij de Directeur-generaal daarvan onmiddellijk in kennis.
  Het personeel volgt hierbij de specifieke bepalingen vastgesteld in het huishoudelijk reglement.

  Art. 110. De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger vordert de bijstand van de politiediensten, wanneer hij dat voor de veiligheid van het centrum nodig acht.

  Art. 111. De infrastructuur van het centrum wordt jaarlijks door een lid van de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk geïnspecteerd.

  Hoofdstuk I/1. [1 - Fouillering en bewaargeving]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 111/1.(NOTA : De woorden " en op andere ogenblikken tijdens zijn verblijf " in het eerste lid van artikel 111/1 zijn vernietigd bij het arrest nr 208.281 van de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, van 20-10-2010, zie B.St. van 02-12-2010, p. 73739)
  
   [1 De bewoner evenals zijn kledij, bagage en persoonlijke bezittingen kunnen onderworpen worden aan een fouillering bij de aankomst in het centrum, na het ontvangen van bezoek en op andere ogenblikken tijdens zijn verblijf.
   Deze fouillering heeft tot doel na te gaan of de bewoner in het bezit is van voorwerpen of stoffen die verboden zijn of die gevaarlijk zijn voor hemzelf, de andere bewoners, voor het personeel of voor de veiligheid van het centrum. De fouillering mag niet langer duren dan de daartoe noodzakelijke tijd en wordt uitgevoerd in opdracht van de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger.
   De fouillering mag geen tergend karakter hebben en dient te geschieden met eerbiediging van de waardigheid van de bewoner.
   De bewoner is verplicht hieraan zijn volledige medewerking te verlenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 111/2.[1 § 1. De fouille van een bewoner kan uitgevoerd worden als volgt :
   1° door het gebruik van een systeem voor metaaldetectie of andere screeningsapparatuur;
   2° door het grondig betasten van het boven- en onderlichaam over de kledij;
   3° door het volledig laten uitkleden van een bewoner om het grondig doorzoeken van de kledij mogelijk te maken.
   § 2. De kledij, bagage en bezittingen kunnen op volgende wijzen onderzocht worden :
   1°door het gebruik van een systeem voor metaaldetectie of andere screeningsapparatuur;
   2° door het grondig met de hand doorzoeken.
   Met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid worden de verblijfsruimtes van de bewoner overeenkomstig de richtlijnen van de centrumdirecteur door daartoe door de centrumdirecteur aangeduide personeelsleden geregeld doorzocht op de conformiteit met de in het gesloten centrum geldende regels. Deze controlemaatregel mag niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van het beoogde doel.
   § 3. [2 De fouillering als bepaald in § 1, 2° wordt uitgevoerd door twee leden van het personeel. Het personeelslid dat de fouillering fysiek uitvoert moet steeds van hetzelfde geslacht zijn als de bewoner. Het ander personeelslid dient enkel in te staan voor de veiligheid tijdens de uitvoering van de fouillering. Met minderjarige kinderen zal steeds op een wijze worden omgegaan die aangepast is aan hun leeftijd.
   De fouillering als bepaald in § 1, 3° wordt uitgevoerd door twee leden van het personeel van hetzelfde geslacht als de bewoner. Deze fouillering moet plaatsvinden in een ruimte waar geen andere bewoners of derden aanwezig zijn of kunnen binnenkijken. Minderjarige bewoners worden niet onderworpen aan deze fouillering.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>
  (2)<KB 2018-07-22/02, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 111/3.[1 Indien ingevolge de fouillering als bepaald in het artikel 111/2, §§ 1 en 2 gevaarlijke of verboden voorwerpen of substanties worden aangetroffen, worden deze in bewaring genomen, ter beschikking gesteld van de bevoegde overheden of met goedkeuring van de bewoner vernietigd.
   De bewoner heeft het recht de hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet onverenigbaar is met de orde en de veiligheid in zijn verblijfsruimte onder te brengen dan wel bij zich te hebben of in bewaring te geven overeenkomstig de door het huishoudelijk reglement te bepalen regels.
   De bewaargeving valt onder toezicht en verantwoordelijkheid van de centrumdirecteur. Er wordt een inventaris opgemaakt van de in bewaring gegeven goederen. De betrokken bewoner ontvangt een afschrift van de inventaris die hijzelf en twee daartoe bevoegde personeelsleden ondertekenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 111/4. [1 § 1. De bezoekers en hun bagage kunnen in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid, gefouilleerd worden door daartoe door de centrumdirecteur aangeduide leden van het personeel. Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de bezoeker in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn.
   De fouillering mag geen tergend karakter hebben en dient te geschieden met eerbiediging van de waardigheid van de bezoeker. De bezoeker is verplicht hieraan zijn volledige medewerking te verlenen.
   § 2. De fouille van de bezoeker en zijn bagage kan uitgevoerd worden op een van de volgende wijzen :
   1° het gebruik van een systeem voor metaaldetectie of andere screeningsapparatuur;
   2° het oppervlakkig betasten van het boven- en onderlichaam over de kledij;
   3° het doorzoeken van de persoonlijke bagage.
   § 3. Indien bij de fouillering voorwerpen of substanties worden aangetroffen die niet in het bezit van de bezoeker mogen zijn, moeten deze in de daarvoor voorziene ruimtes worden opgeborgen voor de duur van het bezoek.
   Indien de bezoeker hieraan zijn medewerking niet verleent, wordt hem de toegang tot het centrum geweigerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2009-06-08/03, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  HOOFDSTUK II. - Ontsnapping.

  Art. 112. Bij vaststelling van een ontsnapping of een ontsnappingspoging dient de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht te worden. Hij dient de Directeur-generaal daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.

  Art. 113. De politiediensten worden onmiddellijk ingelicht bij een ontsnapping en de volgende gegevens worden doorgegeven : het aantal ontsnapten, de naam, voornaam, geboortedatum, dossiernummer, nationaliteit en foto.

  Art. 114. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de eventuele medische gevolgen van een ontsnappingspoging.

  HOOFDSTUK III. - Risico op zelfmoord.

  Art. 115.[1 Een medisch of psychologisch advies moet de beslissing om een bewoner met een ernstig risico op zelfmoord af te zonderen, steeds voorafgaan. Deze bewoners worden regelmatig gecontroleerd door de personeelsleden van het centrum en met meer aandacht gevolgd door de medische en de sociale dienst.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 116. De centrumdirecteur mag betrouwbare medebewoners plaatsen bij de bewoner die een bijzondere neiging tot zelfmoord vertoont.

  Art. 117. In geval van een zelfmoordpoging wordt onmiddellijk de medische dienst en, indien nodig, de hulpdiensten opgeroepen. De centrumdirecteur dient hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht te worden. Hij stelt een verslag op en brengt de Directeur-generaal zo snel mogelijk op de hoogte.

  HOOFDSTUK IV. - Brand- en bomalarm.

  Art. 118. Het personeelslid dat een brand opmerkt, een bommelding ontvangt of een verdacht pakket opmerkt, dient zo snel mogelijk de brandweer te verwittigen. Vervolgens moet de brandbestrijdings- en evacuatieprocedure gestart worden.
  De centrumdirecteur dient onmiddellijk op de hoogte gebracht te worden. Hij begeeft zich ter plaatse, stelt verslag op en brengt de Directeur-generaal zo snel mogelijk op de hoogte.
  Minstens één maal per jaar worden waarschuwings-, alarm- en evacuatie-oefeningen georganiseerd.

  Art. 119. Indien de brand het centrum onbruikbaar heeft gemaakt, worden de bewoners overgebracht naar een andere plaats.

  TITEL V. - Administratieve voorschriften.

  HOOFDSTUK I. - Invrijheidstelling en verwijdering.

  Art. 120. Bij de invrijheidstelling of verwijdering van de bewoner worden de goederen die hij overeenkomstig artikel 11 van dit besluit in bewaring heeft gegeven, teruggegeven, met uitzondering van de gevaarlijke en verboden voorwerpen.
  De documenten die overeenkomstig artikel 14 in bewaring werden genomen, worden teruggegeven, tenzij er is vastgesteld dat deze documenten vals of vervalst zijn.

  Art. 121. Bij zijn invrijheidstelling of verwijdering worden aan de onvermogende bewoner de nodige middelen verstrekt om te voorzien in zijn basisbehoeften gedurende de eerstvolgende dagen.

  HOOFDSTUK II. - Geboorte.

  Art. 122.De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger bezorgt de Directeur-generaal een verslag vergezeld van een getuigschrift van de [1 arts]1 verbonden met het centrum met betrekking tot elke vrouw van wie de bevalling voorzien is tijdens haar vasthoudingsperiode.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 123. De centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger doet binnen de drie dagen aangifte van de geboorte van het kind bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het kind is geboren, overeenkomstig artikel 55 van het Burgerlijk Wetboek.

  HOOFDSTUK III. - Overlijden.

  Art. 124.Indien een bewoner in het centrum overlijdt, meldt de centrumdirecteur dit nadat een [1 arts]1 het overlijden heeft vastgesteld en er de oorzaak van heeft opgegeven onmiddellijk aan de Directeur-generaal, aan de politiediensten en aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van overlijden, overeenkomstig de artikelen 80 en 84 van het Burgerlijk Wetboek.
  ----------
  (1)<KB 2018-07-22/02, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 11-08-2018>

  Art. 125. Het stoffelijk overschot van de bewoner wordt in een mortuarium geplaatst.

  Art. 126. De centrumdirecteur maakt een inventaris op van de bezittingen en documenten van de overleden bewoner.

  Art. 127. Indien de verwanten van de overledene het lijk wensen mee te nemen, dragen zij de begrafeniskosten. Als de verwanten het lijk niet wensen in ontvangst te nemen, vallen de begrafeniskosten ten laste van de Dienst Vreemdelingenzaken. De teraardebestelling heeft plaats op de begraafplaats van de gemeente van de plaats waar het centrum zich bevindt, overeenkomstig artikel 77 van het Burgerlijk Wetboek. De Dienst Vreemdelingenzaken kan de begrafeniskosten verhalen op het vermogen van de overledene.

  Art. 128. Het eventueel saldo van het vermogen en de voorwerpen die aan de overledene toebehoren, worden ter beschikking gesteld van zijn erfgenamen. Als de erfgenamen zich na zes maanden niet hebben aangeboden, wordt dat saldo overgemaakt aan de rekenplichtige van de Dienst Vreemdelingenzaken en worden de goederen overhandigd aan de Administratie der Domeinen.

  TITEL VI. - Individuele klachten van bewoners en het jaarverslag.

  Art. 129.Elke bewoner heeft het recht de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger te spreken. Hij dient hiervoor een afspraak te maken via de sociale dienst.
  [1 De bewoner kan een klacht indienen bij de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger via een brief en dit binnen de 24 uur. De klacht kan ingediend worden in één van de landstalen, in het Engels of in de taal van het land van oorsprong van de bewoner. De centrumdirecteur of zijn vervanger geeft binnen de 10 werkdagen een antwoord. Een kopie van de klacht en het antwoord worden bezorgd aan de Directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken of zijn plaatsvervanger en aan het permanent secretariaat.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-07/01, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 31-10-2014>

  Art. 130.De Minister richt een Commissie met een permanent secretariaat op die uitsluitend belast worden met de behandeling van de individuele klachten van de bewoners betreffende de toepassing van dit besluit.
  [1 De Commissie en het permanent secretariaat worden eveneens belast met de individuele behandeling van de klachten van de bewoners van de woonunits.]1
  [2 De Commissie en het permanent secretariaat worden eveneens belast met de individuele behandeling van de klachten van de bewoners van de INAD-centra.
   De bewoner van een INAD-centrum heeft het recht een klacht in te dienen bij de centrumdirecteur of zijn vervanger van het INAD-centrum van de luchthaven van Brussel-Nationaal of de politie in de INAD-centra van de regionale luchthavens.]2
  Deze Commissie is samengesteld uit drie leden, met name :
  1° een magistraat, een gewezen magistraat of een lid of een gewezen lid van een administratief rechtsorgaan, die het voorzitterschap waarneemt;
  2° een advocaat of een houder van een leeropdracht rechtswetenschappen aan een Belgische universiteit;
  3° de voorzit(s)ter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken of diens gemachtigde, met uitsluiting van een personeelslid van de Dienst Vreemdelingenzaken.
  ----------
  (1)<KB 2009-05-14/06, art. 49, 003; Inwerkingtreding : 27-05-2009>
  (2)<KB 2009-06-08/04, art. 85, 005; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 131. Het permanent secretariaat van de Commissie wordt belast met :
  1° het in ontvangst nemen en de behandeling van de klachten;
  2° het onderzoek van de ontvankelijkheid van de klachten;
  3° de bemiddeling tussen de betrokken partijen, teneinde een minnelijke schikking te vinden voor de ontvankelijke klachten;
  4° het doorsturen van de ontvankelijke klachten naar de Commissie.
  Het kan hiervoor permanenties in de centra organiseren.
  Het permanent secretariaat stelt de bewoner die de klacht heeft ingediend, de centrumdirecteur, de Directeur-generaal en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding in kennis van de klacht en het gevolg dat het aan de klacht heeft gegeven.

  Art. 132.
  § 1. De Commissie beslist over alle klachten die ontvankelijk zijn verklaard en waarvoor een poging tot bemiddeling is mislukt.
  De Commissie kan de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond of ongegrond verklaren.
  § 2. De klacht wordt gegrond verklaard in de mate dat de Commissie van oordeel is dat de beslissing of het feit, waarop de klacht betrekking heeft, in strijd is met een bepaling van dit besluit.
  § 3. Voor zover de klacht gegrond wordt verklaard, kan de Commissie enkel de volgende beslissingen nemen :
  1° zij kan elke aanbeveling, die zij nuttig acht met betrekking tot de toepassing van dit besluit, richten tot de centrumdirecteur en de Directeur-generaal;
  [1 1°/1 zij kan elke aanbeveling die zij nuttig acht met betrekking tot de INAD-centra als bedoeld in het koninklijk besluit houdende vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen, gesitueerd in het grensgebied, bedoeld in artikel 74/5, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en met betrekking tot de woonunits bedoeld in het koninklijk besluit van 14 mei 2009, richten tot de directeur-generaal;]1
  2° zij kan de beslissing waarop de klacht betrekking heeft, geheel of gedeeltelijk vernietigen;
  3° zij kan elke aanbeveling, die zij aangewezen acht met betrekking tot een sanctie voor het betrokken personeelslid, richten tot de Directeur-generaal.
  § 4. Bij de vernietiging van de beslissing, verzekert de centrumdirecteur [1 de ondersteunende ambtenaar bedoeld in artikel 1,4°, van het koninklijk besluit van 14 mei 2009 of de politie in de INAD-centra van de regionale luchthavens]1 dat de toestand van de bewoner in overeenstemming wordt gebracht met de beslissing van de Commissie.
  § 5. Het permanent secretariaat stelt de bewoner, de centrumdirecteur, [1 de ondersteunende ambtenaar of de directeur-generaal]1 de Minister en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding in kennis van het gevolg dat de Commissie aan de klacht heeft gegeven.
  ----------
  (1)<KB 2009-06-08/03, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 05-07-2009>

  Art. 133. De Minister bepaalt de procedure- en werkingsregels van het permanent secretariaat en de Commissie.

  Art. 134. Het indienen van een klacht schorst de maatregelen van verwijdering van het grondgebied die ten aanzien van de bewoner die de klacht heeft ingediend zijn genomen, alsook de uitvoering ervan niet.

  Art. 135.Elk centrum maakt een jaarverslag op.
  Hierin zijn minstens opgenomen :
  1° het totaal aantal ingeschreven bewoners, opgesplitst naar nationaliteit;
  2° de gemiddelde verblijfsduur per bewoner, opgesplitst naar nationaliteit;
  3° het totaal aantal ontsnappingen;
  4° het totaal aantal overbrengingen naar strafinstellingen, andere centra of andere instellingen;
  5° het totaal aantal terugdrijvingen en repatriëringen, opgesplitst naar nationaliteit;
  6° het totaal aantal vrijstellingen, opgesplitst naar nationaliteit;
  7° het aantal plaatsingen in afzondering, de gemiddelde duur en de redenen daartoe, opgesplitst naar nationaliteit;
  8° de gemiddelde kostprijs per bewoner;
  9° het totaal aantal zelfmoordpogingen;
  10° het totaal aantal hongerstakingen.
  [1 11° het totaal aantal ontvangen klachten als bedoeld :
   - in artikel 129, tweede lid;
   - in artikel 132, § 5.]1
  Dit verslag wordt overgemaakt aan de Minister.
  ----------
  (1)<KB 2014-10-07/01, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 31-10-2014>

  TITEL VII. - Slotbepalingen.

  Art. 136. Onze Minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen is belast met de uitvoering van dit besluit.
  

Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin
   Gegeven te Punat, 2 augustus 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE.

Aanhef Tekst Inhoudstafel Begin
   ALBERT II, Koning der Belgen,
   Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
   Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inzonderheid op artikel 74/8, § 2, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996;
   Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 november 2000;
   Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie van 28 november 2000;
   Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen van 29 november 2000;
   Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
   Gelet op advies 31.086/4 van de Raad van State, gegeven op 7 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
   Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
   Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Wijziging(en) Tekst Inhoudstafel Begin
originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 22-07-2018 GEPUBL. OP 01-08-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 1; 3; 4; 21/2; 28/2; 30; 44; 61/1; 62; 69; 70; 79; 83/4-83/11; 84; 97; 98; 105; 111/2; 13; 52; 53; 54; 55; 57; 58; 59; 60; 61; 122; 124)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 07-10-2014 GEPUBL. OP 21-10-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 62; 129; 135)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 08-05-2014 GEPUBL. OP 16-05-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 83/1-83/3; 84)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 08-06-2009 GEPUBL. OP 25-06-2009
    (GEWIJZIGD ART. : 130)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 08-06-2009 GEPUBL. OP 25-06-2009
    (GEWIJZIGDE ART. : 1; 2; 4; 10; 11; 14; 15; 21; 21/1; 21/2; 24; 27; 28/1; 29; 31; 34; 35; 36; 50; 52; 61/1; 63; 72; 88; 96; 98; 101; 102; 108; 111/1-111/4; 115; 132)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 14-05-2009 GEPUBL. OP 27-05-2009
    (GEWIJZIGD ART. : 130)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 27-04-2007 GEPUBL. OP 21-05-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 44)

  • Verslag aan de Koning Tekst Inhoudstafel Begin
       VERSLAG AAN DE KONING
       Sire,
       Bij de wet van 15 juli 1996, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 oktober 1996 werd in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een nieuw artikel 74/8, § 2 ingevoegd, waarbij aan de Koning de bevoegdheid wordt verleend om het regime en de werkingsmaatregelen te bepalen van de gesloten centra voor vreemdelingen beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken.
       Op 4 mei 1999 heeft U Uw goedkeuring gehecht aan een besluit ter uitvoering van dit wetsartikel, dat gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad van 3 juni 1999. Dit besluit werd echter door de Raad van State, afdeling administratie in het arrest nr. 96807 van 21 juni 2001 geannuleerd.
       Het besluit dat ik U heden voorleg, is een grondige herziening van het bovengenoemd besluit.
       De concrete aanpassingen vloeien voort uit enerzijds de opmerkingen die gemaakt werden door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, de Commissie voor de Gesloten centra en een informele parlementaire werkgoep, samengesteld uit leden van Ecolo, Agalev, PSC en PS en anderzijds de praktische noden van de centra zelf.
       De opmerkingen van de genoemde instanties werden getoetst aan de volgende criteria :
       
       inpasbaarheid in het gevoerde politieke beleid inzake de gesloten centra;
       inpasbaarheid in de basisoptie van het systeem van groepsregime.
       In het algemeen kan ik U melden dat in vergelijking met het besluit van 4 mei 1999 het regime in de centra soepeler wordt ingevuld en er meer waarborgen worden voorzien voor de bewoners. Bij de artikelsgewijze bespreking zal dit verder verduidelijkt worden.
       Dit verslag herneemt voor de ongewijzigde artikelen dan ook de commentaar over van het verslag bij het basisbesluit van 4 mei 1999.
       ...ÍÊXÎDeze gesloten centra zijn opgericht teneinde bepaalde categorieën van vreemdelingen op te vangen. Het gaat meer bepaald over de vreemdelingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot vasthouding overeenkomstig de artikelen 74/5 of 74/6 van de wet van 15 december 1980, van een beslissing tot opsluiting overeenkomstig de artikelen 7 of 27 of van een beslissing tot terbeschikkingstelling van de regering overeenkomstig het artikel 25.
       Het gaat meer bepaald over :
       
       1° asielzoekers die hun aanvraag aan de grens hebben gedaan;
       2° uitgeprocedeerde asielzoekers, zijnde de asielzoekers die een uitvoerbaar bevel tot verlaten van het grondgebied hebben verkregen;
       3° vreemdelingen die illegaal verblijven op het grondgebied.
       De opvang geschiedt steeds in functie van de organisatie van de repatriëring of de terugdrijving van de betrokkene naar het land van herkomst of een ander land.
       Men dient op te merken dat de Dienst Vreemdelingenzaken tevens beschikt over centra gelegen in het grensgebied voor vreemdelingen die niet voldoen aan de vereiste voorwaarden om het grondgebied binnen te komen. Het gaat hier over de zogenaamde INAD- centra (inadmissable passengers). Dit besluit is niet van toepassing op deze centra.
       Het is de bedoeling voor dit centrum een aparte reglementering op te stellen.
       Een eerste ontwerp van besluit werd voorgelegd aan de Raad van State. Het advies van de Raad van State werd zoveel als mogelijk gevolgd. Zo werd o.m. de klachtenprocedure verder uitgewerkt. Daarnaast werden de nodige tekstverbeteringen aangebracht en een aantal bepalingen verder verduidelijkt.
       Daar waar het advies van de Raad van State niet helemaal kon worden gevolgd, wordt hierna de nodige uitleg gegeven bij de artikelsgewijze bespreking. Het ontwerp dat wij u thans voorleggen is de versie zoals ze werd aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State.
       De voorgestelde reglementering is gebaseerd op enerzijds de reeds bestaande regels voor de gesloten centra en anderzijds de regels van de penitentiaire instellingen. Hierbij werd, op aangeven van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen, tevens rekening gehouden met een studie van de Leuvense professor Strafrecht L. Dupont waarin een volledige herziening van de basisbeginselen van het gevangeniswezen met bijzondere aandacht voor een degelijke wettelijke basis voor de rechtspositie van de gedetineerden, wordt voorgesteld.
       Hierbij werd steeds het basisprincipe, geponeerd door de Raad van State in zijn advies bij het basisbesluit van 4 mei 1999, voor ogen gehouden, dat stelt dat de regels van de centra nooit strenger mogen zijn dan die van de gevangenissen.
       Dit ontwerp van besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen strekt ertoe aan deze wettelijke bepaling uitvoering te geven.
       ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
       Artikelen 1-5
       Deze artikelen bevatten de inleidende bepalingen. Elke centrumdirecteur zal de algemene bepalingen als verwoord in dit besluit dienen te preciseren in een huishoudelijk reglement. Er zal hierbij rekening dienen gehouden te worden met de specifieke kenmerken van het centrum in kwestie (categorie van bewoners, infrastructurele mogelijkheden,...).
       Dit reglement is van toepassing op alle centra beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, behalve de centra gelegen in het grensgebied voor vreemdelingen die niet voldoen aan de vereiste voorwaarden om het grondgebied binnen te komen, de zogenaamde Inad-centra.
       Voor deze centra zal er, omwille van de eigenheid ervan en de fundamentele infrastructurele verschillen ten aanzien van de andere centra, een aangepast koninklijk besluit worden geconcipieerd.
       De categorieën van vreemdelingen als beschreven in het artikel 4 werden reeds in het begin van dit verslag verduidelijkt.
       Het artikel 5 benadrukt nog eens de rol van de gesloten centra in het immigratiebeleid. Het verblijf aldaar is enkel gewettigd in het licht van de uitvoering van een verwijderingsmaatregel.
       Artikelen 6-9
       Deze artikelen bevatten in algemene termen enkele fundamentele rechten en plichten van zowel de bewoners als het personeel. Deze rechten en plichten zullen in de loop van de tekst concreter ingevuld worden.
       Artikelen 10-17
       Deze artikelen behandelen de regels die gelden bij de aankomst van de bewoner in het centrum. De fouillering en de controle op gevaarlijke en verboden voorwerpen gebeuren ter bescherming van de veiligheid van de andere bewoners en het centrumpersoneel.
       Er worden hierbij voldoende waarborgen voorzien voor de betrokken vreemdeling (fouillering door personeelslid van het zelfde geslacht, bewaargeving van bepaalde voorwerpen,...).
       Indien de fouillering omwille van praktische redenen niet kan uitgevoerd worden door een lid van het veiligheidspersoneel van hetzelfde geslacht, wordt deze uitgevoerd door een ander personeelslid van hetzelfde geslacht onder toezicht van de dienstverantwoordelijke. Dit toezicht is erop gericht ervoor te zorgen dat de fouillering correct gebeurt conform de in dit besluit bepaalde voorschriften.
       Naar aanleiding van het advies van de Raad van State werd besloten om een wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen door te voeren met het oog op het vastleggen hierin van een fouilleringsbevoegdheid voor het veiligheidspersoneel van het centrum. In afwachting van deze wetswijziging is het echter voor de bescherming van de veiligheid van de bewoners en het centrumpersoneel absoluut noodzakelijk de in dit besluit vastgelegde regels aangaande de fouillering te behouden.
       Het medisch onderzoek is in eerste instantie een preventieve maatregel om, in het belang van de bewoners en de personeelsleden, het centrum vrij te houden van ziektes en de hygiëne te vrijwaren. Het is duidelijk dat dergelijk onderzoek ook in het belang van de bewoners zelf is, daar eventuele medische problemen zo kunnen opgespoord worden.
       De geneesheer verbonden aan het centrum zorgt desgevallend in samenspraak met de bewoner voor de gepaste behandeling in overeenstemming met zijn deontologie en de wettelijke bepalingen.
       Dit houdt concreet in dat een bewoner in principe een voorgestelde behandeling kan weigeren, tenzij het ziektes betreft die door of krachtens de wet beschouwd worden als zijnde een gevaar voor de volksgezondheid (zo o.m. de besluitwet van 24 januari 1945 betreffende de prophylaxe der geslachtsziektes en het koninklijk besluit van 1 maart 1971 betreffende de profylaxe tegen overdraagbare ziekten), waardoor de behandeling een verplicht karakter krijgt.
       De resultaten van dit onderzoek kunnen ertoe leiden dat de geneesheer verbonden aan het centrum een maatregel voorzien in artikel 61 voorstelt.
       Voor elke nieuwe bewoner wordt er een administratief dossier geopend.
       Alle documenten die nuttig kunnen zijn voor de identificatie van de betrokkene of de behandeling van zijn administratief dossier worden voor de duur van het verblijf in het centrum in bewaring genomen. Enerzijds is het belangrijk dat de administratie beschikt over een zo volledig mogelijk dossier en anderzijds wenst men zo te vermijden dat er documenten gewild of ongewild verloren gaan.
       Er wordt een waarborg ingeschreven dat de bewoner, indien hij dat nodig acht, deze documenten kan inzien en er een kopie van kan krijgen.
       Indien het personeel van het centrum denkt dat bepaalde documenten die het heeft gekregen, vals zijn, mogen deze niet in het centrum worden bewaard, maar behoren ze te worden overhandigd aan de gerechtelijke overheden.
       De betrokkene wordt geïnformeerd over zijn (juridische) toestand en de mogelijke stappen die hij daartegen kan ondernemen en wordt in de mogelijkheid gesteld gedurende minimum tien minuten te telefoneren. Deze regel kan, weliswaar enkel in het belang van de bewoners, flexibeler worden ingevuld.
       Dit zijn in deze fase belangrijke waarborgen in hoofde van de bewoner.
       De mogelijkheid van het nemen van vingerafdrukken is gebaseerd op het artikel 51/3, § 2, van de wet van 15 december 1980 en valt volledig onder deze bepaling.
       U merke op dat er in dit besluit tevens een groot belang gehecht wordt aan de transparantie van de regels van het centrum naar de bewoners toe. Elke bewoner wordt in het bezit gesteld van enerzijds een onthaalbrochure, die het intern reglement van het centrum bevat en de concrete rechten en plichten van de bewoners overzichtelijk beschrijft en anderzijds een algemene informatiebrochure, opgesteld door de Dienst Vreemdelingenzaken in samenwerking met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, die de procedures van de vreemdelingenwet verduidelijkt evenals de rol van de N.G.O.'s en advocaten in het centrum.
       Artikelen 18-25
       Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende het voeren van briefwisseling en het telefoongebruik in het centrum. Het voeren van briefwisseling is een recht dat in beginsel onbeperkt is. Het centrum verleent de bewoners hiervoor -indien gewenst- de nodige middelen en bijstand. De bewoner die zelf niet beschikt over de nodige financiele middelen om de verzendingskosten te dragen, kan zijn brieven laten frankeren op kosten van het centrum tot een redelijk bedrag. Om misbruiken te voorkomen zal via een interne instructie aan de centrumdirecteurs het redelijk bedrag vastgelegd worden.
       Voor de veiligheid binnen het centrum wordt elke binnenkomende brief en elk postpakket gecontroleerd op gevaarlijke en verboden voorwerpen.
       Het recht op privacy van de geadresseerde verbiedt het personeel echter kennis te nemen van de inhoud van de brieven. Het artikel 21 bepaalt hier een belangrijke uitzondering op die uiterst strikt dient te worden geïnterpreteerd. De voorwaarden verwijzen naar de bepalingen van het artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De waarborgen van de bewoner zijn hierbij tweeledig : enerzijds kan enkel de centrumdirecteur kennis nemen van de inhoud van de briefwisseling en anderzijds dient de betrokken bewoner steeds hierbij aanwezig te zijn. Indien de centrumdirecteur beslist de briefwisseling niet door te sturen of af te geven aan de geadresseerde moet hij de Minister hiervan zelfs op de hoogte brengen, wat wederom een bijkomende waarborg inhoudt. Deze laatste kan dan namelijk te allen tijde dergelijke ingrijpende beslissing, als hiërarchische hogere, ongedaan maken.
       De bewoners hebben het recht gedurende de dag, op de tijdstippen bepaald door dit besluit en volgens de praktische modaliteiten bepaald in het huishoudelijk reglement gebruik te maken van de telefoon. Deze praktische modaliteiten dienen dusdanig te worden uitgewerkt dat iedere bewoner dit recht in de praktijk op gelijke wijze kan genieten. Zij kunnen zelf door niemand opgebeld worden, uitgezonderd door hun advocaat.
       Tijdens de telefoongesprekken respecteren de toezichthoudende personeelsleden het privé-karakter van deze gesprekken. Dit impliceert dat de toezichthoudende personeelsleden de nodige afstand bewaren ten aanzien van de bewoner die telefoneert zodat zij niet kunnen horen wat er gezegd wordt, doch toch in de nabijheid blijven om hun veiligheidstaak te kunnen vervullen.
       Artikelen 26-28
       Deze artikelen bevatten de algemene bepalingen betreffende het bezoek van derden aan een bewoner van het centrum of aan het centrum zelf. Het is belangrijk dat de bezoekers zich op een aanvaardbare manier kunnen identificeren. Dit geeft in de praktijk soms problemen voor de categorie van de op het grondgebied gedoogde illegale vreemdelingen die een familielid in het centrum komen bezoeken. Zij zullen om veiligheidsredenen gefouilleerd worden en de eventuele bagage zal gecontroleerd worden op gevaarlijke en verboden voorwerpen. Om redenen van privacy dient de fouillering te gebeuren door een personeelslid van hetzelfde geslacht als de bezoeker. Indien de bezoeker het niet eens is met deze voorschriften, wordt hem de toegang tot het centrum geweigerd. De bezoekers worden ingeschreven in het bezoekersregister. De in dit register vervatte gegevens mogen enkel worden meegedeeld mits naleving van de voorschriften van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
       De reglementering betreffende het bezoek bevat twee grote onderdelen : ten eerste het bezoek aan de bewoners en anderzijds het bezoek aan het centrum zelf.
       Artikelen 29-37
       De reglementering betreffende het bezoek aan de bewoners wordt onderverdeeld in drie categorieën : ten eerste de regels toepasselijk op de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers en de leden van de uitvoerende en rechterlijke macht, ten tweede de familieleden en ten derde de restcategorie.
       Onder de algemene modaliteiten van het bezoek aan de bewoners wordt tevens duidelijk bepaald wat er moet gebeuren indien een bezoeker een ontvluchting tracht voor te bereiden of te vergemakkelijken en wie dan moet optreden.
       In de eerste categorie worden de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat uitdrukkelijk toegevoegd, daar zij, als vertegenwoordiger van het volk tevens het recht moeten hebben om een bepaalde bewoner te bezoeken.
       Elk misbruik of oneigenlijk gebruik van dit recht zal gemeld worden aan de voorzitter van desgevallend de Kamer of de Senaat.
       Het centrumpersoneel tracht bij het bezoek een aanvaardbaar evenwicht te vinden tussen de eisen van de privacy en de eisen van de veiligheid.
       De diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers hebben de mogelijkheid hun onderdaan op elk moment van de dag te bezoeken. Een bezoek buiten de in het besluit bepaalde uren mag echter niet leiden tot misbruiken. Deze zullen steeds gemeld worden aan de diplomatieke of consulaire verantwoordelijke.
       De familieleden daarentegen kunnen enkel op bezoek komen binnen de uren bepaald in het huishoudelijk reglement. De in het artikel 34 bepaalde familieleden die het bewijs leveren van hun verwantschap met de bewoner alsook de levenspartner van de bewoner die de samenwoonst bewijst, hebben een recht op bezoek.
       Andere personen vallen onder de bovengenoemde restcategorie en dienen steeds een machtiging voor het bezoek aan te vragen. Deze machtiging wordt in positief geval afgeleverd door de centrumdirecteur of zijn plaatsvervanger en kan enkel om limitatief bepaalde redenen worden geweigerd.
       Het huishoudelijk reglement bepaalt de nodige modaliteiten, opdat iedere bewoner zijn bezoek op een normale manier kan ontvangen.
       De duur van het bezoek van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers, de leden van de Kamer en Senaat, de leden van de uitvoerende of gerechtelijke macht is in principe onbeperkt. De duur van dit bezoek kan enkel beperkt worden in functie van de noodwendigheden van de dienst.
       De minimumduur van een bezoek van de familieleden werd opgetrokken van een half uur tot een uur en de op bezoek komende kinderen worden niet meer meegeteld om het maximum toegelaten aantal bezoekers te bepalen.
       Ook aan de personen die een machtiging hebben bekomen, wordt in principe een minimale bezoekduur van een uur toegekend, tenzij de noodwendigheid van de dienst dit verhindert.
       Het centrum dat gelegen is in de transitzone van de luchthaven van Zaventem, dient zich te houden aan de aldaar geldende veiligheidsregels voor de luchthaven. Dit heeft tot gevolg dat de familieleden van de bewoners in dit centrum geen recht op bezoek hebben en er hier ook geen machtigingen tot bezoek zullen worden afgeleverd.
       Artikelen 38-45
       De personen die het centrum zelf wensen te bezoeken dienen steeds in het bezit te zijn van een toelating van de centrumdirecteur van het betrokken centrum. De bepalingen van artikel 40 zijn gericht op de bescherming van de bewoners.
       De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat alsook de limitatief bepaalde overheden en instellingen hebben het recht om het centrum te bezoeken.
       De opgesomde instellingen hebben dit recht omwille van de belangrijke rol die zij spelen in de vreemdelingenmaterie. De lijst werd aangevuld met twee nieuwe organen, zijnde de Kinderrechtencommissaris en het Comité tegen Foltering van de Verenigde Naties. De Minister kan steeds deze lijst aanvullen.
       De centrumdirecteur kan in uitzonderlijke individuele gevallen als bepaald in het artikel 41 een maatregel nemen die dit recht beperkt. Elke sanctie dient in rechte en in feite gemotiveerd te worden. De waarborg van de betrokkenen hierbij vloeit voort uit het feit dat de centrumdirecteur de Minister hiervan dient op de hoogte te brengen.
       De leden van de gemeenschaps- en gewestraden die het centrum wensen te bezoeken, dienen in het bezit te zijn van een toelating van de centrumdirecteur van het betrokken centrum overeenkomstig artikel 38.
       Artikelen 46-51
       Deze artikelen omkaderen de morele en religieuze beleving van de bewoners in het centrum. Gelet op het fundamenteel recht op vrije keuze van godsdienst in België, biedt het centrum een zo breed mogelijke morele en religieuze bijstand aan de bewoners die hun religie hebben te kennen gegeven en deze wensen te praktiseren.
       De door het officieel orgaan van de eredienst gekozen bijstandsverleners dienen ter goedkeuring voorgedragen te worden aan de Minister of zijn gemachtigde.
       De bijstandsverleners hebben in het centrum een zeer specifieke rol, namelijk een religieuze en morele bijstand verlenen aan de bewoners. Het is echter niet aan hen om tijdens de uitoefening van deze taak in het centrum het immigratiebeleid of de vreemdelingenwetgeving in vraag te stellen of te bekritiseren, ook al hebben zij natuurlijk het recht om hierover een eigen mening te hebben.
       Het is belangrijk dat de bijstandsverleners voorafgaandelijk zich de vraag stellen of zij de bijstandsverlening in dergelijke context in eer en geweten neutraal kunnen leveren.
       Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat oneigenlijk gebruik of misbruik wordt gemaakt van de toegang tot het centrum, wordt de Minister of zijn gemachtigde onmiddellijk op de hoogte gebracht. De Minister of zijn gemachtigde neemt dan de gepaste maatregelen en kan onder andere de toegang tot het centrum weigeren.
       Artikelen 52-61
       Deze artikelen omkaderen de medische verzorging binnen het centrum. De bewoners hebben het recht op een adequate medische verzorging binnen het centrum. Dit behelst een goed uitgeruste medische dienst, die op normale tijdstippen en daarbuiten in dringende gevallen steeds toegankelijk is. Het medisch personeel van het centrum en de aan het centrum verbonden geneesheer zijn krachtens artikel 458 van het Strafwetboek gebonden door het beroepsgeheim.
       De vrije keuze van een geneesheer wordt tevens gegarandeerd. De consultatie en eventuele behandeling zijn in dergelijk geval wel volledig ten laste van de bewoner.
       Teneinde misbruiken (vb. : onnodige of overdreven lange hospitalisatie) te vermijden, was het noodzakelijk te voorzien dat de geneesheer verbonden aan het centrum de behandeling of medicatie voorgesteld door de niet aan het centrum verbonden geneesheer kan betwisten. Dergelijke betwisting zal dan ter beslissing worden voorgelegd aan een derde geneesheer.
       Er wordt in de tekst bijzondere aandacht besteed aan de waarborgen van de bewoners in het kader van de medische verzorging. Het gaat hier meer bepaald over de permanente beschikbaarheid van de medische dienst, de verplichtingen van de centrumdirecteur om er op toe te zien dat er gevolg wordt gegeven aan de beslissingen van de geneesheer op het vlak van toedienen van geneesmiddelen en consultatie van geneesheren- specialisten, de rol van de geneesheer bij orde- en verwijderingsmaatregelen.
       De medische dienst staat naast de individuele gezondheid van de bewoners tevens in voor de algemene gezondheid van het centrum.
       De bewoners in afzondering worden tevens van dichtbij door de medische dienst gevolgd.
       Het is belangrijk te vermelden dat de geneesheer verbonden aan het centrum in de uitoefening van zijn beroep volledig onafhankelijk van de centrumdirecteur is. Dit principe werd uitdrukkelijk bepaald in het artikel 53 en blijkt ook uit de gebruikte terminologie.
       Indien de geneesheer verbonden aan het centrum medische bezwaren formuleert bij de verwijdering van een bewoner of van oordeel is dat de geestelijke of lichamlijke gezondheid van de bewoner ernstig geschaad wordt door het voortzetten van de opsluiting, de terbeschikkingstelling van de regering of de vasthouding, of door enige daarmee verband houdende omstandigheid legt de centrumdirecteur deze bezwaren of dit advies, via hiërarchische weg, ter beslissing voor aan de Koning, de Minister of zijn gemachtigde naargelang de detentie- of verwijderingsmaatregel werd genomen door de Koning (bij een koninklijk besluit van uitzetting), de Minister (bij een ministerieel besluit van terugwijzing of een tweede verlenging van de detentiemaatregel) dan wel zijn gemachtigde. Het is namelijk de autoriteit die de betwiste detentie- of verwijderingsmaatregel heeft genomen, die desgevallend ook deze zal moeten herzien volgens de procedure beschreven in het artikel 61.
       De Koning, de Minister of zijn gemachtigde kan de bezwaren of het advies van de geneesheer niet naast zich neerleggen. Hij zal overeenkomstig het advies of de bezwaren de detentie- of de verwijderingsmaatregel moeten herzien.
       Indien hij het echter niet eens is met de draagwijdte van het geformuleerde bezwaar of advies, dient hij hierover een tweede mening te vragen van een andere geneesheer, verbonden met een ander centrum. Indien de tweede geneesheer het bezwaar of advies van de eerste bevestigt, dient de Koning, de Minister of zijn gemachtigde de genomen maatregel te herzien. Indien de tweede geneesheer het bezwaar of advies van de eerste niet bevestigt, dient een derde geneesheer, aangeduid door de twee anderen, een bindende uitspraak te doen.
       De Koning, de Minister of zijn gemachtigde is gebonden door de arbitragebeslissing van deze consensusgeneesheer.
       Artikelen 62-66
       Er is een aparte afdeling 'juridische bijstand' ingevoegd, waarin de vroegere artikelen die betrekking hadden op de advocaten worden gegroepeerd.
       Het recht op juridische bijstand wordt duidelijk vooropgesteld en er wordt een soepel regime uitgewerkt voor de toegang van de advocaten tot het centrum en de contacten met hun cliënt.
       De praktische organisatie van de rechtshulp, zoals vastgelegd in de artikelen 508/1 t.e.m. 508/23 van het Gerechtelijk Wetboek, zal door de centrumdirecteur in samenspraak met de lokale balies gebeuren.
       Het dient te worden onderstreept dat dit besluit in de meest uitgebreide contactmogelijkheden voorziet tussen een bewoner en zijn advocaat.
       Zo kan de advocaat op om het even welk moment met zijn cliënt telefonisch in contact treden. Dit is een uitloper van het recht op verdediging. Elke vorm van misbruik zal echter kunnen aangeklaagd worden bij de Stafhouder van de balie waaronder de betrokken advocaat ressorteert.
       Daarnaast heeft de advocaat de mogelijkheid zijn cliënt op elk moment van de dag te bezoeken. Een bezoek buiten de in het besluit bepaalde uren mag echter niet leiden tot misbruiken. Deze zullen steeds gemeld worden aan de Stafhouder van de balie waaronder de advocaat ressorteert.
       Tenslotte kan wat betreft de briefwisseling tussen de bewoner en zijn advocaat verwezen worden naar de artikelen 18 t.e.m. 23 van het besluit.
       Artikelen 67-72
       Deze artikelen omkaderen de sociale dienst van het centrum.
       Het takenpakket van deze sociale dienst verschilt van centrum tot centrum, afhankelijk van de populatie van het centrum.
       In het algemeen tracht deze dienst de bewoner zijn situatie duidelijk te maken en hem te informeren over en te begeleiden bij de komende administratieve procedures.
       In de centra voor illegale vreemdelingen of uitgeprocedeerde asielzoekers ligt de nadruk op de realistische begeleiding in het licht van een verwijdering van het grondgebied. In het centrum voor asielzoekers wordt een realistische begeleiding voorzien in het licht van alle mogelijke opties, zijnde verdergezet verblijf op het grondgebied in de hoedanigheid van asielzoeker of verwijdering.
       De opvoeders daarentegen trachten dan weer de algemene ontwikkeling van de bewoners te bevorderen en organiseren in dit kader allerlei activiteiten. Sommige activiteiten zijn er echt op gericht de bewoners op een bepaald domein te vormen, wat hen in hun thuisland dan weer ten goede kan komen.
       Artikel 73
       Niet-gouvernementele organisaties kunnen onder de voorwaarden gesteld in het artikel 73 bepaalde activiteiten ontplooien binnen het centrum ten voordele van de bewoners.
       De voorwaarden om in aanmerking te komen voor het opstarten van een bepaalde activiteit werden verduidelijkt en bieden een breder toepassingsgebied dan voorheen.
       De nadruk ligt hierbij op de continue ondersteuning van de bewoners uitgaande van de situatie waarin zij zich bevinden, in nauwe samenwerking met de centrumdirectie.
       Het is duidelijk dat elke N.G.O buiten het centrum zijn mening mag uiten over het gevoerde immigratiebeleid, doch de uitbouw van een activiteit in het centrum mag niet in strijd met dit beleid gebeuren.
       Artikelen 75-80
       Deze artikelen bevatten de basisregels betreffende het materieel welzijn en de hygiëne van de bewoners. Ze geven hen de nodige garanties betreffende de kwaliteit van de infrastructuur, meer bepaald met betrekking tot temperatuur, verluchting en veiligheid.
       Daarnaast worden er enkele rechten en plichten bepaald betreffende de hygiëne in het centrum en de persoonlijke hygiëne.
       Tot slot worden de voedingsregels vermeld. Er wordt in het centrum te allen tijde rekening gehouden met de religieuze en medische voorschriften betreffende het voedsel.
       Artikelen 81-84
       De artikelen beschrijven de basisregels betreffende de leefregels in de centra. Het is moeilijk om hiervan een zeer gedetailleerde beschrijving te geven, daar er duidelijke infrastructurele verschillen zijn tussen de verschillende centra. Concrete regels hierover zullen derhalve in het huishoudelijk reglement behandeld worden.
       De bewoners hebben het recht om dagelijks twee uur in de buitenlucht te gaan. Dit wordt in alle centra aangemoedigd, daar het belangrijk is voor de gezondheid van de bewoners. De uitzonderingen hierop worden limitatief omschreven in het artikel 82. Er kan van de basisregel afgeweken worden in het belang van de bewoner zelf of om veiligheidsredenen. Deze aanpassing is gedaan naar aanleiding van praktische problemen waarmee de centra op dit vlak hebben te kampen.
       Het leven in de centra wordt gekenmerkt door het groepsregime. In tegenstelling tot de gevangenissen bestaat er dus geen individueel celregime. De beide geslachten moeten in principe niet gescheiden worden. Dit besluit verduidelijkt hierbij echter wel dat een scheiding verplicht dient doorgevoerd te worden in de slaapzalen en bij de sanitaire aangelegenheden. De centrumdirecteur dient de personeelsbezetting zo te organiseren dat bij sanitaire aangelegenheden de bewoners enkel begeleid worden door veiligheidspersoneel van hetzelfde geslacht, om zo de intimiteit te waarborgen. De reden hiervan ligt in het recht op privacy.
       Het feit van het opteren voor een groepsregime in de centra heeft onmiskenbaar zijn invloed op de privacy van het individu. Het groepsregime tracht de contacten tussen mensen in een zelfde situatie te bevorderen, wat een belangrijke psychologische hulp voor de meeste van de bewoners betekent.
       Elk centrum wordt in dit kader op basis van het artikel 83 verplicht om, in de mate dat de infrastructuur het toelaat, tegemoet te komen aan de privacyeisen van de bewoners. Het gaat hier om lokalen waar een individueel bezoek kan doorgaan, de bouw van individuele kamers waar bepaalde bewoners op hun vraag enkele uren apart kunnen ondergebracht worden, de speciaal ingerichte vertrekken om de godsdienst te belijden, ...
       In de nieuwe centra wordt er meer afgestapt van het groepsregime en worden er tevens om redenen van privacy individuele kamers voorzien.
       Wat betreft de mogelijke aanwezigheid van minderjarigen in het centrum en de opmerking dienaangaande van de Raad van State dient te worden opgemerkt dat het feit dat zij niet (steeds) gescheiden worden van de volwassenen ook in het belang van het kind kan zijn (zelfde nationaliteit, zelfde taal, zelfde cultuur,...).
       Dit besluit voorziet ook in het artikel 84 enkele uitzonderingen op de basisoptie van het groepsregime. Deze uitzonderingen zijn ingegeven door ten eerste praktische motieven (medische toestand, begeleiding bij repatriëring, gevaar voor de leefgroep), ten tweede specifieke noden van bepaalde categorieën van bewoners (gezinnen, zieke personen) en ten derde motieven van tuchtrechtelijke aard.
       Artikelen 85-91
       Deze artikelen bepalen in algemene termen de verplichtingen van de bewoners in het centrum. De draagwijdte van elk van deze plichten zal in het huishoudelijk reglement van elk centrum en in de onthaalbrochure die elke nieuwe bewoner krijgt, worden gespecificeerd.
       De plichten verwoorden de eisen die aan de bewoners dienen gesteld te worden teneinde een normale gang van zaken binnen het centrum te bekomen.
       Artikelen 92-103
       Deze artikelen bepalen het tuchtregime van het centrum. Het instellen van een tuchtregime neemt niet weg dat er steeds naar gestreefd dient te worden conflicten zoveel als mogelijk door middel van de dialoog op te lossen. Een degelijk en rechtvaardig uitgewerkt tuchtregime is noodzakelijk om de orde en de veiligheid te garanderen in een centrum, waar een grote groep personen van verschillende nationaliteit in een precaire situatie kort op elkaar leven. Het weze nogmaals benadrukt dat ordemaatregelen door een goede preventieve werking van alle personeelsleden zoveel mogelijk moeten beperkt worden tot uitzonderlijke gevallen.
       Het legaliteitsbeginsel en het 'non bis in idem' principe worden uitdrukkelijk vermeld, wat de rechtszekerheid van de bewoners dient te bevorderen.
       De inbreuken die aanleiding kunnen geven tot ordemaatregelen, zijn gedetailleerd en limitatief bepaald in het artikel 96.
       Als voorbeeld van de afspraak bedoeld in artikel 96, 8° van het besluit kan aangehaald worden een afspraak met de tandarts (of het consulaat van de betrokkene) die uiteindelijk niet wordt nagekomen door de bewoner maar waarvoor wel o.m. vervoer en chauffeurs werden geregeld.
       Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de dader en de deelnemer en anderzijds de inbreuk en de poging tot inbreuk.
       De artikelen 97 tot 103 bepalen limitatief de ordemaatregelen die kunnen opgelegd worden en de omstandigheden waarmee dient rekening gehouden te worden bij de bepaling van de aard en de maat van de ordemaatregel.
       De ordemaatregelen hebben tot doel de veiligheid en de goede orde in het centrum te vrijwaren. Er moet minstens een onrechtstreeks verband bestaan tussen het gedrag van de bewoner en de ordemaatregelen die bestaan in het intrekken van de gunsten.
       Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de bewoner zijn sigaretten gebruikt om te pogen brand te stichten, in welk geval een rookverbod kan worden opgelegd, of wanneer de bewoner de orde verstoort in het centrum in welk geval de culturele activiteiten of de ontspanningsactiviteiten georganiseerd in groep kunnen geschrapt worden.
       De ordemaatregelen die kunnen opgelegd worden, worden limitatief opgesomd in artikel 98. Er is een duidelijke gradatie in het gamma van ordemaatregelen die zal moeten overeenstemmen met de gradatie in het verboden gedrag.
       In § 2 van voormeld artikel 98 wordt per categorie van ordemaatregel bepaald welke categorie van personeelsleden deze kunnen opleggen terwijl in § 3 van ditzelfde artikel de territoriale bevoegdheid wordt geregeld. Belangrijk is ook dat er een maximumduur voor de ordemaatregelen werd voorzien.
       De meest verregaande ordemaatregel is de plaatsing in de afzonderingsruimte. De centrumdirecteur heeft hierbij een informatieplicht en een hoorplicht jegens de betrokken bewoner. Naast de infrastructurele waarborgen, dient de bewoner in afzondering dagelijks opgevolgd te worden door een lid van het medisch team.
       De afzonderingsruimte moet minimaal een oproepsysteem, een matras en toiletgelegenheid bevatten. Indien de bewoner in een afzonderingsruimte de matras of het toiletpapier op een oneigenlijke manier gebruikt, bijvoorbeeld om de zichtbaarheid van buitenaf te belemmeren, kunnen deze voor een beperkte tijd worden weggenomen.
       De maximale duur van een plaatsing in een afzonderingsruimte is teruggebracht tot vijf dagen.
       Artikel 104
       Dit artikel bepaalt de dwangmaatregelen die kunnen gebruikt worden tegen de bewoners in het centrum. Deze dwangmiddelen zijn manieren om controle te krijgen over bewoners die andere bewoners, personeelsleden of het centrum op een of andere manier in gevaar brengen. Zij zijn limitatief bepaald en verschillend in intensiteit.
       De aard van het in een concreet geval te gebruiken dwangmiddel hangt af van het concreet gestelde gedrag van de bewoner in kwestie.
       Elke dwangmaatregel is per definitie tijdelijk, meer bepaald, totdat er controle is verkregen over de bewoner in kwestie.
       In geval er geen permanente controle over het gedrag van de betrokken bewoner kan verkregen worden, kan deze steeds overgebracht worden naar een andere, meer aangepaste instelling (artikel 105). Dit kan eventueel een penitentiaire instelling zijn.
       Artikelen 105-119
       Deze artikelen definiëren de basisregels betreffende de veiligheid in het centrum en de toepassing hiervan in bepaalde risicosituaties (ontsnapping, risico op zelfmoord, brand, bomalarm). Deze basisregels dienen gespecificeerd te worden in het huishoudelijk reglement van elk centrum.
       Artikelen 120-128
       De artikelen 120 en 121 bepalen enkele waarborgen voor de bewoners die verwijderd zullen worden of in vrijheid zullen gesteld worden. De artikelen 122 tot 128 bepalen de te volgen administratieve procedure bij een geboorte of een overlijden in het centrum.
       Artikelen 129-135
       Deze artikelen bepalen het individueel klachtrecht van elke bewoner. Elke bewoner moet steeds in de mogelijkheid gesteld worden de klachten over zijn behandeling in het centrum en de toepassing van dit besluit en het huishoudelijk reglement mondeling te uiten tegenover de centrumdirecteur. Hij kan zich tevens te allen tijde schriftelijk wenden tot de Directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken.
       De Commissie die toezicht houdt op de kwaliteit van de verblijfsomstandigheden in het centrum, wordt opgeheven.
       Er wordt een nieuwe Commissie opgericht die belast wordt met de behandeling van de individuele klachten van de bewoners betreffende de toepassing van dit besluit en het huishoudelijk reglement van het centrum, dat er een uitvoering van is.
       Deze procedure creëert naast de reeds bestaande beroepsprocedures voor de Raadkamer, de Raad van State en de burgerlijke rechtbanken een soepele, niet opschortende beroepsmogelijkheid voor mogelijke problemen in de gesloten centra.
       Deze Commissie is een onafhankelijke instantie en zal samengesteld worden uit een lid van de magistratuur of een gewezen magistraat of een lid of een gewezen lid van een administratief rechtsorgaan die het voorzitterschap waarneemt, een advocaat of een professor rechtswetenschappen en de voorzit(s)ter van het Directiecomité van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken of diens gemachtigde.
       De Dienst Vreemdelingenzaken speelt geen enkele rol in deze procedure om te vermijden dat zij rechter en partij zou zijn.
       De Minister zal de vormvereisten bepalen waaraan de klacht dient te voldoen.
       Het permanent secretariaat van de Commissie ontvangt en verwerkt de klachten ingediend door de bewoners. Het zal hiervoor eventueel enkele dagen per week een permanentie organiseren in elk centrum. De bewoner moet in de mogelijkheid gesteld worden om desgevallend zijn klacht af te leveren en hij ontvangt hiervan onmiddellijk een schriftelijke bevestiging. De klacht kan eveneens ingediend worden per fax of per electronische post gericht aan het secretariaat.
       Het permanent secretariaat zal in de eerste plaats moeten nagaan of de klacht, gelet op de vereisten bepaald in dit besluit en het uitvoerend ministerieel besluit, ontvankelijk is.
       Indien dit het geval is, stelt het secretariaat een dossier op voor de Commissie. De procedure wordt schriftelijk gevoerd, maar het secretariaat kan steeds bijkomende informatie vragen aan de betrokken partijen. Het secretariaat bemiddelt tevens tussen de betrokken partijen om het probleem eventueel minnelijk te regelen. Als dit lukt zal de klacht worden ingetrokken en de procedure worden stopgezet.
       Indien de klacht ontvankelijk is en er geen minnelijke regeling is bekomen, moet het secretariaat de klacht voor behandeling ten gronde doorsturen naar de Commissie.
       De Commissie beslist op basis van het dossier opgesteld door het secretariaat.
       De bewoner wordt steeds ingelicht over het gevolg dat gegeven werd aan zijn klacht.
       In artikel 132 wordt de rol van de Commissie in de afwikkeling van de klachtenprocedure verduidelijkt alsook de omvang van haar bevoegdheden. De Commissie kan beslissen de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond te verklaren. De gedeeltelijke ongegrondheid kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een tuchtbeslissing waarbij wel de schuld en het opleggen van een ordemaatregel wordt aanvaard, doch niet de strafmaat die in relatie tot de inbreuk al te zwaar wordt beoordeeld.
       Daarnaast kan zij tevens beslissen bepaalde aanbevelingen te richten tot de centrumdirecteur, betreffende de toepassing van dit besluit of tot de Directeur-generaal betreffende een sanctie voor de betrokken personeelsleden.
       Bij vernietiging van een beslissing verzekert de centrumdirecteur dat de toestand van de bewoner in overeenstemming wordt gebracht met de beslissing van de Commissie.
       In artikel 134 wordt uitdrukkelijk bepaald dat het indienen van een klacht de verwijderingsmaatregel en de uitvoering ervan niet schorst. Deze bepaling is noodzakelijk om te vermijden dat men klacht zou indienen met het doel de verwijdering te verhinderen.
       Ik heb de eer te zijn,
       Sire,
       Van Uwe Majesteit,
       De zeer eerbiedige
       En zeer getrouwe dienaar,
       De Minister van Binnenlandse Zaken,
       A. DUQUESNE
       ADVIES 31.086/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
       De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 20 december 2000 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op de plaatsen gelegen op het Belgisch grondgebied, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, waar een vreemdeling wordt opgesloten, ter beschikking gesteld van de regering of vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 74/8, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen", heeft op 7 februari 2001 het volgende advies gegeven :
       
       ONDERZOEK VAN HET ONTWERP
       BIJZONDERE OPMERKINGEN
       Aanhef
       Aangezien om het advies van de Raad van State is verzocht binnen een termijn van één maand, dient het vijfde lid te worden vervangen door de volgende twee leden :
       
       " Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
       Gelet op advies 31.086/4 van de Raad van State, gegeven op 7 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ".
       Dispositief
       Artikel 1
       Aangezien dit artikel het groeperen beoogt van de definities die noodzakelijk zijn voor de bevattelijkheid van het ontwerpbesluit, zou het wenselijk zijn het aan te vullen met de definitie van het woord "bewoners" waarvan sprake is in artikel 4, tweede lid, van het ontwerp.
       Artikel 2
       1. Volgens het eerste lid, is het onderhavige ontwerpbesluit van toepassing "op alle plaatsen die ingericht zijn om op permanente wijze gebruikt te worden als één van de plaatsen bedoeld in artikel 74/8 van de wet, met uitzondering van de strafinstellingen. ".
       Luidens het verslag aan de Koning zou het besluit aldus niet van toepassing zijn op de "centra gelegen in het grensgebied voor vreemdelingen die niet voldoen aan de vereiste voorwaarden om het grondgebied binnen te komen. Het betreft het INAD-centrum (inadmissable passengers). ".
       Vooreerst behoort erop te worden gewezen dat deze uitzondering niet rechtstreeks uit artikel 2, eerste lid, volgt; ze loeit voort uit de gezamenlijke lezing van deze bepaling met artikel 4. Voor alle zekerheid zou de uitzondering uitdrukkelijk opgenomen moeten worden in artikel 2.
       Bovendien is de plaats die gelegen is in het grensgebied waar de vreemdeling wordt vastgehouden die overeenkomstig de wet door de met grenscontrole belaste overheid kan worden teruggedreven, aan de orde in artikel 74/5, § 1, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Er wordt dus ook naar verwezen in artikel 74/8, § 2, dat de rechtsgrond van het onderhavige ontwerp vormt.
       Ook al is het goed mogelijk dat de Koning, zij het dan in afzonderlijke besluiten, werkingsmaatregelen vaststelt die variëren naar gelang van het type centrum of naargelang van de rechtstoestand van de personen die er verblijven, voor zover de verschillende behandeling die daaruit voortvloeit op redelijke wijze kan worden gerechtvaardigd, toch kan niet worden aanvaard dat de Koning verzuimt de werkingsmaatregelen voor bepaalde centra te definiëren.
       Zulks geldt des te meer daar, zoals de afdeling wetgeving erop had gewezen in haar advies 26.967/2, gegeven op 8 juli 1998 over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende vaststelling van de algemene principes betreffende het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op de plaatsen gesitueerd op het Belgisch grondgebied, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, waar een vreemdeling wordt opgesloten, ter beschikking gesteld van de regering of vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 74/8, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen", de regelgevende overheid de positieve verplichting heeft om, wegens het risico van schending van de fundamentele rechten die elke vrijheidsberoving inhoudt, om maatregelen voor de werking vast te stellen die de werkzaamheid van de rechten die aan de gedetineerden verleend worden, waarborgen.
       Tenzij wordt aangetoond dat de centra die buiten de werkingssfeer van het onderhavige ontwerp worden gehouden, onder een fundamenteel afzonderlijke regeling moeten vallen, is artikel 2, eerste lid, discriminerend, aangezien de personen die verblijven in die centra geen waarborgen worden geboden inzake de eerbiediging van hun fundamentele rechten, die gelijkwaardig zijn aan die waarvan sprake is in het ontwerp.
       Dat de strafinstellingen buiten de werkingssfeer van het ontwerpbesluit worden gehouden, kan niet zo worden uitgelegd dat het vasthouden van gedetineerden in strafinstellingen wordt toegestaan, uitsluitend omdat zij vallen onder de maatregelen bedoeld in artikel 74/8, § 1, van de wet van 15 december 1980.
       2. In het vierde lid behoeft niet te worden voorzien in een afzonderlijke goedkeuring van de directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken, aangezien deze onder het hiërarchische gezag van de minister valt.
       Bovendien zijn de woorden "bekrachtigd door de Minister" niet geschikt. Het zou beter zijn deze bepaling als volgt te redigeren :
       
       " Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de minister. ".
       Artikel 3
       In het eerste lid, 3°, schrijve men :
       
       " 3° aan te zetten tot naleving van de beslissing tot verwijdering die ten aanzien van hen zou worden genomen. ".
       Artikel 4
       Er wordt verwezen naar opmerking nr. 1 die gemaakt is onder artikel 2. De centra waarvan sprake is in artikel 74/5, § 1, 1°, van de voormelde wet van 15 december 1980 zijn immers in geen enkele van de in dat artikel van het ontwerp gedefinieerde categorieën opgenomen.
       Artikel 5
       Dit artikel heeft tot doel een niet betwistbare interpretatie te geven van de wetsbepalingen. Het vormt geen maatregel tot uitvoering ervan. Het dient bijgevolg te vervallen.
       Artikelen 6 en 7
       1. De opsomming van de verschillende soorten van discriminatie mag niet limitatief zijn. Bijgevolg dient het woord "onder meer" te worden ingevoegd tussen de woorden "eigenheid" en "op godsdienstig" in de tweede zin van artikel 6.
       2. Om dezelfde reden schrijve men in artikel 7, in fine, "zonder enig onderscheid" en schrappe men de woorden die erop volgen.
       Artikel 10
       Deze bepaling van het ontwerp schrijft voor dat de "bewoners" worden onderworpen aan een "grondige fouillering uitgevoerd door het veiligheidspersoneel (van het centrum) van hetzelfde geslacht als de bewoner of door een ander personeelslid van hetzelfde geslacht, in welk geval de fouillering gebeurt onder toezicht van de dienstverantwoordelijke. ".
       Aangezien de fouillering afbreuk doet aan het recht op de eerbiediging van het privéleven, moet daarin worden voorzien bij de wet, die de voorwaarden ervan behoort vast te stellen overeenkomstig artikel 22, eerste lid, van de Grondwet..
       Zo zijn de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de politieambtenaren of personen die optreden onder hun verantwoordelijkheid, fouilleringen mogen uitvoeren, door de wetgever vastgesteld (1).
       ( (1) Zie artikel 28 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. Zie eveneens, wat de beschermingsofficieren betreft, artikel 25 van de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. )
       De Raad van State stelt vast dat bij de huidige stand van de wetgeving, de wet zulk een bevoegdheid niet heeft opgedragen aan "de leden van het veiligheidspersoneel van het centrum" en dat die leden niet de hoedanigheid hebben van politieambtenaar in de zin van artikel 3 van de voormelde wet van 5 augustus 1992. Bijgevolg wordt voorgesteld de wet te wijzigen, zodat hen die bevoegdheid op rechtsgeldige wijze wordt verleend.
       Bij diezelfde gelegenheid zou de wetgever het specifieke doeleinde van de fouillering in kwestie moeten verduidelijken. Dezelfde opmerkingen gelden voor artikel 27.
       Artikel 11
       Artikel 11 moet worden herzien in het licht van de opmerking die is gemaakt onder artikel 10.
       Artikel 14
       De woorden "tenzij er is vastgesteld dat deze documenten vals of vervalst zijn" moeten vervallen. Indien het personeel van het centrum namelijk denkt dat bepaalde documenten die het heeft gekregen vals zijn, mogen deze niet in het centrum worden bewaard, maar behoren ze te worden overhandigd aan de gerechtelijke overheden.
       Dezelfde opmerking geldt voor artikel 122, tweede lid.
       Artikel 24
       Het zou wenselijk zijn te bepalen dat de bewoners niet alleen het recht hebben om te telefoneren binnen de perken vastgesteld in artikel 24, maar tevens dat ze binnen dezelfde perken, telefoonoproepen mogen ontvangen van buiten.
       Artikel 28
       Er dient te worden gepreciseerd aan welke personen de in het register vervatte gegevens mogen worden meegedeeld (2).
       ( (2) Zie artikel 5, eerste lid, e) van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. )
       Artikel 31
       Het vierde lid is nutteloos, gelet op artikel 81 van de voormelde wet van 15 december 1980 en op artikel 1, 3°, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
       Artikel 36
       Tenzij de tijd gedurende welke de personen worden vastgehouden in het in deze bepaling vermelde centrum strikt wordt beperkt, lijkt deze bepaling op een buitensporige wijze afbreuk te doen aan de eerbiediging van het gezinsleven van de betrokkenen.
       Artikel 51
       De "gepaste maatregelen" die de minister of zijn gemachtigde zou kunnen nemen zouden nader gespecificeerd moeten worden.
       Artikel 53
       1. Het tweede lid dient als overbodig te vervallen. Voor het "medisch personeel van het centrum en de aan het centrum verbonden geneesheer" geldt het beroepsgeheim immers krachtens artikel 458 van het Strafwetboek.
       2. In het vijfde lid zou moeten worden vermeld dat de aan het centrum verbonden geneesheer de behandeling die is voorgeschreven door de geneesheer die de bewoner heeft gekozen alleen mag betwisten op voorwaarde dat die behandeling de orde, de veiligheid en de goede werking van het centrum in het gedrang kan brengen. Een loutere betwisting van medische aard kan niet volstaan om het optreden van de geneesheer van het centrum te rechtvaardigen.
       Artikel 61
       De redactie van deze bepaling is dubbelzinnig. Ze laat verstaan dat de directeur-generaal zou beschikken over de bevoegdheid om zijn beslissing in de plaats te stellen van die van de overheid die de maatregel tot verwijdering, opsluiting, terbeschikkingstelling van de Regering of vasthouding heeft genomen, terwijl hij wettelijk die bevoegdheid niet heeft.
       Inzonderheid de woorden "een overeenkomstige beslissing (...) aangaande de verblijfstoestand van de betrokken bewoner" dienen te worden verduidelijkt.
       Artikel 62
       De rechtshulp en de gehele of gedeeltelijke kosteloosheid ervan, worden geregeld in wetsbepalingen. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de Koning daarvan af te wijken of ze aan te vullen.
       Bijgevolg behoeft de ontworpen bepaling alleen te bepalen dat de directeur van het centrum erop moet toezien dat de bewoner in de gelegenheid wordt gesteld een beroep te doen op de rechtshulp waarin de wet voorziet.
       Artikel 63
       Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk waarom de steller van het ontwerp de voorkeur geeft aan het gebruik van de telefoon en niet voorziet in soortgelijke regels voor de andere wijzen van communicatie met de advocaat.
       Artikel 83
       Het zou beter zijn het derde lid als volgt te redigeren :
       
       " Mannen en vrouwen worden gescheiden bij slaap- en sanitaire aangelegenheden, tenzij ze een al dan niet gehuwd koppel vormen. ".
       Het vijfde lid van zijn kant is niet conform artikel 37, c) , van het Verdrag inzake de rechten van het kind, krachtens hetwelk erop moet worden toegezien dat :
       
       " (...) ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn familie te onderhouden door middel van briefwisseling en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. ".
       Bijgevolg dient te worden bepaald dat kinderen die niet vergezeld zijn van één of beide ouders of van. hun wettelijke vertegenwoordiger, gescheiden worden van de volwassenen.
       Bovendien is het de afdeling wetgeving niet duidelijk waarom in deze bepaling van het ontwerp de uitdrukking "gesloten centrum" worden gebruikt, terwijl dit begrip niet wordt gedefinieerd noch gebruikt in de andere bepalingen van het ontwerp, en evenmin op grond van welke wetsbepalingen een "gerechtelijke overheid" zou kunnen "vragen" dat een kind in zo'n centrum wordt opgesloten.
       Artikel 92
       Het verbod aan de bewoners om onder elkaar goederen te kopen en te verkopen, zonder uitzondering, lijkt overdreven.
       Overigens is deze bepaling in tegenspraak met artikel 98, § 1, 4°, dat voorziet in een mogelijkheid om daarvan af te wijken.
       Artikel 93
       Zelfs indien, zoals in deze bepaling wordt vermeld, de tuchtregeling ertoe strekt "de orde te handhaven en de veiligheid en de werking van het centrum te vrijwaren", hebben de "maatregelen" die genomen worden tegen bewoners die een van de "inbreuken" begaan vermeld in artikel 98 van het ontwerp, veel weg van straffen, aangezien ze ertoe strekken een gedrag te bestraffen.
       Het woord "ordemaatregelen" dient bijgevolg vervangen te worden door het woord "straffen".
       Deze opmerking geldt voor de overige bepalingen van het ontwerp waarin het woord "ordemaatregelen" wordt gebruikt.
       Artikel 95
       Dit artikel is overbodig daar het een doublure vormt met de artikelen 98 en 100.
       Artikel 96
       Het eerste lid moet worden geredigeerd als volgt :
       
       " Art. 96. Een samenloop van een tuchtrechtelijke overtreding en een strafbaar feit staat er niet aan in de weg dat een tuchtvordering wordt ingesteld. ".
       Artikelen 97 en 100
       Deze twee bepalingen hebben onder meer tot doel vast te stellen welke personen straffen mogen opleggen. Ze bevatten een aantal tegenstrijdigheden (3).
       ( (3) Vergelijk bij voorbeeld, artikel 97, § 1, en artikel 100, tweede lid. )
       Ze dienen onderling in overeenstemming te worden gebracht.
       Artikel 98
       In paragraaf 1, 8°, zijn de woorden "het zich opzettelijk niet houden aan een vrijwillig gemaakte afspraak, waardoor de goede gang van zaken van het centrum in het gedrang komt, of aan een afspraak waarvoor de Dienst Vreemdelingenzaken maatregelen diende te nemen" onbegrijpelijk.
       Het is de afdeling wetgeving inzonderheid niet duidelijk naar welke "afspraken" aldus wordt verwezen.
       Artikel 111
       Het zou beter zijn het eerste lid als volgt te redigeren :
       
       " Art. 111. Bij ernstige verstoring van de orde of wanneer de veiligheid van het centrum ernstig bedreigd wordt, neemt de directeur de maatregelen die de omstandigheden en de voorzichtigheid vereisen, met dien verstande dat hij de directeur-generaal daarvan onmiddellijk kennis geeft. ".
       Artikel 122
       Er wordt verwezen naar de opmerkingen die hierboven zijn gemaakt onder de artikelen 10 en 11.
       Artikel 123
       In de Franse tekst moet het woord "insolvable" vervangen worden door het woord "démuni".
       Artikel 132
       De onderzochte bepaling laat een aantal belangrijke kwesties onbesproken, onder meer de rol van de commissie in de afwikkeling van de tuchtrechtelijk procedure, alsmede de omvang van haar bevoegdheid ten opzichte van de bevoegdheid van de directeur-generaal en van de minister. Bovendien dient te worden bepaald dat de bewoner wordt ingelicht van het gevolg dat gegeven is aan zijn klacht.
       Slotopmerking
       In de artikelen 43, 44, 52, § 2, 84, 106, 132 en 135 van het ontwerp van koninklijk besluit, moeten de streepjes vervangen worden door een indeling in 1°, 2°, 3° in voorkomend geval gevolgd door een onderverdeling in a), b), c).
       De kamer was samengesteld uit :
       
       De heren :
       
       R. Andersen, kamervoorzitter;
       P. Lienardy en P. Vandernoot, staatsraden;
       F. Delperée en B. Glansdorff, assessoren van de afdeling wetgeving;
       Mevr. C. Gigot, griffier.
       Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, referendaris.
       De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
       De Griffier, De voorzitter,
       C. Gigot. R. Andersen.

    Begin Eerste woord Laatste woord Wijziging(en) Aanhef
    Verslag aan de Koning Inhoudstafel 13 uitvoeringbesluiten 7 gearchiveerde versies
    Franstalige versie