GwH - Art.9ter : vijfjarige periode voorafgaand aan verblijfsrecht onbeperkte duur

Het Grondwettelijk Hof heeft in het arrest nr.23/2024 een prejudiciële vraag van de Raad van State beantwoord over de interpretatie van artikel 13, 1 W1980 dat gaat over het verblijf van onbeperkte duur in het kader van de art.9ter procedure.


Feiten :

Op 31 oktober 2013 dient verzoekster een aanvraag op grond van art. 9ter W1980. De Dienst Vreemdelingzakenen (DVZ) verleent op 1 juli 2014 een machtiging tot verblijf die één jaar geldig is. Eind september 2015 dient verzoekster een aanvraag tot verlenging in, maar deze verlenging wordt geweigerd op 18 november 2015 en betrokkene ontvangt ook een Bevel om Grondgebied te Verlaten. Na indiening van een beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) hiertegen, vernietigt de rechter beide beslissingen op 18 juni 2019 (arrest nr. 228 810). De DVZ neemt vervolgens op 10 september 2019 een nieuwe weigeringsbeslissing over de verlenging en levert een BGV af. De RvV verwerpt het beroep (arrest nr. 237.015) tegen beide beslissingen en betrokkene gaat in cassatieberoep tegen dat arrest.

Verzoekster betoogt dat de annulering van de weigering van de beslissing uit 2015 impliceert dat haar verlengingsaanvraag opnieuw in behandeling is. Zij stelt dat zij, op basis van artikel 13, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, recht heeft op een verblijf van onbeperkte duur, nadat zij in 2014 een verblijfsmachtiging van beperkte duur ontving.

Prejudiciële vraag :

De Raad van State vraagt aan het Grondwettelijk Hof of een bepaalde interpretatie van de bepaling met betrekking tot de voorwaarden voor het verkrijgen van onbeperkt verblijf om medische redenen in lijn is met de principes van gelijkheid, niet-discriminatie en het recht op privé-, familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gaat specifiek om de interpretatie van artikel 13, paragraaf 1, tweede lid W1980 over de omzetting van beperkt verblijf naar onbeperkt verblijf in het kader van een medische problematiek. Het Grondwettelijk Hof wordt gevraagd om twee groepen vreemdelingen te vergelijken die een verblijfsmachtiging van beperkte duur om medische redenen hebben gekregen en de hernieuwing hiervan hebben aangevraagd.

De eerste groep heeft gedurende vijf jaar achtereenvolgens een beperkte verblijfsmachtiging gekregen op basis van medische redenen, terwijl de tweede groep een voorlopig verblijfsrecht heeft in afwachting van een beslissing over hun verlengingsaanvraag. Alleen degenen in de eerste groep kunnen het beperkt verblijfsrecht omzetten in onbeperkt verblijf volgens de betwiste bepaling.

Discussie :

Het Hof stelt dat de machtiging tot verblijf op basis van art.13, §1, tweede lid W1980 wordt toegekend op basis van de medische problematiek. In eerste instantie wordt deze machtiging voor beperkte duur toegekend. Het Hof redeneert dat het onbeperkt verblijfsrecht in deze procedure wordt verleend aan vreemdelingen waarvan de Dienst Vreemdelingenzaken de evolutie van de medische situatie regelmatig heeft kunnen toetsen aan de criteria van art.9ter W1980. Als de medische redenen gedurende vijf jaar aanwezig blijven, is er geen periodieke controle meer vereist. Deze opvolging van de evolutie van de medische situatie is volgens het Hof niet gebeurd bij vreemdelingen die voorlopig tot verblijf zijn gemachtigd in afwachting van een antwoord over de verlengingsaanvraag. In die zin is het onderscheid in de omzetting van het beperkt verblijf naar onbeperkt verblijf volgens het Hof gerechtvaardigd en relevant. Bovendien zijn er volgens het Hof geen onevenredige gevolgen gekoppeld aan deze laatste categorie aangezien de verlenging met terugwerkende kracht zou worden toegepast.

Het Hof heeft geconcludeerd dat deze interpretatie van art.13, §1, tweede lid W1980 in overeenstemming is met de Grondwet en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, omdat het verschil in behandeling tussen de twee categorieën vreemdelingen een objectief en redelijk criterium hanteert en geen onevenredige gevolgen heeft voor degenen die een verblijfsvergunning van beperkte duur hebben gekregen.

> Grondwettelijk Hof n°23/2024 van 15 februari 2024

12 mars 2024


Documents & formulaires
Publications
Législation et jurisprudence