Feiten :
Meneer Azzaqui komt in 1982 op 10-jarige leeftijd in het kader van een gezinshereniging met zijn vader vanuit Marokko naar Nederland. In 1991 verkrijgt hij een verblijfsrecht als gevestigde vreemdeling. Na verscheidene veroordelingen in de jaren 90 wordt hij geïnterneerd omwille van een persoonlijkheidsstoornis. In 2018 besluit de Nederlandse overheid om de verblijfstitel van meneer Azzaqui in te trekken en hem een inreisverbod van 10 jaar op te leggen. Nadat deze beslissing door de nationale hoven werd bevestigd, dient hij een beroep in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Discussie :
Het EHRM buigt zich over de vraag of de beslissing om zijn verblijfsrecht in te trekken en een inreisverbod op te leggen een schending uitmaakt van art. 8 EVRM (recht op bescherming van het privéleven). Volgens het Hof moeten er ernstige redenen zijn om een gevestigde vreemdeling die het merendeel van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht het land uit te zetten. Het feit dat meneer Azzaqui een crimineel verleden heeft kan als ‘ernstige reden’ worden beschouwd, maar volgens het Hof had Nederland onvoldoende rekening gehouden in die beoordeling met de beperkte toerekeningsvatbaarheid van meneer Azzaqui op het moment van de criminele daden en zijn inspanningen tot herintegratie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast werd er ook niet onderzocht of de medische verzorging en medicatie beschikbaar waren in Marokko en wat de impact zou zijn van een terugkeer in het kader van zijn psychische kwetsbaarheid. Het Hof besluit dat Nederland niet voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van meneer Azzaqui bij het intrekken van zijn verblijfsstatuut en oordeelt dat art. 8 EVRM werd geschonden in deze zaak.
> Voor een uitgebreide analyse verwijzen we graag naar de commentaar van CeDIE (FR)