Europees Hof van Justitie: medische behandeling met het oog op pijnbestrijding in het kader van een verwijderingsmaatregel

Feiten:
Een Russisch staatsburger werd in Nederland voor een zeldzame vorm van bloedkanker behandeld. Zijn behandeling bestond onder andere uit het gebruik van medicinale cannabis als pijnbestrijdingsmiddel. Deze behandeling is in Rusland niet toegestaan.
Na een negatief beoordeeld verzoek internationale bescherming ontving hij een terugkeerbesluit dat stelde dat hij Nederland moest verlaten. Hij ging hiertegen in beroep bij de nationale rechter en vroeg uitstel van verwijdering op basis van medische redenen. De Nederlandse rechter vroeg zich af of een toename van pijn door stopzetting van de pijnbestrijding een beletsel vormde voor de verwijdering van deze persoon.

Discussie:
De Europese rechtspraak stelde in het verleden al dat een verwijderingsmaatregel niet mogelijk is ten aanzien van een persoon die lijdt aan een ernstige ziekte wanneer er ‘ernstige en gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene in het derde land waarnaar hij zou worden overgebracht zal worden blootgesteld aan een reëel risico dat de ziekte in geval van terugkeer aanzienlijk, op onomkeerbare wijze en snel zal verslechteren’. Deze rechtspraak is gebaseerd op het verbod op een onmenselijke en vernederende behandeling (zie art. 4 Handvest EU) en art. 5 van de Terugkeerrichtlijn dat stelt dat de gezondheidstoestand van de betrokkene in rekening moet worden gebracht bij het nemen en uitvoeren van een terugkeerbesluit.

In deze zaak moest het HvJ zich buigen over de volgende prejudiciële vraag: valt de toename van pijn ook onder het toepassingsgebied van het verbod op een onmenselijke en vernederende behandeling bij het nemen en uitvoeren van een verwijderingsmaatregel?
Het Hof antwoordt dat de Terugkeerrichtlijn niet toelaat dat er een terugkeerbesluit of een verwijderingsmaatregel wordt genomen ten aanzien van een ernstig zieke derdelander zonder wettig verblijf wanneer die persoon een reëel risico loopt dat de door de ziekte veroorzaakte pijn aanzienlijk, snel en op onomkeerbare wijze zou toenemen bij terugkeer naar het land van herkomst omdat de enige doeltreffende pijnbehandeling in dat land verboden is.
Daarnaast werd ook de bijkomende vraag aan het HvJ gesteld of het onderzoek van de gevolgen van de verwijderingsmaatregel voor de gezondheidstoestand van de derdelander zich enkel kan beperken tot het nagaan of de betrokkene in staat is om te reizen (‘fit-to-fly’). Het HvJ antwoordt dat er bij het nemen van een verwijderingsmaatregel geen gegronde twijfel mag zijn over “het risico dat de terugkeer van de derdelander zal leiden toe een snelle, aanzienlijke en onomkeerbare verergering van die ziekte of van de daardoor veroorzaakte pijn” (C-69/21, §80). Het Hof oordeelt in deze zaak dan ook dat er moet worden onderzocht of er een reëel risico is dat de door die ziekte veroorzaakte pijn snel, aanzienlijk en onomkeerbaar zou toenemen. De nationale autoriteiten kunnen dit onderzoek niet beperken tot een fit-to-fly onderzoek. Bij twijfel over het risico bij terugkeer mag er door de nationale autoriteit geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd, noch kan de betrokken derdelander worden verwijderd.

> Arrest van het Hof van Justitie (C-69/21) van 22 november 2022

8 maart 2023


Documenten & formulieren
Publicaties
Wetgeving en rechtspraak