Feiten:
Een man uit Irak kwam op 1 oktober 2015 in België aan. Nadat zijn verzoek internationale bescherming werd afgewezen diende hij op 22 december 2022 een aanvraag in tot machtiging tot verblijf op basis van art. 9ter W1980. Meneer lijdt aan een post-traumatisch stressstoornis (PTSS) dat gelinkt is aan gebeurtenissen in zijn land van herkomst en een depressie.
De aanvraag werd op 2 mei 2023 ongegrond verklaard wegens het beschikbaar en toegankelijk zijn van de medische zorgen in Irak. Verzoeker besliste om hiertegen een annulatie beroep in te stellen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV).
Discussie
In het arrest gaat de rechter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen na of de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) haar beslissing tot weigering van de verblijfsmachtiging afdoende heeft gemotiveerd. De arts-adviseur van DVZ stelde in haar besluit dat het niet duidelijk is welke gebeurtenissen er precies aan de basis zouden liggen van de posttraumatische stressstoornis (PTSS) van de verzoeker en dat het om onbevestigde beweringen van de patiënt ging. In de beslissing verwees de arts-adviseur van DVZ ook naar een bron (“Health, migration and return”, Peter J Van Krieken, p.310-315) waarin wordt gesteld dat de kans op herstel van PTSS groter is in het land van herkomst, zelfs zonder behandeling. Daarnaast gaf de arts aan dat de relatie tussen therapeut en patiënt niet eeuwigdurend is en dat de verzoeker bij een terugkeer in het land van herkomst een nieuwe therapeutische relatie kan opbouwen.
De rechter stelt echter vast dat DVZ niet voldoende rekening heeft gehouden met de concrete bewijzen die door de verzoeker werden aangebracht. De psychologische rapporten die zijn PTSS toeschrijven aan zijn ervaringen in het land van herkomst, werden genegeerd. De psycholoog van de verzoeker gaf in verschillende rapporten bovendien ook aan dat een terugkeer naar Irak zou kunnen leiden tot ernstige gevolgen, zoals psychische decompensatie en zelfs een verhoogd risico op zelfdestructief gedrag.
De rechter besluit dat DVZ onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bovenstaande vaststellingen niet werden meegenomen in de besluitvorming. De loutere verwijzing naar één algemene theorie over de behandeling van PTSS zonder specifieke toepassing op de situatie van de verzoeker is bovendien ook ontoereikend. Met betrekking tot de analyse van het belang van de therapeutische vertrouwensband stelt de rechter dat DVZ zich niet louter algemeen kan baseren op een principiële positie over de kwestie. DVZ diende meer specifiek te beargumenteren waarom het verbreken van de therapeutische relatie voor de verzoeker geen terugkeer in de weg staat. De beslissing tot ongegrondheid wordt vernietigd.