Feiten :
Een man uit Guinee dient op 4 februari 2015 een aanvraag in op basis van art. 9ter W1980. Op 9 juni 2016 wordt de aanvraag ongegrond verklaard. In beroep vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen deze negatieve beslissing een eerste keer (zie n°184 749, 30/03/2017), waarna het dossier nog een keer heen en weer wordt gestuurd tussen de DVZ en de RvV (zie n°251 232, 18/03/2021). Ondertussen vraagt hij ook financiële steun aan bij het OCMW op basis van onmogelijke terugkeer omwille van medische redenen. Het OCMW weigert de toekenning van financiële steun wegens onwettig verblijf. De arbeidsrechtbank van Luik veroordeelt het OCMW echter op 21 oktober 2019 tot de toekenning van financiële steun nadat een medische experte had geoordeeld dat meneer niet kon terugkeren naar Guinee aangezien er geen zekerheid is dat meneer in Guinee van de nodige zorgen zou kunnen genieten. Betrokkene maakt het vonnis van de arbeidsrechtbank en het verslag van de medische expertise over aan DVZ om het toe te voegen aan de art.9ter aanvraag.
Op 20 april 2023 neemt DVZ voor de derde keer een negatieve beslissing in dit dossier en levert een Bevel om het Grondgebied te Verlaten (BGV) af. Meneer gaat hiertegen opnieuw in beroep bij de RvV en het arrest van deze beroepsprocedure zal hieronder besproken worden.
Discussie :
Verzoeker voert aan dat DVZ geen rekening heeft gehouden met de beslissing van de arbeidsrechtbank inzake de onmogelijke terugkeer om medische redenen. De arts-adviseur van DVZ verwees als volgt naar het vonnis van de arbeidsrechtbank : “Er dient op gewezen te worden dat DVZ niet betrokken was bij deze zaak tussen de aanvrager en het OCMW. Die vaststelling [van de medische overmacht] is aldus enkel gebaseerd op documenten die door de verzoeker werden aangebracht. (...) [Er] moet eraan worden herinnerd dat het vonnis van de arbeidsrechtbank tot doel heeft de toekenning van sociale bijstand toe te staan en niet de terugkeer van de aanvrager naar zijn land van herkomst te verhinderen indien hij niet gemachtigd is tot verblijf”.
De rechter van de RvV gaat over tot een analyse van de bewijskracht van het vonnis van de arbeidsrechtbank aan derden. Om te beginnen verwijst de rechter naar de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie die stelt dat een beslissing van de arbeidsrechtbank enkel gezag van gewijsde heeft voor de betrokken partijen, maar desalniettemin heeft de betrokken beslissing bewijswaarde ten aanzien van derden, meer bepaald in de vorm van een weerlegbaar vermoeden. Meer concreet houdt dat volgens de rechter in dat de vaststelling van de medische overmacht door de arbeidsrechter een bewijswaarde heeft ten aanzien van DVZ, die op zijn beurt dit vermoeden van bewijswaarde had moeten weerleggen.
Voor de rechter volstaat het niet dat DVZ enkel verwijst in de weigeringsbeslissing dat DVZ geen partij in geding voor de arbeidsrechtbank was.
De rechter weerlegde ten slotte ook dat de vaststelling van de medische overmacht enkel op basis van documenten aangebracht door de verzoeker zou zijn gebeurd. Volgens de rechter liet DVZ na om met het advies van de medische experte die werd aangesteld door de arbeidsrechter mee in acht te nemen. Deze concludeerde dat het niet mogelijk was vast te stellen dat de verzoekende partij in Guinee de gespecialiseerde zorg zou krijgen die zijn toestand vereist. Dit gebeurde niet "hoofdzakelijk op basis van documenten die alleen door [de verzoekende partij] zijn verstrekt", maar na een medisch onderzoek van de verzoekende partij en op basis van documenten verstrekt door beide partijen en de Dienst Vreemdelingenzaken.
Op basis van bovenstaande argumenten concludeert de rechter dat de beslissing van DVZ onvoldoende gemotiveerd was en beslist om de weigeringsbeslissing te vernietigen.
> RvV n°300 816 van 30 januari 2024
> Machtiging tot verblijf om medische redenen (art.9ter)